Noties Fenomenologie
De geinteresseerde lezer kan hier wat kleinere en grotere uiteenzettingen vinden die de auteur, alfons vandeursen in de loop van de fenotrainingen voor zijn studenten heeft opgetekend.
De functie van de fenomenoloog tussen de fenomenen.
Fenomenologie: de logos in, van en vanuit het fenomeen. Het fenomeen te verstaan als ‘het uit zichzelf verschijnende’ (wezen). De logos te verstaan als de eigen ‘taligheid’ van dit uit zichzelf verschijnende wezen.
Sinds de mens in een tweestrijd verwikkeld raakte tussen de dimensie van de stof en de dimensie van de geest werd het primaat of aan de geest of aan de stof gegeven. De enige vraag die ertoe doet, is hoe ze in welk organisme dan ook tot elkaar dienen te verhouden? Het opsporen van deze verhouding tussen stof en geest in het organisme kan echter niet zonder bemiddeling van een zoekend wezen die zich deze fundamentele vraag wil stellen.
Dat zoekende wezen is nu in deze setting een fenomenoloog, voor zover dit wezen zich wil openstellen voor een ander hem nog vreemde wezen. Tegelijkertijd is dit zoekende en onderzoekende wezen nog een vreemde voor zichzelf. Deze fundamentele vreemdheid zowel met betrekking tot het subject als met betrekking tot het object vormt de uitgangspositie voor het ware fenomenologische onderzoek.
Fenomenologie beoefenen is het gaan van een concrete weg waarin minimaal 2 wezens bereid zijn elkaar te ontmoeten, dat geldt zowel voor het subject als voor het object. Deze ontmoeting arrangeren, vraagt om een welwillende onbevangen houding voor zowel de uiterlijke als de innerlijke waarnemingen (gewaarwordingen).
Fenomenologie beoefenen is het leren gaan van deze concrete weg: vandaar dat fenomenologie beoefenen, verstaan moet worden als arbeid en wel een hermeneutische arbeid. Arbeiden is werken aan het vermogen te leren begrijpen en te leren verstaan van de eigen taligheid van dit wezen en wel vanuit de wijze waarop dit wezen aan de fenomenoloog wil en kan verschijnen. Hermeneuia kan verstaan worden als het vermogen om te leren lezen van deze eigen taligheid, het kunnen verzamelen van alle leestekens, tekens, vormen, kortom de prae-figuratieve dimensie waarin en van waaruit elk wezen in zijn eigen taligheid existeert.
Deze prae-figuratieve dimensie zorgvuldig in kaart leren brengen, vormt het eerste doel van deze feno training. Door en met het in kaart brengen van deze prae-figuratieve dimensie langs de methodische weg van de waarneming en langs de methodische weg van de gewaarwording ontstaat reeds de tweede fase: het ontstaan van de refiguratieve dimensie. Het ontstaan van deze refiguratieve dimensie kan verstaan en begrepen worden als het werkende en levende betrekkingsveld en of interferentieveld tussen subject en object, kortheidshalve tussen beide wezens. De betrekking tussen beide wezens werkt, ze werken op elkaar in, er ontstaat een dynamisch interferentie veld met talloze nog onbegrepen wissel-werkingen. Het tweede doel van de feno training is dit veld existentieel te beleven en te doorleven op haar geheimvolle samenhang.
Zo doende wordt in het be/oefenen van de fenomenologie niet zozeer gestreefd naar een te bereiken doel, maar is het doel het ontwikkelen van een weg waarop beide wezens zich tot elkaar gaan verhouden in hun actuele staat van zijn en worden. Fenomenologie beoefenen is het leren gaan van deze weg, een weg waarop twee, voor elkaar nog in mysteries gehulde, wezens elkander mogen bewerken. Beide wezens doen iets met en voor elkaar. Zij wisselen ‘informatie’ uit. Informatie leidt tot ordening van deze ‘werking’.
Het doen ontstaan van deze werking ordent in deze fase van de refiguratieve dimensie ieder wezen op zich en de wissel-werking tussen beide wezens. Vandaar dat dé fenomenologische weg en of methode niet bestaat. Gaande de weg ontstaat een heel specifieke weg vanuit deze inter-actie tussen subject en object. De gepleegde stappen in de fenomenologische methode zijn slechts van formele aard. Zij bakenen de onderscheiden stappen af en geven richting aan het onderzoeksproces. Zij bepalen geenszins de te bereiken fenomenologische inhouden. De methodische stappen beogen slechts richting te geven aan het hoe van deze fenomenale, in werking tredende, relatie.
In het korte bestek van een week komt het erop aan deze prae-figuratieve en refiguratieve dimensie tot leven te wekken alvorens binnen het bestek van het mogelijke ook zicht te krijgen op de derde stap in deze fenomenologische rondgang en dat is te benoemen met de con-figuratieve dimensie. Vanuit de ervaren wissel-werking tussen beide elkander ontmoetende wezens ontstaat een opnieuw geconfigureerd worden, zowel van de onderzoeker zelf als van het onderzochte zelf en van hun beider genoten wissel-werking. In deze con-figuratie kan zowel het beeld oplichten als het begrip inlichten. Beeld en begrip ontwikkelen voor je zelf als onderzoeker (het subject) en beeld en begrip ontwikkelen voor het onderzochte (het object).
Nu is het van belang om de terminologie subject en object nader te preciseren. Immers het object wordt niet onderworpen aan een onderzoek, het onderzochte object manifesteert uit zich zelve als een tevoorschijn tredend subject. Derhalve is het object geen passief lijdend voorwerp, maar een actief leidend onderwerp. Het onderwerp maakt zich toegankelijk voor het zoekende subject, zoals het zoekende subject zich ‘onderwerpt’ aan het verschijnende onderwerp.
De complexe verwoording maakt al duidelijk dat we hier niet meer vanuit een ontologisch wetenschappelijke benadering opereren als wel vanuit een functioneel wetenschappelijke optiek, gebed in een functioneel paradigma. In dit paradigma gaat het wezenlijk om de functionele relatie tussen subject en object werkzaam te doen worden met het oog op hun beider verwerkelijking. In die verwerkelijking worden ze langzaam maar zeker omgevormd er te zijn voor elkaar in een wederzijds dienend verband.
Misschien kan de terminologie, waarin sprake is van subject (de onderzoeker) en subject (het onderzochte), enigszins geaccentueerd worden door een kleine aanpassing wat betreft de schrijfwijze: subject versus SUBJECT. Waarbij subject staat voor de onderzoeker, de mens, de fenomenoloog, en SUBJECT voor het onderzochte, het wezen, het existerende organisme in al haar verschijningsvormen. Deze subject-SUBJECT verhouding is cruciaal voor een ware fenomenologische grondhouding. Immers nu het SUBJECT in haar eigenstandigheid functioneert kan men ook redelijkerwijze aannemen dat dit SUBJECT iets in het subject bewerkt, hetgeen we zijn gaan benoemen als een innerlijke waarneming en of gewaarwording.
Deze innerlijke waarneming kan nog verstaan worden als iets van het subject zelve, derhalve is het slechts een reflexie op het waargenomene en nog niet meteen van het waargenomene. Het kan dan ook verstaan worden als een ap-perceptie, hetgeen de waarnemer toevoegt aan het waargenomene. Deze reflexie dan wel toevoeging dient eerst onderzocht te worden op het eigene en het oneigene. Wat is van het subject en wat is van het SUBJECT? Deze uitzuivering dient methodisch stapsgewijs in de gewaarwordingsroute haar beslag te krijgen. Een innerlijke waarneming wordt pas met recht een gewaarwording als het daadwerkelijk ook voortkomt uit de wisselwerking tussen subject en SUBJECT. Het SUBJECT bewerkt in feite de gewaarwording, immers het subject wordt deze werking in zich zelve gewaar. Het subject dient deze werking in zichzelve nauwgezet te onderzoeken, net zo nauwgezet als de uiterlijke waarnemingen.
