Mindmapping
DIAGRAM VERSUS MINDMAP
Mindmapping is een techniek om sneller en overzichtelijker het denkproces schematisch te structureren. Met name wanneer het denkproces nog in een voorbereidend stadium bevindt, kan de denker zijn invallen en wetenswaardigheden associatief verwerken in een overzichtelijk schema, zonder nog rekening te hoeven houden met de aard van de aan te brengen systematiek of de eraan inherente logiek.
Mindmapping is een techniek die voortsproot uit een traditionele techniek om aantekeningen schematisch te verwerken. Om deze techniek goed te kunnen hanteren was het van belang om de juiste sleutelwoorden te leren kiezen. Door het kiezen van de juiste sleutelwoorden werd men ook alert op eventuele verbanden en samenhangen tussen betreffende sleutelwoorden. Door zicht te krijgen op sleutelwoorden en de te visualiseren samenhang kon men al doende een geschikte structuur vinden om het denkproces weer te geven.
Vandaar dat deze techniek werd gebruikt om met name denkprocessen, losse gedachten en nieuwe informatie in een schematisch overzicht bij elkaar te brengen. Deze techniek kon in een voorbereidende fase gehanteerd worden bij een eerste opzet van een rapport of nota. Men kon het echter ook hanteren om vergaderingen te verslaan en eventuele discussiepunten schematisch in beeld te brengen. Het werd ook toegepast in het maken van samenvattingen met name bij het studeren en het oplossen van problemen. Het meest geliefd was deze techniek bij het brainstormen. (zie ‘Mindmapping in de praktijk van N.Dorrestijn en I.Svantesson, 1990)
Mindmapping was een techniek waarbij men zich voor het eerst realiseerde dat het niet alleen voldoende was als men het wat in kaart kon brengen maar zich ook realiseerde hoe dat ‘wat’ met elkaar in verband gebracht moest worden. Het zoeken naar inzichtelijke verbanden is de motor geweest achter de techniek van mindmapping. Men realiseerde zich dat een lineair uitgeschreven denkproces niet dat overzicht kon bieden waar een mindmap wel toe in staat was.
Een visueel verband van lineaire inhouden kon blijkbaar een meerwaarde toevoegen. Die meerwaarde werd vertaald in een grotere creativiteit, met name in het bedenken van nieuwe concepten. Er ontstond een visuele ruimte waarin verschillende uiteenlopende ideeën elkaar toch konden bevruchten. Door deze visuele ruimte werd verhinderd dat slechts één lineaire gedachtereeks de overhand kon krijgen en zo doende betere ideeën op voorhand zou uitsluiten. Door het scheppen van een gestructureerde visuele ruimte kon men het denkproces beter ordenen. En wie zijn denkprocessen beter kan ordenen, is ook beter in staat om te onthouden en terug te halen. Te meer als men in het onthouden baat heeft bij een visuele codering.
Mindmapping geeft de mogelijkheid om een bepaald totaalbeeld van een gedachtengang in één ruimte bijeen te brengen, dat wil zeggen te visualiseren op één blad papier, waar men soms vele kantjes lineair uitgeschreven tekst voor nodig had. Ongeacht de complexiteit van de te bedenken materie kon men in een mindmap een helder overzicht bieden van de verworven inzichten. Daarbij kreeg men de tijd weer steeds nieuwe verbanden te ontdekken. Bovendien was een mindmap nooit definitief, ze kon telkens opnieuw gestructureerd worden afhankelijk van het ordeningsproces in het denken. Daardoor ontstond er naast de visuele ruimte ook de factor tijd. Door de visuele ruimte te scheppen begon de tijd een andere factor te spelen. Voor het eerst kreeg men echt de tijd, aangezien gelijktijdigheid van relevante sleutelwoorden voorkwam dat men denkenergie verloor aan het steeds bedenken van reeds bestaande of nieuwe verbanden. Een mindmap was dan ook nooit statisch te noemen, aangezien ze steeds van vorm kon veranderen, afhankelijk van de in beeld gebrachte gedachtengang.
Mindmapping hielp om zowel analytische- als synthetische vaardigheden te ontwikkelen, men leerde gedachteninhouden te structureren en samenhangen te ordenen.
De structuur van een mindmap was daarentegen geheel willekeurig, geen enkele mindmap hoefde op een andere te lijken, het was slechts een persoonlijk hulpmiddel. Hier precies begint het onderscheid met het diagram te komen. Het diagram heeft geen willekeurige structuur, integendeel haar structuur is geheel en al vastgelegd in een oer patroon: het grondpatroon van alle mogelijke schema’s. Dit eenvoudige grondpatroon maakt het toch mogelijk om de meest uiteenlopende gedachtengangen coherent en consistent in beeld te brengen. En wel met dit voordeel dat, welk denkproces men ook in één diagram weet weer te geven, men toch in staat blijft om een geheel ander denkproces analoog te denken en wel zo dat beide denkprocessen getoetst kunnen worden op de aan het diagram inherente beeldlogiek.