Deze gewaarwordingen zijn bij uitstek in de fenoweek in groepsverband te onderzoeken, immers al heel gauw kan na uitzuivering duidelijk worden in hoeverre de diverse groepsleden deze gewaarwordingen objectief met elkaar delen. Dat wil zeggen meerdere leden in de groep kunnen deze gewaarwording innerlijk beleven als een objectief door en aan het SUBJECT gerelateerde werking. Het SUBJECT werkt in het subject en deze werkingen krijgen zin en betekenis voor zover ze iets onthullen van de werkingen die van het SUBJECT uitgaan.
Het zijn deze innerlijk ervaren werkingen die tot een zeker begrip kunnen leiden van het SUBJECT, echter niet nadat ze aan een nauwgezet onderzoek zijn onderworpen en bij elk onderzoek hoort een vorm van toetsing. Deze toetsing vindt plaats door de gegeven gewaarwordingen in het dynagram als een levend energetisch veld te doen herleven en te doen onderzoeken op haar relevante posities en betrekkingen in het dynagram. Met andere woorden zonder een open systeem model als een existerend energetisch veld kunnen deze gewaarwordingen, c.q. deze wisselwerkingen niet tot begrip gebracht worden.
Het gestalte geven aan de configuratieve dimensie impliceert zowel de mogelijkheid als de noodzaak begrip en beeld tot elkaar te doen verhouden. Het beeld wordt methodisch stapsgewijs opgebouwd uit de waarnemingen en het begrip wordt methodisch stapsgewijs opgebouwd uit de gewaarwordingen. In en vanuit de beeldvorming kan een brug geslagen worden naar de begripsvorming en vice versa vanuit de begripsvorming dient nog een brug geslagen te worden naar de beeldvorming. Immers beeld en begrip zijn twee resultanten van het hermeneutische proces van verstaan en begrijpen.
Tussen beeld en begrip huist een dilemma, een onoverbrugbare tegenstelling, immers het beeld wordt geen begrip en het begrip wordt geen beeld, ze zijn onverenigbaar. Ze worden gekenmerkt door zowel een inductieve sprong vanuit het beeld als een deductieve sprong vanuit het begrip. Beeld en begrip dienen dan ook niet samen te vallen, zij grenzen aan elkaar voorzover ze ieder in hun eigen domein functioneren. Het leren uithouden van deze tegenstelling maakt het mogelijk in de weerspiegeling van hun schermutselingen de eigen taligheid, logos, van het betreffende fenomeen te beluisteren en tot spreken te brengen.
In de begripsvorming werkt het SUBJECT middels de subjectbetrokken gewaarwordingen en in de beeldvorming werkt het subject middels de objectbetrokken waarnemingen, vandaar dat als tegenwicht de beeldvorming subjectbetrokken en de begripsvorming objectbetrokken gestalte dient te krijgen. Subjectbetrokken beeldvorming dient gecorrigeerd te worden door de objectbetrokken, waarneembare en uiterlijke verschijningsvormen van het fenomeen, c.q. SUBJECT. Objectbetrokken begripsvorming dient eveneens gecorrigeerd te worden door de subjectbetrokken, gewaar geworden innerlijke verschijningsvormen van het subject als fenomeen serieus te nemen. Immers geen gewaarwordingen zonder SUBJECT als zender en het subject als ontvanger.
Tussen elke zender en ontvanger kan de communicatie verstoord worden door zowel verbale als non-verbale ruis. Deze ruis klaren, vraagt om het winnen aan transparantie, die transparantie moet niet gezocht worden in de onmiddellijke wisselwerking tussen gewaarwordingen en waarnemingen. Daartoe moeten ze in eerste instantie strikt onderscheiden uitgewerkt worden. Immers een gewaarwording is niet te toetsen aan een bepaalde waarneming en vice versa een waarneming is niet te toetsen aan een bepaalde gewaarwording. Deze wisselwerking eerbiedigen vraagt dus om een strikte terughouding. Eerst dienen de onderscheiden routes in zichzelve helderheid en duidelijkheid te winnen. Pas nadat zowel de beeldvorming als de begripsvorming in hun onderscheiden routes hun beslag krijgen is het mogelijk ze beiden te verwikkelen in een dialoog tussen bezonnen begrip en geronnen beeld.
Het dilemma tussen begrip en beeld in de fenomenologie mag ten diepste verstaan worden als een poging tot configuratie waarin subject en SUBJECT elkaar wederzijds belichten. Hier komen het oplichten en inlichten elkander tegen, zij informeren elkander omtrent de voorhanden en ophanden wissel-werkingen. Deze wisselwerkingen beelden in eigen vormen hun taligheid en deze taligheid kunnen lezen vraagt om het begrijpen van vormtaal. Het begrip verheldert het beeld en vice versa het beeld verduidelijkt het begrip. Door het niet samenvallen van beeld en begrip, zij stammen uit de onderscheiden domeinen van stof en geest, kunnen zij in hun eigenstandigheid toch naar elkaar verwijzen. Zij illustreren de beide domeinen van de stof en de geest.
Kan het begrip niet zonder geest tot stand gebracht worden, toch verwijst zij uitdrukkelijk naar het domein van de stof waarin zij werkzaam mag worden. Kan het beeld niet zonder de stof tot stand gebracht worden, toch verwijst het beeld uitdrukkelijk naar het domein van de geest waarin zij werkzaam moet worden. Beeld en begrip zijn in hun complexe verhouding tot elkaar veroordeeld samen te spannen om tussen beide peilers een brug te slaan tussen stof en geest. Stof en geest verhouden zich tot elkaar als verbonden met elkaar en toch gescheiden van elkaar. Zij functioneren in het ruimtelijke en tijdelijke van beeld en begrip. Ruimte en tijd hangen samen, maar zijn niet restloos tot elkaar te reduceren.
Met deze 3e stap van de configuratie in de fenomenologische rondgang beleven we in de fenoweek dat zowel het subject als het Subject in hun verwikkeling zich gaan ontwikkelen. Het leidt tot een herverstaan en een herbegrijpen van subject en SUBJECT. Deze ontwikkelingsgang gedijt naarmate de logoi van zowel subject als SUBJECT hun scheppende krachten uitwisselen in het elkaar doen configureren ten opzichte van elkaar. Zij verstaan en begrijpen en zichzelf en de ander nu beter, zij spreken meer en meer hun gezamenlijk ontwikkelde taal. Zij zijn in dialoog: een heen en weer spreken en toegesproken worden om wie zij dienen te zijn en te worden in hun samenhang van essentie en existentie.
Deze rondgang vraagt nog om een laatste stap, die pas na de fenoweek tijd en ruimte verdiend: de defiguratieve dimensie. Na de drie voorgaande intensieve fasen vraagt deze fase om een gepast vergeten en tot rust komen. In deze stille ruimte vervaagt alle tumult van hun beider treffen, noch beeld noch begrip doen er nog toe. Daar waar het beeld oplost en het begrip inlost ontstaat weer de potentiële ruimte en de potentiële tijd. Hier zien we dat fenomenologie uiteindelijk niet kan leiden tot een maakbaar en behaalbaar doel of goed. Fenomenologie is het gaan van een ontwikkelingsweg waarin subject en Subject in een wederzijdse dienst elkaar doen zijn en worden. Er is geen beoogd doel er is slechts een beoogde weg waarop co-existentie een vruchtbaar scheppingsproces inluidt.
De defiguratieve dimensie maakt het onmogelijke mogelijk, na al het harde zwoegen om te komen tot beelden en begrijpen, kan het onbenoembare indalen. Het subject krijgt woorden aangereikt het SUBJECT te doen spreken en het SUBJECT krijgt vormen aangereikt het subject te kunnen toespreken. Zien en gezien worden reiken elkaar de hand, spreken en toegesproken worden vormen een verstaanbare taligheid. Luisteren en beluisterd worden vormen tezamen een intieme ontmoetingsruimte voor het tastend elkaar zoeken en elkaar vinden.
Hoe spiegel je in het fenomenologische onderzoeksproces de gewaarwording aan de waarneming.
Uit de gewaarwording bouw je langzaam maar zeker een begrip op
Uit de waarneming bouw je langzaam maar zeker een beeld op
Hoe breng je nu begrip en beeld, op een zindelijke en redelijke wijze, met elkaar in gesprek; zie het als een open dialoog, niets moet, laat je verrassen. Het beeld is geen begrip en het begrip is geen beeld, het zijn twee te onderscheiden grootheden die we rationeel vorm kunnen geven, het ene is niet beter of slechter dan het andere. Om zowel het begrip als het beeld tot zijn recht te kunnen laten komen in het fenomenologische onderzoeksproces, dienen we ze beiden strikt gescheiden te houden, vooral niet op elkaar trachten te plakken of aan elkaar smeden, dat doet niet alleen onrecht aan hun status, maar het vernietigt de mogelijke spiegeling of wel de mogelijke analogie, die pas kan oplichten in en vanuit het verschil tussen beeld en begrip.
Dat doet je de vraag stellen, wat is de status nu van een begrip en van een beeld? Dat hangt mede af van hun ontstaanswijze. Het begrip komt voort uit een objectbetrokken analytisch proces, het beeld daarentegen uit een subjectbetrokken synthetisch proces. Het begrip dient uiteindelijk gestoeld te worden op een discursief scenario aan feiten, het beeld op een fenomeen, een recursief verband aan feiten. Het beeld dient het begrip te completeren en het begrip dient het beeld te toetsen en vice versa. Het is zaak beeld en begrip niet te doen samensmelten, aangezien ze niet alleen uit een onderscheiden route voortkomen, maar evenzeer hetzelfde op een andere wijze laten verschijnen.
Zo wordt het beeld opgebouwd uit het object betrokken waarnemen van voorhanden feiten, dat is alleen mogelijk vanuit een zekere distantie en een adequate ik functie. Hetgeen waargenomen wordt, start feitelijk bij de exacte feiten van het onderhavige object en dient in en door de geest in kaart gebracht te worden, we noemen dat de fase van open dating, bij de fase van axial dating ontstaat vanuit een subjectbetrokken aanpak een proeve van ontwerp om te komen tot beeldvorming. Hoe lichten de geconstateerde feiten nu op in het te vormen beeld. Die beeldvorming raakt het lichaam evenzeer, aangezien zonder een lichamelijke bevinding het beeld niet in ruimte en tijd kan verschijnen, het beeld is letterlijk te beelden met het lichaam.
Daarentegen wordt het begrip opgebouwd uit het subject betrokken gewaarworden van ophanden fenomenen, dat is alleen mogelijk vanuit een zekere betrokkenheid en een adequate zelf functie. Hetgeen wordt gewaargeworden, start evenzeer feitelijk bij de exacte feiten van het onderhavige subject en dient in en vanuit het lichaam in kaart gebracht te worden; we noemen dat de fase van functional dating, het fenomeen interfereert in mijn functioneren en vice versa. Bij de fase van conceptual dating ontstaat vanuit een objectbetrokken aanpak een proeve van ontwerp om te komen tot begripsvorming. Hoe zijn de geconstateerde fenomenen te verdichten in het te vormen begrip. Die begripsvorming raakt de geest evenzeer, aangezien zonder een geestelijke bevinding het begrip niet in tijd en ruimte kan verschijnen, het begrip is letterlijk te grijpen met de geest.
Begrip en beeld verhouden zich in hun ontstaan, te verstaan als een polaire dynamiek. Dat wil zeggen ze verhouden zich tot elkaar in een en en verhouding. Ze sluiten elkaar niet uit zoals in een duale dynamiek, een of of betrekking, maar ze sluiten elkaar in, het ene is niet zonder het andere, ze dienen elkaar te completeren. Dat wil niet zeggen dat ze dienen samen te vallen, in tegendeel ze komen overeen in het duiden van het object, maar ze belichten en verdichten het object op een onderscheiden wijze, aangezien het waargenomen object hier ook subject mag zijn voor zover gewaarwordingen kunnen optreden en dan is de gewaarworder het object.
Met andere woorden er is een wisselwerking tussen subject en object, ze zijn deels duaal gescheiden, het object is niet het subject en vice versa, maar ze zijn ook deels polair te onderscheiden, ze staan in functie van elkaar.
Gezien de polaire dynamiek tussen begrip en beeld, bestaat de neiging ze ineen te vlechten wat hun verschilswerking te niet doet. Het is dus zaak zowel de waarneming als de gewaarwording tijdens het proces van de beeldvorming en de begripsvorming strikt gescheiden te houden. Dat geldt dan ipso facto voor het resultaat van de beeldvorming en de begripsvorming.
Waar de gewaarwording in haar ontstaan nog in nevelen is gehuld, zo klaar dient de waarnemingsactiviteit voltrokken te worden in het licht van het voor waar nemen van wat zich toont. De gewaarwording overkomt je veelal onbewust, terwijl het waarnemen vanuit een bewuste intentionele activiteit vorm dient te krijgen. Zie daar hoe uit de nevelen van de lichamelijke gewaarwordingen het klare begrip kan opstijgen en hoe in en vanuit het klare licht van de geest het beeld in haar mysterieuze verhulling kan indalen.
Vanuit een aanvankelijk in nevelen gehulde gewaarwording ontwikkelt zich uiteindelijk het exacte begrip, een helder en duidelijk woord en of zinsnede en of verhaal. Je geeft in woorden terug wat het wezen van de boom / plant / subject jou heeft mede gedeeld. Je tracht te komen tot de essentie.
Vanuit een aanvankelijk klare heldere en exacte waarneming ontwikkelt zich uiteindelijk het in sluiers gehulde beeld. We zien dan ook dat het begrip vorm krijgt in en vanuit het ontologische paradigma, daarentegen krijgt het beeld vorm in en vanuit het mythische paradigma. Zie de brug tussen het ontologische waarnemen en de mythische beeldvorming, zo ook zie je een brug tussen de mythische gewaarwording en de ontologische begripsvorming.
Fenomenologie verenigt en integreert deze twee paradigma’s tot een functioneel werkend paradigma waarin zowel subject als object er toe doen, aangezien ze beurtelings subject en of object worden al naar gelang hun activiteit en of passiviteit.
In de waarneming is de mens als subject actief; in de gewaarwording is de boom als subject actief. Echter in de begripsvorming wordt de mens weer actief als subject en wel op een objectbetrokken wijze, hij tracht het wezen van de boom te objectiveren, zo wordt in de beeldvorming de boom weer actief als subject en wel op een subject betrokken wijze. Immers in de beeldvorming wordt het subject de drager van het object boom, anderzijds laat hij zich in de waarneming steeds meer gezeggen door de boom zelf.