Een mindmap verschilt van een diagram voor zover een mindmap tijdens een brainstorming uitdrukkelijk vertrekt van een reeks losse gedachten met een min of meer willekeurige opeenvolging van relevante begrippen; deze opeenvolging wordt visueel in één ruimte ondergebracht. Daarbij wordt de visuele ruimte benut, maar tevens ook ondergeschikt gemaakt aan de gedachtengang in de brainstorming. In die zin was het niet van belang om mindmaps te onderzoeken op hun intrinsieke visuele ordening, die was in feite ondergeschikt aan de relvante begrippen. De visuele ordening bleef slechts een hulp om betere gedachtegangen te genereren. Het diagram biedt daarentegen een geordende structuur: de visuele ruimte is op voorhand gecodeerd, men kan niet om het even welk begrip waar dan ook zomaar plaatsen. De plaatsing van het begrip is radicaal afhankelijk van de mogelijke posities en de daarmee verbonden dynamiek in het diagramatische veld. Zoals het voetbalveld, het schaakbord, etc. in hun structuur geordend zijn, ontdekken we dat deze ordening alles te maken heeft met de dynamiek van mogelijke betrekkingen in dat betreffende veld.
Ondanks de strikte ordening van dat veld is het getal van alle mogelijke betrekkingen in feite zonder einde. Ondanks vele mogelijke betrekkingen, kan men deze toch terugbrengen tot een aantal hoofdlijnen of mogelijke verbanden. Welnu de karakteristieke structuur van een diagramatisch veld is haar beeldmatige ordening. Hier is de visualisatie niet een toegevoegde waarde, maar een primaire voorwaarde voor het denkproces. Het diagram overstijgt een mindmap in die mate, dat zowel het analytische als het synthetische aspect in één gestructureerde ordening bijeen gedacht kan worden. Het diagram is reeds een visueel geordende ruimte, die haar structuur ontleent aan het conceptualiseringsproces zelf. Om zowel analytisch als synthetisch in beelden en in begrippen te kunnen denken schept het denken een geheel eigen ruimte analoog aan het menselijk brein. De visualisatie van deze ruimte is al zo oud als de eerste stappen in het denken. Deze visualisaties hebben allen een grondpatroon, in feite het door ons geschetste diagram. Het moge duidelijk zijn dat ze elders steeds opduiken onder een andere naam of in een onderscheiden variant.
Bovenstaande vier diagrammen stammen uit een PowerPoint tijdens de introductie dagen indertijd op de HVNA (Hogeschool voor natuurgeneeswijzen Arnhem) voor studenten, die zich in deze willen oriënteren om zich al of niet aan te melden. De 5 jarige opleiding is inmiddels opgeheven.
Als U erop klikt, dan ziet U achtereenvolgens onder elkaar: Een diagram met de drie paradigma’s, een diagram met de basisvaardigheden, een diagram met betrekking tot de nascholing en een diagram met betrekking tot de fenomenologische methode.
Onderstaande tekst bevat een verkorte samenvatting van een introductie op een open dag en deze werd geopend met een leeg diagram. Zie voor de verdere uitleg ervan sheet 1 en sheet 2. De andere diagrammen worden elders op de website beschreven, met name bovenstaande diagram met de fenomenologische werkwijzen.

HVNA HOGESCHOOL VOOR NATUURGENEESWIJZEN ARNHEM
OPEN DAG 15 APRIL 1997.
SHEET 1. (zie bovenstaand leeg diagram)
We tonen een leeg diagram. We vragen aandacht voor dit heel simpele maar toch unieke schema waarin structuur en orde archetypisch en dynamisch in beeld worden gebracht. Het diagram representeert een veld van acht: een octogram, waarin alle mogelijke bewegingen vervat liggen. In die zin is het diagram niet een willekeurig schema; het is eerder te vergelijken met een mind-map, zoals dat in de cognitieve psychologie werd ontwikkeld, echter met dit verschil dat een mind-map niet uitdrukkelijk hoeft te beantwoorden aan een beeld logisch gefundeerd kentheoretisch concept.
Het diagram representeert op analoge wijze zowel de anatomie als de functie van onze hersenen, in die zin is ze letterlijk een kaart waarin alle mogelijke denkbewegingen verdisconteerd kunnen worden. Met andere woorden met zo een kaart kan men in het denken zich niet alleen leren oriënteren, maar men kan evenzeer ook routes uitzetten.