Het subject kan niet meer ontkomen aan de duidelijke vormentaal die het wezen tot stand heeft gebracht: het fenomeen laat zich uit zich zelve zien. Het is de kunst om het waarnemen zo te scholen dat in en door de beeldvorming de boom / plant tot leven komt. In het beeld wordt de existentiële dimensie zichtbaar tussen waarnemer en het waargenome, zij hebben zich te verhouden, indien ze elkaar willen verstaan en ieder tot hun recht willen laten komen.
De waarneming is niet mogelijk zonder de afscheidende functie van het ik, zo is de gewaarwording niet mogelijk zonder de verbindende functie van het zelf.
Zo er een brug geslagen dient te worden in de waarnemingsroute tussen waarneming en beeldvorming, van geest naar lichaam, van ontologie naar mythisch, van klaar naar verhullend, zo dient er een brug geslagen te worden in de gewaarwordingsroute tussen gewaarwording en begripsvorming, van lichaam naar geest, van mythisch naar ontologisch, van mistig naar ontwaren.
Tussen begrip en beeld echter kunnen we geen brug meer slaan, het zijn twee op zichzelf staande grootheden, twee kanten van dezelfde medaille, ze representeren ieder zowel het subject als het object, mens en boom, boom en mens. Begrip en beeld zijn de twee peilers die nimmer en nooit bij elkaar mogen komen. Ze blijven in hun eigen geaardheid van elkaar gescheiden. Die scheiding maakt nu pas de analogie mogelijk, immers wat weerspiegelen begrip en beeld in hun eigenstandigheid?
Zodra ze samenvallen, is er geen spiegeling, slechts duistere mystificatie. In en vanuit deze weerspiegeling tussen beeld en begrip ontwikkelt zich het fenomenologische onderzoeksproces. Het beeld is niet het begrip en het begrip is niet het beeld. Tussen begrip en beeld vormt de mens de eigenlijke spiegelende factor.
Immers, hij heeft zowel vanuit de waarneming, bij wijze van voorbeeld, de dynamiek van de boom verinnerlijkt als wel vanuit de gewaarwording de dynamiek van de boom veruiterlijkt. De boom is in beeld en in begrip des mensen geworden, daarentegen is de mens in beeld en begrip als het ware boom geworden. De mens is de drager van dit begripsvorming en beeldvormingsproces. Zij het dat dat niet mogelijk was zonder de boom in functie, want de boom heeft evenzeer een bijdrage geleverd aan deze begripsvorming en beeldvorming.
Wie wat veroorzaakt en of doet worden, is niet meer te scheiden, slechts te onderscheiden, uiteindelijk staan ze elkaar ten dienste, staan ze in functie van het doen verschijnen van zowel de een als de ander. Dat verschijnen, vraagt wel om een voortdurende uitzuivering zowel in de route van de gewaarwording als in de route van de waarneming.
Vanuit ons lichaam brengen we de boom tot spreken, we bouwen in en vanuit de gewaarwordingen langzaam woorden op die uitdrukking geven aan wat we zijn gewaar geworden aan de boom. Vanuit de geest dalen we onderzoekend weer in onze lichamelijkheid om in het beelden uitdrukking te geven aan het door ons geviseerde object, dat via zijn vormentaal in ons tot beelden komt. Haar vormkrachten worden in en vanuit onze lichamelijkheid manifest in beelden. We voelen analoog aan het beelden in ons zelf de etherische dynamiek van de levende boom.
Feitelijk vormen wij tussen geest en lichaam de overbruggende functie, evenzeer tussen enerzijds beeld en begrip en anderzijds tussen boom en mens, gewaarwording en waarneming.
Je kunt nooit de totale beeldvorming spiegelen aan de totale begripsvorming, dat gaat stukjes bij beetjes en is een durend proces in wording en vraagt een werkelijke fenomenologische leergang waarin je ten principale gekozen hebt voor het verder brengen van het wezen boom en daarmee ook van je zelf, voor zover je nu niet alleen consumerend maar ook producerend mag worden ten dienste van het voortgaande scheppingsproces.
De mens dienstbaar aan de wording van de schepping, dragend en verhelderend, begrijpend en beeldend. Fenomenologie opereert wezenlijk in het functionele paradigma, zij het dat ze beide andere paradigma’s weet te integreren teneinde elkaar relationeel voort te dragen en te doen ontwikkelen, wat we onder woorden brengen met ‘elkaar voortbrengende relaties’.
In dier voege mondt fenomenologie uit in het dragen van een ander wezen opdat het zich verder kan ontwikkelen. In het veld gaat het dan niet meer om de mens, het persoonlijke, maar om de plant / boom zelf, jij wordt de drager, verwoorder, vertolker, verbeelder van het wezen dat zich aan jou wil toevertrouwen zo jij haar wil doen groeien om niet. Dat vraagt om een durende uitzuivering. In het veld komt de ander en of het andere tot spreken, tot beelden, zodat de boodschap van dat wezen de wereld in kan. Vandaar dat in de opbouw van het verhaal het er toe doet, dat je let op je zuiverste impuls, zodat in de volgorde van ieders inbreng achtereenvolgens het wezenlijke een nieuwe gestalte krijgt.
De Feno week: schets van een `ont-wikkeling´ in de fenomenologie.
Vele jaren terug, ergens rond 2000, zijn de fenoweken gestart op de Hogeschool voor natuurgeneeswijzen Arnhem. Studenten met de keuzerichting natuurgeneeskunde vroegen hoe ze toegang konden krijgen tot het aloude ambacht van de kruidengeneeskunde. Blijkbaar was er niet alleen honger naar een praktische omgang, maar evenzeer naar het leren kennen van het `wezen´ van het kruid: de `werking´ van het geneeskrachtige.
Hoe kan men nu het wezen van een kruid leren kennen? Dat vraagt om de kunst van het ont-moeten van wezen tot wezen, van aangezicht tot aangezicht. Hoe komt nu een ont-moeting tussen wezens tot stand? Kan men zomaar een wezen bestuderen zonder dat er sprake is van ontmoeting? Kan je ontmoeting manipuleren of vooronderstelt het een gratuite wending van de een naar de ander en vice versa?
Maar hoe kan een niet menselijk wezen een menselijk wezen ontmoeten? Wie is in deze de passieve en of actieve factor in de ontmoeting? Vele vragen die samenhangen met een aloude tak van onderzoek, die weer actueel wordt in een ecologische crisis. Kunnen we bomen en planten, dieren en mensen restloos reduceren tot objecten van wetenschappelijk onderzoek? Mogen we ze naar willekeur gentechnisch manipuleren, mogen we zo maar ecosystemen ontwrichten? Zo maar een greep uit de vele prangende vragen.
Vele, vele vragen die nopen om een hernieuwd, ethisch onderbouwde, onderzoeksmethode waarin weer ruimte is voor het onaantastbare grondrecht van wezens, in welke vorm en hoedanigheid dan ook. Wezens met een eigen onvervreemdbare autonomie, in staat tot actie en manifestatie.
Dit gegeven dat een mens niet een plant kiest, maar dat de plant jou verkiest, mag gerekend worden tot een zeer mythische aangelegenheid. Dit gekozen worden en het ook innerlijk kunnen waarnemen van deze roep is altijd het vertrekpunt geworden van onze feno weken.
Wat maakte en maakt onze fenomenologieweken zo bijzonder? Terug blikkend wil ik dat nu aan de orde stellen. Een van de belangrijkste items zou ik in dit verband willen noemen het vermogen tot contact, aandacht en het leren leven met een onvermoede dimensie in je zelf als subjectbetrokken onderzoeker in relatie tot het wezen van de plant, kruid, boom die ons weet uit te nodigen.