Het diagram is een mind-map waarin zowel het leren denken in begrippen als het leren denken in beelden bijeengebracht kunnen worden in één model. Dit model is heel specifiek ontwikkeld om de overgang c.q. de overbrugging van het analytische en het synthetische denken mogelijk te maken. Daarmee kan de mens met behoud van het ontologisch / analytisch wetenschappelijke begrips-denken verder evolueren naar het functioneel / synthetisch wetenschappelijke beeld-denken. Met het diagram kan het paradigma ontwikkeld worden voor het functionele denken zoals C.A. van Peursen dat beschrijft. In het functionele denken wordt de subject-object verhouding uitdrukkelijk opgenomen in het onderzoeksproces en niet meer uitgesloten. De mens voltrekt in deze al doende een wending van een opponerend leer en onderzoeksproces naar een participerend leer en onderzoeksproces. Met het diagram zijn we in staat een nieuw wetenschappelijk paradigma te ontwikkelen om de zogenaamde alternatieve onderzoeksmethoden en praktijken kentheoretisch te funderen in de logiek van het beeld. Immers ook het denken in beelden kan geheel methodisch, systematisch en logisch vorm krijgen.
Het diagram is niet alleen beeld maar ook gelijkenis. Ze vervat alle mogelijke analogieën. Het agglomeraat aan analogieën is terug te brengen tot één archetypische grondstructuur. Het is deze grondstructuur, die het spoor uitzet van zowel het waar en wanneer als ook het wat en het hoe van het leerproces, in deze de werking van de Hypocampus spiegelend. De onderwijsstructuur op de HVNA is als enige alternatieve opleiding in Nederland systeem dynamisch geordend. Dit proces is nog niet af, al doende moet er nog veel ontwikkeld worden. We zijn echter zover, dat we er nu ook mee naar buiten willen treden en gemotiveerde studenten willen werven, die hier zowel het vak van klassiek homeopaat / natuurgeneeskundige, als de daaraan ten grondslag liggende beeldmethodiek kunnen bestuderen.
Het lege diagram representeert het agglomeraat van mogelijke betrekkingen en niet zozeer het agglomeraat van mogelijke inhouden. De inhouden komen voort uit het vele, de betrekkingen richten zich op het ene. Op basis van de betrekkingen kan de dynamiek gedefinieerd worden in een oer patroon. Dit oer patroon illustreert de aard van de betrekkingen, zonder de dynamiek als dynamiek aan te tasten. De dynamiek is de resultante tussen betrekking en inhoud. Deze dynamiek is zonder ‘dynamus’ niet te denken. De dynamus manifesteert zich in de aard van de betrekkingen. Daarmee wordt ze misschien zichtbaar en hoorbaar, toont ze haar gelaat, wordt het wezen zichtbaar, hoorbaar, denkbaar,… En dit denken is dan te verstaan als een danken en gedenken. Het vraagt om een zich voegen, inzetten, dienen, omvormen, overstijgen, loslaten en niet zozeer om een naar je hand zetten, een willekeurig manipuleren. Het diagram is het veld waar de spelers kunnen aantreden, het spel kunnen spelen. De aard van het spel is gedefinieerd, het spel daarentegen is in al haar dynamiek vrij en onvoorspelbaar. Dat wat wil, kan, moet verschijnen, kan zich in alle openheid manifesteren. Het product komt voort uit dit spel, dat haar spelers hier en nu vorm geven.
Om een goed product neer te zetten. kunnen we niet zomaar om het even wat bewegen en spelen. Het staat ons vrij ons eigen spoor te gaan, maar weldra zullen we merken dat het spoor dat we gaan, voor ons uit getrokken wordt door dat wat de dynamiek in wezen bepaalt: de dynamus. En het is deze dynamus die we in het diagram op het spoor kunnen komen, zonder dat we haar in handen kunnen krijgen, laat staan naar onze hand kunnen zetten. De dynamus verschuilt zich in de dynamiek en wij houden de dynamiek voor willekeurig gelijk het spel dat we spelen. De dynamiek is naar haar spel vrij te noemen, maar in het speelveld is ze gedefinieerd door de aard van de mogelijke betrekkingen. En deze betrekkingen kunnen in een diagram weergegeven worden, zonder daarmee de dynamiek en de dynamus te hoeven aantasten.
Vandaar dat het diagram in principe leeg is: zonder concrete inhouden en vormen, zonder specifieke betrekkingen en verbanden. En precies dit lege diagram definieert de aard van alle mogelijke betrekkingen / verhoudingen. Daarmee is het lege diagram in essentie te karakteriseren, ze is in haar werking potentieel aanwezig, beschikbaar, voor al wat erin kan verschijnen aan inhouden en betrekkingen. Daarmee is het diagram in principe inhoudsloos en om die reden ook geen willekeurig schema. Het diagram draagt mogelijke betrekkingen/verbanden tussen mogelijke inhouden/vormen als een oer kiem al in zich. Daarmee is ze te karakteriseren als in zich vol en toch leeg. Universeel en toch particulier. Object-betrokken en toch subject-betrokken.
SHEET 2 (zie bovenstaand diagram van de drie paradigma’s)
Het denken van de mens is evenzeer onderhevig aan ontwikkeling. Die ontwikkeling verloopt evenwel zo traag, dat we er nauwelijks bij stilstaan. Toch is het goed om je er rekenschap van te geven, dat we op dit moment op een heel belangrijk omslagpunt vertoeven in de geschiedenis van het menselijke denken. Die geschiedenis is door C.A. van Peursen in zijn boek cultuur in stroomversnelling beeldend beschreven. Hij beschrijft drie belangrijke stadia: de fase van het myhische denken/bewustzijn, de fase van het ontologische denken/bewustzijn en de fase van het functionele denken/bewustzijn.
Eén van de beweegredenen om op de HVNA te komen studeren, kan zeer zeker ingegeven zijn door het feit dat steeds meer mensen voelen dat de wijze waarop wij nu vorm geven aan wetenschap en techniek ondanks de bijzondere hoogstandjes aan de grens begint te komen van het humane, het humaniseren, de humusvorming. In deze drie woorden beschrijven we letterlijk de negatieve gevolgen van deze wetenschapsbeoefening op mens, milieu en aarde.
Ondanks de enorme vlucht van de medische technologie vragen steeds meer mensen zich af of ziekte en sterven ook niet anders verstaan kunnen worden? Dit verzet is zeer zeker als irrationeel gedoodverfd. De mens in verzet voelde aan dat het anders moest, er begon zich een nieuw bewustzijn af te tekenen, een nieuwe wijze van denken. Er is een voortbeweging te bespeuren van begripsdenken naar beelddenken (er is geen beelddenken zonder begripsdenken, anders is er slechts sprake van regressie). Zowel het denken in begrippen als het denken in beelden zijn te duiden als het rationele vermogen van de mens. Deze ratio bedient zich van verstand en rede, van begrip en beeld, van analyse en synthese.
In de ontwikkeling van begripsdenken naar beelddenken dient de mens de verworvenheden van het mythische denken weer te hernemen. Om twee redenen: Het kunnen denken in beelden is het oudste verworven vermogen, dit vermogen rust nog steeds tot op de dag van vandaag in iedere mens; ten tweede vele alternatieve geneeswijzen (vgl natuurgeneeskunde, acupunctuur, etc) stammen uit het tijdperk van het mythische denken. Om verder te kunnen evolueren dient de mens allereerst terug te gaan naar de bronnen, niet om te restaureren, als wel om de verworven beeldlogische inzichten weer te actualiseren. Het hernemen, kan gezien worden als een opstap naar het moderne functionele beelddenken waarin voor het eerst weer de verhouding als verhouding in de subject-object relatie gedacht kan worden.
In deze zien we ook in de natuurgeneeskunst een onderscheid tussen Fytotherapie, meer empirisch analytisch gebaseerd op de inhoudsstoffen van planten en de kruidenleer, meer fenomenologisch synthetisch gebaseerd op de wijze van verschijnen van een kruid en haar werking tot uitdrukking gebracht in de geste, gestiek en of signatuur van het betreffende kruid.
Beelddenken kan in die zin ook getypeerd worden als het kunnen denken in verhoudingen, betrekkingen. Processen zijn niet te reduceren tot inhouden, tot het wat; het hoe, de aard van de daaraan ten grondslag liggende dynamiek kan evenzeer gedacht worden. Substantieel begrippelijk denken en procesmatig beeldelijk denken zijn de twee grondvlakken van het diagram: tezamen vormen ze een veld van acht om tot integratie te komen.
Formalisering van het diagram (tekst geschreven in 06-03-2000)
Onder vele verschillende namen (mind-map, brain-map, matrix, quaternair denkraam) en in vele toepassingen treft men tegenwoordig een (veelal cirkelvormig, kruisvormig, vierkantig) ordeningsmodel model aan dat ik benoem als het diagram.
Met name in de organisatieontwikkeling lijkt het diagram het dragende instrument te worden. In tegenstelling tot de vele praktische toepassingsmogelijkheden heeft de formalisering van dit diagram nog niet plaats gevonden. Onder formalisering verstaan we een rationele onderbouwing die uiteindelijk haar fundamenten ontleent aan een kennistheorie. Daarmee situeren we het diagram als een instrument binnen het terrein van kennismanagement.