Met de fenoweken ontwikkelde zich langzaam maar zeker het onontkoombare besef dat de aloude sjamaan, kruidengeneeskundige, uit een ver mythisch verleden hier en nu binnen een hernieuwd mythisch paradigma evenzeer recht van spreken wilde krijgen. Want wat gebeurde. Elke keer weer daar waar wij met de studenten in dat ontmoetingsveld tussen mens en kruid stapten, ontstond het fenomeen van de gewaarwording.
Filosofisch gezien is het fenomeen van de gewaarwording een aloude notie van de filosoof Leibniz: hij benoemde het als apperceptie (gewaarwording) tegenover de perceptie (waarneming). Die notie is eeuwenlang in de filosofie gethematiseerd, zo sprak Locke o.a. van de dynamiek tussen sensations en reflexions. Steiner thematiseert o.a. de notie gewaarwordingsziel. Het voert in dit bestek te ver om al deze filosofische noties hier grondig aan de orde te stellen en uit te werken.
Niets maar dan ook niets kunnen we waarnemen zonder ook in ons zelf iets te bemerken wat niet zozeer alleen van ons zelf is, maar evenzeer van hetgeen we waarnemen, in deze het wezen van een plant. Daar waar mensen in een onbevangen contact treden met dat wezen, daar openbaart dat wezen zich op een nog onvermoede wijze in ons. Met het oefenen van de gewaarwording treedt een nieuwe, aloude, geestelijke dimensie in de nog jonge fenomenologische methode.
Het wordt dan wel zaak om het fenomeen in deze gewaarwordingen nader te onderzoeken. Van meet af aan dient verhelderd te worden wat in deze gewaarwording deels aan het ‘subject’ en deels aan het ‘object’ toegeschreven mag worden. Dat is zeker geen sinecure. Dat vraagt om een heldere methodische benadering en vervolgens om heldere didactische stappen. Hetgeen ook al doende tot ontwikkeling kwam.
Zo de fenomenologische methode reeds een eerste stap kende in het leren onbevangen waar te nemen, zo ontstond evenzeer de mogelijkheid om op een onbevangen wijze te leren gewaarworden. Met de mogelijkheid om op twee wijzen het fenomenologische proces in te stappen, begonnen we recht te doen aan twee onderscheiden routes in elk onderzoekstraject: een subjectbetrokken onderzoeksroute is evenzeer te valideren als een objectbetrokken onderzoeksroute. Het ontdekken van en leren omgaan met deze onderscheiden onderzoeksroutes hangt mede af van leerstijlen, favoriete optieken, ontwikkelingsfaseringen in de menselijke levensloop en zeker niet op de laatste plaats het aloude mythische talent, wat zich zo rijkelijk aandient binnen de gelederen van onze studentenpopulatie.
Nu laat de term onbevangenheid impliciet zien dat zowel elke waarneming als elke gewaarwording nog doorspekt kan zijn met een of andere vorm van bevangenheid. Die bevangenheid dient in onze these vreemd genoeg niet zozeer alleen aan het ‘subject’ zelf toegerekend te moeten worden als wel evenzeer aan het ‘object’, dat zich in en aan het ‘subject’ wil manifesteren. Zo subjectief onze waarneming kan zijn, zo objectief kan in feite de gewaarwording zijn en vice versa. Hoe daar in het fenomenologische onderzoeksveld hygiënisch mee leren om te gaan? In eerste instantie is het een grondhouding van elke fenomenoloog om elk feit en elk fenomeen zoals het zich aandient serieus te nemen, zowel in het subject als in het object.
Deze grondhouding betrachten is op een onbevangen wijze je laten fascineren door hetgeen op je afkomt als onbegrepen en onverstaan. Dat mag je wel het meest karakteristieke noemen van onze fenoweken. Op geen enkele wijze past in deze een prematuur oordeel, immers we betreden de onvermoede dimensie van een te hernieuwen aloude relatie tussen twee wezens: de plant is evenzeer een wezen dat mij kan aanspreken zoals ik als wezen de plant kan leren kennen in al zijn onvermoede verschijningsvormen. Om deze relatie te herbronnen, hebben we in de loop der jaren die werkvormen ontwikkeld waarin deze fijngevoelige zintuiglijke afstemming ook tot ontwikkeling diende te komen. We ontwikkelden werksettings waarin we oefenden in het vormen van bijvoorbeeld tastbeelden, klankbeelden, woordbeelden en zinnebeelden.
Om maar één werkvorm eruit te lichten: wat kunnen we ons voorstellen met het je vormen van een klankbeeld? Hier grijpen we terug op de aloude sjamanistische vaardigheid van het `chanten´. Het in contact komen en doen opsporen van ‘klanken’ middels je stem, zoekend naar tonen en klanken en uitmondend in het wederzijds doen zingen, klinken van het `resonantieveld´ tussen mij en bijvoorbeeld de boom. Het opnieuw oefenen van je zintuigen is wel het allereerste wat we op een fenomenologische scholingsweg dienen te ondernemen. Daarbij denken we dan niet alleen aan het opnieuw leren zien, maar evenzeer aan het leren horen. Twee heel belangrijke zintuigen, maar dienen we dan als beginnend fenomenoloog niet nog meer zintuigen aan de orde te stellen?
Ik heb alle wijzen van waarnemen en gewaarworden van onze fenostudenten in de afgelopen jaren eens tegen het licht van de 12 zinnen gehouden, zoals o.a. Soesman ze in navolging van Steiner nader uitgewerkt heeft. Het bijzondere is nu juist dat iedere student daar iets laat zien van een heel bijzonder zintuiglijk talent. En het is maar zeer de vraag hoe je iemand moet leren waarnemen en gewaarworden als je hem/haar niet eerst bewust maakt van dat bijzondere talent. In deze willen we in onze fenoweken altijd aansluiten bij waar de student als lerende wil, kan en mag starten. Immers het gaan van een fenomenologische scholingsweg is ook het leren gaan en ontwikkelen van een subjectbetrokken leerroute en leergang. Jij als waarnemer en gewaarworder dient daarin te mogen vertrekken vanuit je zelf als subject en al je sluimerende talenten. Deze subjectbetrokken leerroute durven aan te gaan is precies ook het doel van onze fenoweken. Immers hoe kan jij als aankomende therapeut leren werken met je zelf en anderen als je niet in deze je eigen subjectbetrokken talenten hebt leren ontwikkelen.
12 zinnen? Is het oefenen in de 5 bekende al niet een hele toer? Het is als fenomenoloog belangrijk om zo veel mogelijk alle zintuigen te ontwikkelen en te gebruiken, omdat ieder zintuig je een ander aspect van de zintuiglijke werkelijkheid laat ervaren. De zintuiglijke waarneming en gewaarwording vormt de basis voor jouw relatie met je zelf, je omgeving en de mensen om je heen. Als je als therapeut wilt leren werken, dien je je zintuigen goed en veel te gebruiken. Je zult merken dat je steeds meer gaat waarnemen en gewaarworden, mede omdat de verschillende zintuigen elkaar versterken. Interessant is de wisselwerking tussen je wakkere innerlijke en uiterlijke zintuigen en je levenskracht. Wanneer je intensief en genuanceerd leert waarnemen en gewaarworden neemt je levenskracht toe en naarmate je gezonder bent, word je genuanceerder en neem je meer waar.
De 12 zinnen vallen uiteen in drie groepen, ziehier slechts een korte vernoeming.
De zinnen van het willen: tastzin, levenszin, bewegingszin en evenwichtszin.
De zinnen van het voelen: reukzin, smaakzin, gezichtszin en temperatuurzin.