Wij opteren dan voor een model waarin zowel het begrippelijke denken als het beeldelijke denken geïntegreerd kan worden. In haar verschijningsvorm heeft het diagram beeld-karakter: ze visualiseert het denkproces op een methodische, logische en systematische wijze.
Een heldere uiteenzetting van de grondslagen en karakteristieken van dit beeldmodel kan zo mogelijk de toepassing ervan optimaliseren. Bovendien kan een stapsgewijze introductie inzicht bieden in de fundamenteel vernieuwende mogelijkheden, die dit diagram aan het praktisch wetenschappelijk onderzoek kan geven. In het navolgende trachten we het diagram dus kennistheoretisch te onderbouwen.
Kennis wordt in dit perspectief opgevat als een resultante, als een midden tussen kennen en kunnen. Het vermogen om te ‘kennen’ hebben we uitgebouwd tot een wetenschappelijke methodiek ter ordening van de werkelijkheid, of dit nu op de natuur, de psyche, op het sociale, of op nog andere cultuuruitingen toegepast wordt. Met deze kennis ‘kunnen’ we de werkelijkheid ook her/structureren. Het kennen leidt middels de begripsvorming tot een kunnen en vice versa leidt het kunnen middels de beeldvorming weer tot een kennen. Het een is niet zonder het ander en daarmee verschijnt het kennisproces als het midden tussen een polaire betrekking van kennen en kunnen (diagram invoegen).
Kennen berust op het geestelijk lichamelijke vermogen om te denken. Kunnen berust op het lichamelijk geestelijke vermogen om te doen. Deze polariteit is niet zonder zin. Middels het denken en het doen kunnen we kennis vergaren. Met, door en over deze kennis kunnen we communiceren. Kennis echter impliceert dat we iets kunnen zien of laten zien. Zien impliceert zicht hebben op en hangt op een of andere wijze samen met inzicht. Met inzicht alleen hebben we het zien gerelateerd aan een begrippelijk kader. Daarentegen kunnen we ook niets doen als we geen uitzicht hebben waarin het zien gerelateerd wordt aan een beeldelijk kader. Zo zien we dat de tweeheid van inzicht (begrip) en uitzicht (beeld) de polariteit van het kennen en kunnen kan bemiddelen. De aanvankelijke dualiteit van begrip en beeld en de aanvankelijke polariteit van denken en doen, kennen en kunnen laten zich in het substantiële kruis situeren. Tegelijkertijd echter wordt ook duidelijk dat het zicht hebben op uiteen is te zetten in het diagram en wel in het diagonale kruis: aanzicht – uitzicht – doorzicht – inzicht (diagram invoegen). De vierledige structuur van het kennen in de kenniscyclus en de vierledige structuur van het zien in de fenomenologische gang tussen denken en doen en begrip en beeld geeft te denken.
Wat meteen opvalt is dat elk begrip nooit op zich staat, het is voor zijn afgrenzing ogenblikkelijk gerelateerd aan een ander begrip. Deze relatie is minimaal duaal bepaald. En in de duale relatie worden ogenblikkelijk weer twee aspecten van belang. Het begrip wordt gedefinieerd door haar verschil en door haar overeenkomst. Om het verschil tot uitdrukking te brengen dienen de begrippen dan ook exact ten opzichte van elkaar gepositioneerd te worden. De exacte positie die het begrip inneemt relateren we aan haar uniciteit, haar eenduidigheid. In het diagram doet zich onmiddellijk de vraag voor waar we het begrip dienen te positioneren. Met elke positie die het begrip inneemt ontstaat een tegenoverliggende positie, zowel op de horizontaal als op de verticaal (indien we naar het substantiële kruis kijken). Zodra het begrip zijn positie heeft ingenomen, ontstaat echter de mogelijkheid om de betrekking tussen die twee (en meer) begrippen te onderzoeken. Met het duiden van het verschil ontstaat de mogelijkheid om hun overeenkomst te duiden. Deze betrekkingen zijn echter meerduidig. In de boven geschetste kenniscyclus wordt al duidelijk dat er tussen kennen en kunnen, gepositioneerd op de verticaal, een andere betrekking speelt dan tussen bijvoorbeeld begrip en beeld op de horizontaal. Ogenblikkelijk wordt zichtbaar dat hier weer een tweeledigheid valt waar te nemen. Nu deze tweeledigheid is de grond voor het analytische vermogen van de mens waarin hij alsmaar begrippelijk doordenkt op het verschil. Anderzijds ontstaat er een veelvoud aan tweeledige betrekkingen. Minimaal kunnen twee tweeledige betrekkingen aan elkaar gerelateerd worden, waardoor een vierledige structuur zichtbaar wordt in het diagram. Deze vierledigheid nu is de grond voor het synthetische vermogen van de mens waarin hij alsmaar beeldelijk doordenkt op de overeenkomst. We kunnen de vierledigheid van kennen en kunnen, begrip en beeld respectievelijk op de verticaal en op de horizontaal nu bijvoorbeeld toepassen op het denken zelf.
Aan het denken kunnen bijvoorbeeld bepaalde criteria gesteld worden:
a. dat men hierbij zelfstandig, helder en ordelijk een bewustzijnsinhoud uiteenlegt (oost),
b. dat het denkende bewustzijn naar inhoud en methode wordt overzien en men volkomen bewust van de inhoud hierin ordening en structuur kan aanbrengen (noord),
c. dat de denkactiviteit niet gestuurd wordt door persoonlijke belangen maar zich methodisch oriënteert op ‘de waarheid’ of wat hieronder verstaan wordt (west),
d. dat zoveel mogelijk de eigen aard van het onderwerp recht gedaan wordt (zuid).
Deze criteria zijn niet zomaar verzonnen, ze zijn mede het product van een lange ontwikkeling van dat denken zelf. Wanneer het denken onder andere aan deze criteria voldoet dan bewerkt dit denken rationaliteit. Rationaliteit komt van het oude Latijnse woord ratio en dit woord heeft volgens het woordenboek zo een 35 betekenissen. Een van de betekenissen en wel als twaalfde vernoemd is het begrip verhouding, gerelateerd aan de dertiende vernoemde betekenis van betrekking. Rationaliteit moet in het diagram opgevat worden als een sleutelbegrip. Wanneer wij deze verhouding nader analyseren dan valt het begrip houding of houden uiteen in een vierledige structuur. We volgen voor de overzichtelijkheid de boven gehanteerde sequentie van criteria die aan het denken gesteld kunnen worden. Houden valt dan uiteen in: onder-houden (oost), ont-houden (noord), ver-houden (west), terug-houden (zuid). Het kennen en kunnen komen in het houden verstaan als een vierledige structuur pas tot hun recht. Met andere woorden het vermogen om te denken is een rationeel vermogen, mits het zich houdt aan de vierledige structuur van het – houden. Ogenblikkelijk komt dan de vraag op hoe dit houden zich verhoudt tot de vierledige structuur van het zicht hebben op?
Dit is niet mogelijk zonder het expliciteren van de andere betekenissen van ratio: beweegreden (24), denkwijze (28), zienswijze (33), princiep (29): te samen vorm gevend aan bewijsvoering (34). Het geheel wordt dan gerepresenteerd via beheer (5), plan (17), tactiek (18), inrichting (21) in een systeem (31). Pas zo ontwikkelt zich een vermoeden (15) via een manier (16) of plan (17) tot inzicht (23) waarvan het belang (8) is te komen tot een theorie (32) met de kracht van verklaring (35). Waardoor de mens in staat is door berekening (1) zich rekenschap (4) te geven van de strekking (30) van de aard (20) zijns levenslijn (19). Een politieke (9) aangelegenheid (7) met het in acht nemen (14) van een lijst (10) afrekeningen (2). Hoe kunnen al deze scherp af te tekenen betekenissen van het begrip ratio ten opzichte van elkaar in het diagram gepositioneerd worden? Wie acht heeft geslagen op bovenstaande hergroepering ziet de grond (25) van het diagram nu tot leven komen in een tot nu toe wetenschappelijk nog steeds onbetaalde rekening (2): de noodzaak werkelijke rationaliteit te beoefenen.
Dat wil zeggen zich rekenschap te geven van de meervoudige betrekkingen die van oudsher in dit begrip samengevat werden. Ratio wordt dan ook weergegeven met het woord rede (22). Het begrip rede komt pas in de moderne filosofie in betrekking te staan tot het begrip verstand. Zo kunnen we rationaliteit ook omschrijven als het vermogen om zowel redelijk als verstandelijk te denken. Deze tweeledigheid is niet zonder zin aangezien het denken zowel analytisch begrippelijk (verstand) als synthetisch beeldelijk (rede) te werk kan gaan.