De zinnen van het denken: gehoorzin, spraakzin, denkzin en ik-zin.
De eerste zijn meer fysiek georiënteerd en de laatste meer geestelijk, zie voor verdere oriëntatie elders in de syllabus.
Praktische oefeningen kun je bijvoorbeeld vinden in het boekje van Tom van Gelder, Waarnemen met twaalf zintuigen, uitgegeven bij het Bolkinstituut te Driebergen.
In de loop van de jaren hebben we al doende de ene na de andere werkvorm ontwikkeld, het is jammer dat we ze niet meer allemaal in een week kunnen oefenen, daarvoor ontbreekt de tijd en de ruimte binnen een week. Vandaar dat het nu zaak wordt, dat we al deze werkvormen dienen onder te brengen in een longitudinale didactische leergang als het om fenomenologie gaat. Maar zover is het nog niet, niettemin wordt dat onze uitdaging als het om feno in de toekomst gaat.
Werkvormen oefenen aan de ene kant, maar wat schiet je daarmee op als aankomend therapeut? In onze feno optiek werd gaande de weg steeds duidelijker, dat wij als fenomenologen in spé wel kunnen werken aan onze onbevangenheid, ontvankelijkheid en zintuiglijke vermogens maar dat het wezen waartoe we ons bekennen ons uiteindelijk doet leren. Wat we elke keer op een verrassende wijze ontdekten is, dat wij niet zozeer de feno route dienen te bepalen als wel dat het wezen ons die route gaande de weg toont. En dit gegeven is cruciaal voor een ware fenomenoloog en therapeut die een subjectbetrokken route gaat: zij/hij laat zich leiden door hetgeen haar/hem tegemoet komt vanuit den hoge, de significante ander of het andere betreffend. Hier mag de ware `deemoedhouding´ geoefend worden in onze fenoweken.
Met het oefenen van deze deemoedhouding treedt de geestelijke dimensie van het mythische paradigma weer voluit in werking. Fenomenologie is ervaren hoe de plant in ons werkt, ons aan het werk zet, niet alleen de werking van dit wezen leren ondergaan maar het ook leren objectiveren en subjectiveren. Zo doende zijn we een onderscheid gaan aanbrengen tussen het leren waarnemen en het leren gewaarworden. Het ene is niet beter of slechter dan het andere, het zijn voor ons twee complementaire routings geworden in de fenomenologische methode.
Zo is de waarnemer eerder vanuit zijn ik-functie georiënteerd op een objectbetrokken routing, terwijl de gewaarworder vanuit zijn zelf-functie is georiënteerd op een subjectbetrokken routing. Willen we echter een objectbetrokken waarneming leren hanteren dan dienen we hem te subjectiveren in een participerende route, andersom willen we een subjectbetrokken gewaarwording leren hanteren dan dienen we haar te objectiveren in een opponerende route. Je kunt die routes niet tegelijkertijd gaan, laat staan willekeurig uitwisselen, dat is roepen om problemen op de fenomenologische scholingsweg. Je kunt niet op een hygiënische wijze een waarneming inwisselen voor een gewaarwording en of andersom, we dienen ze aanvankelijk strikt gescheiden uit te werken. Naar gelang je talent mag je zelf kiezen waar je wilt beginnen. Duidelijk moge zijn, dat je hoe dan ook beide routes uiteindelijk leert gaan en verbinden als een allround fenomenoloog. Maar dan moet je eerst het doel en de mogelijkheden verkennen van de afzonderlijke routes.
In onze fenoweken leer je die beide routings te gaan en te verbinden. Zo dien je te onderkennen dat een gewaarwordingsroute uitmondt in de begripsvorming en een waarnemingsroute in de beeldvorming. Pas als het wezen dat zich op een fenomenale wijze in en aan jou wil openbaren en zich wil uitspreken en tonen in begrip en beeld, kan je de begripsvorming in een dialogisch gesprek brengen met de beeldvorming en vice versa. In de mate wij als begeleiders helder kregen hoe zich zo een route diende te voltrekken konden we ook de didactische stappen ontwaren die daarvoor nodig zijn. Tot onze verwondering bleken die didactische stappen ook te `werken´.
Van belang is om dan te onderkennen dat de gewaarworders hun eigen `innerlijke gewaarwordingen´ dienen te onderzoeken, immers zijn die gewaarwordingen van je zelf of van het wezen dat zich in jou wil uitwerken? Dat vraagt om zorgvuldig onderzoek, wat is van mij en wat is van de ander of het andere? Dat te kunnen oefenen vraagt om het gezamenlijk als `groep´ in een dynamisch `ontmoetingsveld´ fenomenologie te willen beoefenen. Het vraagt om alle gewaarwordingen met en aan elkaar te objectiveren. Zo is het ook van belang om te onderkennen dat de waarnemers hun `uiterlijke waarnemingen´ dienen te onderzoeken aan de hand van voorhanden feiten en ideeën. Immers zomaar waarnemen leidt op geen enkele wijze tot het kunnen ordenen, laat staan van het `eigenen´ van de waarneembare feiten van het object in een dynamisch beeldveld. Zo dienen de gewaarworders hun gewaarwordingen nog te `ont-eigenen´.
Ook hier moet ik binnen dit bestek een verdere uitwerking laten liggen, ik wil in deze verwijzen naar het daartoe reeds uitgewerkte diagram van onze fenomenologische leergang en het stuk wat ik geschreven heb over onderzoekend leren in relatie tot de drie paradigma´s.
Nog veel interessanter en leerzamer is natuurlijk dit aan den lijve te mogen meemaken in onze fenoweek.
Hoe de waarneming methodisch stap voor stap naar het beeld kan leiden en hoe de gewaarwording stap voor stap naar het begrip vraagt tijd en ruimte en vooral discipline. Het verbaast ons keer op keer hoe enthousiast onze studenten bergen werk in deze willen en kunnen verzetten. In onze fenoweken is er zeker ruimte voor `ont-moeting´ in de breedste zin van het woord, onderling maar ook in relatie tot onze `gast´.
Tot slot wil ik vernoemen dat het en de studenten en ons als begeleiders niet ontgaat dat een fenoweek je diepgaand kan raken, dat het je vaak genoeg werkelijk doet veranderen in je houding en in je verhouding tot je zelf en anderen. Dat alleen al is, los van het in kort bestek diepgaand ervaren van een fenomenologische leergang, de vrucht van een fenoweek: met elkaar op een onvermoede weg naar het wezen dat zich wil uitspreken en tonen in begrip en beeld. Hoe die met elkaar op een ordelijke en hygiënische wijze te leren verbinden vraagt en om openheid en om discipline. Voel je vrij deze fenomenologische grondhouding stapsgewijs te willen oefenen. Zonder het warme en aanstekelijke enthousiasme van al onze studenten hebben we al die jaren niet kunnen oefenen, met oprechte dank aan hen allen.
Enkele filosofische noties ter situering van fenomenologie.
De training fenomenologie is bedoeld voor managers, leraren, therapeuten, verpleegkundigen, artsen, etc., kortom mensen die met mensen werken. Ondanks de zeer onderscheiden optieken van waaruit onderscheiden disciplines aan en met de mens werken, kan men zeggen dat geen van hen ontkomt aan het verschijnsel / fenomeen ´mens´ in al zijn complexiteit. Daartoe rekenen we niet alleen de mens op zich, maar de mens in samenhang met talloze andere wezens. Niet voor niets heeft de mens het onderzoek omtrent dit ´fenomeen´ ondergebracht onder wat heet de menswetenschappen. We zijn in de loop der eeuwen zeer veel over de mens te weten gekomen, niettemin kunnen we constateren dat de mens in al zijn complexiteit binnen een complexe samenhang getuigt van een wellicht ondoorgrondelijk mysterie. Alleen al omdat hij niet alleen opgevat kan worden als een statisch object maar evenzeer als een dynamisch subject (binnen een complexe samenhang van talloze existerende wezens).