In het denken wordt een veelvoud aan betrekkingen aan de orde gesteld, zowel met betrekking tot het object toe als met betrekking tot het subject en in het bijzonder de betrekkingen tussen subject en object. Als denkend subject kan de mens zijn denken weer als object aan de orde stellen. De wijze waarop hij dat kan doen is weer meervoudig. Het denkproces als zodanig is een zeer gecompliceerde aangelegenheid, laat staan de wijze waarop met het denken ingegaan kan worden op het object. Om deze complexiteit te vereenvoudigen keert het denken altijd terug naar een tweeledige structuur. Het is waar of niet waar, koffie is geen thee, dit object wordt weergegeven door dit begrip of teken, etc. Minimaal kan het denken de betrekking tussen twee begrippen aan de orde stellen. Deze betrekking is vaak al niet eenduidig. Uit oogpunt van eenvoud echter wordt de betrekking teruggebracht tot een onmiddellijk verband. Dat verband kan oorzakelijk gedacht worden dan wel feitelijk. De vraag is echter op grond waarvan dat verband kracht van werking heeft of krijgt? Op grond van een ideële ordening van begrippen wat denkend voltrokken kan worden of op grond van een feitelijke structuur waarop begrippen een verband aangaan. Al heel vroeg begon de mens te onderzoeken hoe begrippen denkend geordend konden worden in de logica. Enerzijds moest hij begrippen exact gaan definiëren door afgrenzing en uitsluiting, maar anderzijds moest hij ook onderzoeken welke betrekkingen bepaalde begrippen en reeksen van begrippen met elkaar konden aangaan om te komen tot een helder denkproces. Enerzijds was hij analytisch bezig en zocht naar het structurele verband waarin begrippen aan de orde konden komen en anderzijds was hij synthetisch bezig en zocht naar het ordende verband waarin begrippen gestructureerd konden worden. Gezien de complexiteit van dit denkproces was het dus niet onzinnig om alles te herleiden tot een tweeledige structuur. Bijvoorbeeld Jan is een mens. Vervolgens kan hij ook constateren dat een mens sterfelijk is. Nu waagt hij een poging en komt tot de uitspraak dat Jan sterfelijk is. De opbouw laat een sequentie zien van drie regels, elk met een tweeledige structuur. Maar met twee regels is er nog geen conclusie, daarvoor is er een derde regel nodig die die twee regels samenvat. Dit stukje denkproces laat al zien dat een tweeledige structuur niet meer voldoet, maar reeds moet evolueren naar een drieledige structuur, zij het dat dit derde lid weer tweeledig opgebouwd is. Voorlopig hebben we hier genoeg om handen. Het blijft zaak om begrippen helder af te grenzen en het helder te verbinden. De werkelijkheid echter is veel complexer en het is de vraag of we een dynamische werkelijkheid terug kunnen brengen tot een statische en context vrije realiteit? Tot nu toe is het denkproces lineair verlopen en wel in de tijd. Wat zou er gebeuren als we begrippen nu niet alleen lineair-logisch verbinden maar ze ogenblikkelijk in de ruimte projecteren. Op dat moment vormen begrippen een al of niet samenhangend veld van betrekkingen. Er zijn dan tegelijkertijd meerdere lineaire tweeledige betrekkingen mogelijk. Minstens een vierledig verband van twee keer twee lineaire betrekkingen. Die betrekkingen kruisen elkaar dan wederzijds en de vraag rijst of dat nu essentieel iets toevoegt aan het denkproces? Met andere woorden verloopt het denkproces alleen in de tijd of vindt het ook plaats in een ruimtelijk veld van betrekkingen. Kijken we nu naar het diagram dan zien we dat beiden mogelijk worden. Enerzijds kunnen we diverse begrippen tweeledig lineair verbinden op zowel de verticaal (kennen en kunnen) als op de horizontaal (begrip en beeld). Om nu het verband te ronden echter moeten we niet alleen de tweeledige structuur als twee maal twee in het substantiële kruis betrekken, maar dienen we ook twee maal twee een viertal verbanden te leggen tussen kennen en begrip, begrip en kunnen, kunnen en beeld, beeld en kennen. Zo doende krijgen we twee maal vier mogelijke betrekkingen: een in de structuur van het substantiële kruis en een in de structuur van het diagonale kruis, tezamen een veld van acht betrekkingen vormend.
Een van de mogelijkheden waarop begrippen geordend en gestructureerd kunnen worden is het zorgvuldig opbouwen van een in wezen tweeledige betrekking. In deze betrekking kan het accent gelegd worden op afgrenzing en uitsluiting. Het is immers geen sinecure om middels definitie exact af te bakenen wat het begrip inhoudt. In deze voortschrijdende analytische procedure worden de bouwstenen gezocht waarmee het begrippelijke denken vervolgens kan gaan bouwen. Dit voortdurende uiteenleggen en afgrenzen van begrippen om zogezegd naar de kern van de zaak, het ding, het object te komen is zeker niet zonder zin. Immers telkens kan de vraag gesteld worden of met dit begrip een-duidig een bepaald aspect uit de werkelijkheid benoemd kan worden. Dit benoemen, aan ieder object een naam geven, kan immers niet willekeurig plaats vinden. Elk begrip dient zo mogelijk gecorreleerd te worden aan een eenduidig feit. Dit feit heeft dan het karakter van inhoud: het staat voor iets. Telkens echter blijkt dit iets weer op te splitsen is in onder-delen. Dit toenemende delen van de werkelijkheid krijgt het karakter van een toenemende kwantificering. Dit iets is te tellen, te meten of te wegen. In de mate dit delings-proces echter vordert ontstaat ook de behoefte om mogelijke verbanden te expliciteren. Nu deze verbanden zijn ten principale meerduidig, echter begrippelijk gezien kan men slechts twee-ledig denken. Aldus ontstaat de noodzaak een reeks van tweeledige betrekkingen op te bouwen. De eis die aan deze tweeledige betrekking gesteld moet worden is of het ene ook werkelijk het andere veroorzaakt en of deze causaliteit (oorzaak-gevolg) ook denkend voltrokken kan worden. Stilzwijgend wordt dan al of niet uitgegaan van een zekere correspondentie tussen wat men kan denken en wat men kan doen. In de mate dit doen en denken ook lineair uiteengezet kan worden in de tijd in die mate ziet men een keten ontstaan. Nu rijst ogenblikkelijk de vraag of dit lineaire proces wel zo lineair verloopt, dan wel dat we met behulp van de factor tijd in staat zijn om iets wat gelijktijdig plaatsvindt helder te denken en te doen. Echter telkens blijkt dat dit lineaire proces doorkruist wordt door gelijktijdige betrekkingen. In een reeks van betrekkingen, in een geheel van complexe verbanden ontstaan gelijktijdige betrekkingen die elkaar beïnvloeden. Dit elkaar beïnvloeden duidt eerder op een veld met meerdere spelers of interacties en deze interacties vinden klaarblijkelijk gelijktijdig plaats binnen een en dezelfde ruimte: zogezegd een veld van betrekkingen.
Nu kan men de werkelijkheid echter ook fundamenteel naar een vierledigheid bevragen. We treden dan de wereld van het beeld binnen.
Van oudsher is dit vierledige bevragen het, min of meer instinctmatige, vermogen geweest om ons thuis te kunnen voelen in de allerdaagse werkelijkheid. De werkelijkheid die zich in eerste instantie (via onze zintuigen) als beeld aan ons presenteert. Bij een nadere beschouwing van de oriëntatie binnen het beeld komen we altijd uit op de vier fundamentele basisvragen: boven of onder, links of rechts? Kenmerkend voor het bevragen van de werkelijkheid van het beeld is dat de vragen fenomenen of kenmerken niet uitsluiten maar allen een positie binnen een veld krijgen. Een veld kenmerkt zich door posities en onderlinge betrekkingen.
Wanneer we dit veld van mogelijke posities en betrekkingen willen overzien, is het niet meer voldoende om ze lineair in de tijd te plaatsen. Reeds dit plaatsen of positioneren vraagt om een poging tot ontwerp van een mogelijk grondpatroon.
De primaire oriëntatie binnen een veld, zonder dit in tweede instantie alsnog terug te herleiden op begripslogische denkmodellen, is een vermogen dat echter nooit als aspect van het heldere denken is geformaliseerd. Daarmee valt het buiten datgene wat we als rationaliteit aanduiden.
Het zal uit vervolg onderzoek nog moeten blijken, dat we met de beeldverhoudingen, volgend uit de vier noodzakelijke vragen, een compleet nieuwe oriëntatie op de werkelijkheid kunnen openleggen waar desondanks ordening in aanwezig is. Voor de wetenschap, opgevat als ordeningsmethodiek, ontsluit hiermee een volkomen nieuwe wereld van betrekkingen. Indien het mogelijk zal blijken het werken met beeldverhoudingen op dat niveau van het heldere denken te brengen dat hierboven is gedefinieerd. hoeven er geen belemmeringen te bestaan de beeldrealiteit wetenschappelijk te onderzoeken.
Wil ook ‘het beelddenken’ als wetenschappelijk instrument gehanteerd worden dan vraagt dit om het uitwerken van een beeldmodel. Het hierboven genoemde diagram is niets anders dan zo’n beeldmodel en de formalisering van het diagram wil dan ook een poging zijn om het beelddenken als volwaardig wetenschappelijk vermogen een plaats te bieden.
Het zal van belang zijn allereerst aan te geven waarin de ‘beeldlogica’ zich onderscheidt van de begripslogica en welke methodische regels het volgt. Vooraf echter is het van belang om duidelijk te maken op welke wijze het beelddenken het intuïtieve oriënteren binnen de werkelijkheid van het beeld overstijgt en achter zich laat.
Inhoudsopgave