Met deze complexe verhouding tussen subject en object betreden we het terrein van de filosofie, de liefde voor de wijsheid. Wat is wijs als het gaat om het onderzoek waarin subject en object elkaar wederkerig kunnen bevragen: wie bepaalt wat en wat bepaalt wie? De wederkerige verhouding tussen subject en object kunnen we, gezien de ontwikkeling van ons vermogen te onderzoeken vanuit drie paradigma´s nader preciseren.
Een paradigma kan men opvatten als een wijze van kijken naar de werkelijkheid. Deze wijze van kijken / benaderen / onderzoeken heeft zich in de loop der eeuwen ontwikkeld. De filosoof van Peursen onderscheidt in deze drie karakteristieke wijzen van benaderen, anders gezegd drie onderscheiden strategieën om de werkelijkheid adequaat te onderzoeken. Ze zijn na elkaar ontstaan, maar kunnen evenzeer naast elkaar beoefend worden. Hij onderscheidt in deze het mythische paradigma, het ontologische paradigma, het functionele paradigma. Alfons Vandeursen heeft deze drie paradigma´s systeemdynamisch uitgewerkt in een open systeem model. (zie het diagram van de drie paradigma´s en zijn uitleg daarover in ´lerend onderzoeken en onderzoekend leren´, in pdf te downloaden van www.artes-sophiae.com)
Voor jou als trainee is het van belang om te weten dat de fenomenologie als een jonge tak van wetenschap (in en vanuit een functioneel paradigma), feitelijk teruggaat naar en gestoeld dient te worden op het mythische paradigma. In het mythische paradigma gaat men uit van de onmiddellijke verwevenheid tussen subject en object, zij doordringen elkaar wezenlijk ongeacht hun materiële objectiviteit. Deze onmiddellijke verwevenheid stoelt niet op hun stoffelijke onderscheiden structuren maar op het onontkoombare gegeven dat zij als ´wezens´ aan elkaar verschijnen. En met het woord wezen wordt verwezen naar een geestelijk beginsel, een bron dat eigenstandig zich kan manifesteren in deze werkelijkheid.
In onze fenomenologie training vertrekken we vanuit het mythische paradigma. De week is zo georganiseerd dat er tijd en ruimte ontstaat om als individu en als groep in contact te treden met het ´wezen´ van bijvoorbeeld een plant of boom. Dat wezen is de drager, het subject, van al zijn verschijningsvormen. Eigenlijk leert dat subject ons hoe wij zijn manifeste fenomenen leren verstaan. De fenomenologische onderzoeksvaardigheid ontwikkelt zich aan de ontmoeting tussen het subject mens en het subject dat aan ons verschijnt. Dat subject kan een mineraal, plant dier of mens zijn. De wezens uit deze vier rijken zijn immens onderscheiden en spreken feitelijk ieder hun eigen taal in al hun onderscheiden verschijningsvormen. Die eigen taal van dit wezen leren verstaan en begrijpen is precies die vaardigheid die een fenomenoloog op het oog heeft. Deze fenomenologie training is daarom bedoeld voor mensen die met …´subjecten´… werken en het wezenlijke in hen tot verschijning willen brengen.
De fenomenologie is dus de kunst om aan de hand van de uiterlijke en innerlijke verschijningsvormen het eigene van dat wezen te leren verstaan, zonder dat je dat wezen in al zijn fysieke en fysiologische onderdelen hoeft te analyseren. Dat mag en is ook zinvol maar dan werk je vanuit een ontologisch (wetenschappelijk/empirisch) paradigma. Daarin onderzoek je vooral het wat, het object, in plaats van het subject. In de fenomenologie echter vertrekken we ook vanuit de waarneembare feiten. Vandaar dat je in onze training heel methodisch dient te leren omgaan met de feitelijke waarnemingen en gewaarwordingen die je aan en met het wezen zelf mag vormgeven. Zowaar een ongelooflijke disciplinaire grondhouding als het gaat om het leren uithouden van het niet weten. Immers de fenomenoloog dient zich te leren uiteen zetten met elk wezen dat uitzichzelve verschijnt.
De methodische stappen zijn ondergebracht in een fenomenologische cyclus (analoog ontwikkeld aan de empirische cyclus binnen het ontologische paradigma). Deze stappen leren onderscheiden is ze al doende leren hanteren, hier helpt niet zozeer de theorie van de fenomenologie als wel de concrete praxis zelf. Wie zich deze fenomenologische vaardigheid en grondhouding eigent, is op termijn in staat welk fenomeen dan ook te leren lezen, in het bijzonder het hier bedoelde verschijnsel mens, dier, plant en mineraal.
Zou men in de fenomenologie niet bij de mens zelf moeten beginnen als subject van fenomenologische studie. Daar is niets op tegen mits men deze fenomenologische grondhouding reeds heeft geëigend. Er is echter een veel diepere reden om niet bij de mens te beginnen. Deze reden stamt uit een metafysische optiek waarin de mens zo wijd is als alle werkelijkheid. Met andere woorden daar waar de fenomenoloog oefent aan de wezens uit de andere rijken komt hij onontkoombaar ook zichzelve als verschijnsel mens tegen.
Deze notie opent de ruimte voor het mysterie van een zich ontwikkelende werkelijkheid waarin alle wezens blijkbaar er toe doen. Wordt het niet de hoogste tijd deze ontmoetingen opnieuw te arrangeren voordat we bedoeld en of onbedoeld al deze wezens in een ecologische crisis dreigen te elimineren? We kunnen nu kansen scheppen hen te leren verstaan zoals ze bedoeld en of onbedoeld in deze werkelijkheid manifesteren in een veelal nog onbegrepen complexe samenhang.
Mensen die met ´wezens´ werken ontkomen niet aan het morele appèl recht te doen aan de fenomenale verschijnselen van waaruit talloze wezens ons aanspreken. Dat vraagt om een hernieuwd onderzoek naar de functionele betrekkingen in deze complexe samenhang.
Waartoe zijn anders al deze wezens in deze complexe samenhang aan elkaar verschenen?
Fenomenologie, een methodische weg in het beoefenen van een omkering in denken en willen.
Werkelijke ontmoeting vindt plaats, daar waar twee wezens elkaar kunnen verstaan en begrijpen. Het begrijpen ontstaat in een objectbetrokken proces van bespiegelen en of reflecteren. Het verstaan is gegrond in een subjectbetrokken en momentaan situeringsproces. Dat vraagt van zowel de een als de ander het vermogen en de bereidheid om naar de ander uit te gaan. Deze bereidheid en dit vermogen stoelen op twee nader uit te werken vermogens van het willen en het denken. We staan daar niet altijd bij stil, aangezien ontmoeten veelal een gratuite wending naar de ander impliceert. Toch is het interessant om deze ontmoeting nader uiteen te leggen. Zeker als het een ontmoeting betreft tussen wezens, ieder uit een ander natuurrijk, existerend vanuit een eigen rijkdom.
Doorgaans zien we een boom, een plant, eerder een dier, niet direct als een wezen waarmee en van waaruit ontmoeting kan plaats vinden. En toch is fenomenologie een weg waarin nu de ander als ander vanuit haar eigen wezen zich kan gaan manifesteren. In een ontmoeting verschijnen wezens uit zichzelve in relatie tot de ander. Dat vraagt dat we elk ander uit de onderscheiden natuurrijken – mineraal, plant, dier en mens – willen en kunnen zien als wezens. In het voorgaande hebben we daartoe een aanzet gegeven.
Fenomenologie gaat dus wezenlijk over het willen en kunnen beoefenen van een ontmoetingsweg tussen twee existerende wezens. Existerend wil zeggen vanuit zichzelve reikend naar de ander als subject, als bron van zijn en worden. We kunnen deze ontmoeting tussen twee wezens, twee subjecten, nader preciseren. Voor het gemak nemen we het voorbeeld van een mogelijke ontmoeting tussen een boom en een mens ( je kunt ook een wezen uit een ander natuurrijk als subject nemen).
In de ontmoeting tussen wezens gaan we uit van een drieledig interactiebeeld. Een interactie tussen twee wezens kan op drie onderscheiden niveaus plaats vinden: denkend, voelend en willend. De geheel eigen dynamiek van deze drie onderscheiden zielenvermogens werken we hier niet verder uit (zie handwerkboek diagram). Voor nu volstaat om het denken te omschrijven als een geestelijke activiteit waarmee we het stoffelijke kunnen doorzien en het willen als een lichamelijke activiteit waarmee we het geestelijke kunnen realiseren. Willen en denken staan in een polaire relatie waarin de dimensie tussen stof en geest, tussen causa materialis (stof-oorzaak) en causa formalis (vorm-oorzaak) , bemiddeld kunnen worden. De aard van de bemiddeling duiden we kortheidshalve aan als leren verstaan en leren begrijpen, middels willen en denken.
In het denken en willen treffen we twee actief te voltrekken menselijke zielenvermogens aan. Ze worden bemiddeld door het derde zielenvermogen van het voelen. In het voelen weerspiegelt hetgeen gedacht en hetgeen gewild wordt. Zo kan de mens het voelen inzetten om te kunnen denken en om te kunnen willen. Een invoelend willen en een invoelend denken wordt wel gerekend tot het empathische vermogen waarin de mens zich kan verplaatsen in de ander en of het andere. De drie zielenvermogens van het denken, voelen en willen kunnen we zowel in een actieve als in een receptieve dynamiek aan de orde stellen. In het actieve denken, voelen en willen leidt het subject zijn zielenvermogens, in het passieve willen, voelen en denken wordt het subject geleid door het andere subject.
Wanneer we de dynamiek tussen beide subjecten nader willen preciseren, maken we gebruik van twee onderscheiden processen. We noemen het ene het actieve waarnemen en het andere het receptieve gewaarworden. Beide begrippen stammen af van Leibniz (respectievelijk perceptie en apperceptie) en Locke (sensations en reflexions) Zie Sesam, atlas van de filosofie.
Waarnemen kunnen we omschrijven als de gerichte activiteit van het voor waar nemen van wat zich buiten het subject voordoet. Gewaarworden kunnen we omschrijven als de ongerichte activiteit van het gewaar worden van wat zich binnen het subject voordoet. Bij het waarnemen gaat de activiteit van het ene subject uit en bij het gewaarworden gaat de activiteit van het andere subject uit. Er vanuit gaande dat beide subjecten zich relateren in een wederkerige situationele betrekking, in een gemeenschappelijk ontmoetingsveld, een gemeenschappelijke dimensie. Dat vraagt wel om een proces van een wederzijds gerelateerde afstemming in het hier en nu.
Wanneer we de waarneming nu nader preciseren dan kunnen we niet anders vaststellen dat het ene subject tracht voor waar te nemen wat het andere subject uit zichzelve laat zien. In dit waarnemen dienen we de verschijningsvormen nauwkeurig te structureren en te ordenen. Er valt niet zoveel te bedenken aangezien het voor waar nemen impliceert dat we zorgvuldig dienen te kijken naar wat het andere subject concreet en discreet laat zien. Aangezien we niet alles tegelijk kunnen waarnemen trachten we stapsgewijs de waarnemingen in kaart te brengen. Stapsgewijs focussen we op elk detail wat achtereenvolgens zich aandient dan wel opvalt.
Waarnemen is dan ook een heel gedisciplineerde activiteit waarin we stap voor stap, detail voor detail in beeld trachten te brengen, zowel gestructureerd in de ruimte als geordend in de tijd. De waarnemende activiteit laat zich leiden door het andere subject, in de waarneming zijn we dienend aan de ander. Anderzijds kunnen we niet ontkomen aan het gegeven dat de waarnemer in aanvang zijn waarnemingen dient te richten, in te richten, vorm te geven. We noemen dat de subjectbetrokken activiteit van de waarnemer. De waarnemer brengt structuur en orde aan in zijn waarnemingen, de feitelijke waarnemingen zijn niet van de waarnemer maar van de ander, het waargenomene.
De waarnemer staat voor de opgave de objectbetrokken waarnemingen op een subjectbetrokken wijze te herordenen. Door dit subjectbetrokken herordenen innert de waarnemer de waarnemingen in zichzelf als drager van de waarnemingen. Hij kan op deze wijze de waarnemingen telkens opnieuw weer los van het waargenomene voor het geestesoog brengen. Evenwel dient hij zijn waarnemingen telkens weer aan het waargenomen subject te toetsen en zonodig te herordenen.
We zien dat we in de activiteit van het waarnemen ons dienen te onthouden van al hetgeen we al denken te weten, te kennen, te zien. We dienen al onze ideeën en oordelen zoveel mogelijk terug te houden. Veelal zien we wat we denken te zien, we spreken dan van vooroordelen, maar wat zich feitelijk concreet en discreet telkens onttrekt aan hetgeen we menen te zien en te weten. We spreken dan ook over een onbevangen waarnemen, niet als een voorwaarde, maar als juist een in te oefenen attitude en competentie. Elke waarneming is aanvankelijk bevangen, vandaar het uitzuiveren van de act van het waarnemen ten faveure van het waargenomene. Deze uitzuivering vraagt om een onbaatzuchtige en deemoedige grondhouding. Het betreft een te beoefenen discipline, ambacht, kunde, kunst. Er is niet zoveel te denken en te willen als het gaat om waarnemen, maar niettemin dient het subject voor waar te nemen hetgeen de waarnemingen laten zien.
Wanneer we zo een tijdje waargenomen hebben, kunnen we vervolgens al onze waarnemingen denkend in kaart brengen, zowel in de ruimte als in de tijd. Hoe preciezer we waargenomen hebben des te exacter we de waarnemingen kunnen structureren en ordenen. Los van het waargenomene kunnen we nu de onderscheiden waarnemingen voor het geestesoog hernemen, zo vaak en zo uitgebreid als we willen. In dit hernemen zien we, dat we in het denkend respresenteren van de waarneming het waargenomene reproduceren. Niet wij be-denken het waargenomene, maar het waargenomene structureert en ordent ons denken zodanig dat wij het waargenome nu zelf denkend kunnen voorstellen en hernemen . In deze zijn we als waarnemer dienstbaar aan het waargenomene door de waarnemingen denkend te her-ordenen.
Om deze waarnemingen zo exact mogelijk te kunnen herdenken dienen we een zekere discipline op te brengen. In deze disciplinaire houding komen we ons wilsvermogen tegen. Dit wilsvermogen dienen we in het denken te brengen om dit voorstellende herdenkingsproces zo exact mogelijk vorm te geven. Dit willend herdenken van de objectbetrokken waarnemingen krijgt langzaam maar zeker gestalte in de subjectbetrokken beeldvorming. Deze beeldvorming is nooit af, altijd in beweging, vandaar dat we in deze spreken van een dynamische beeldvorming. Immers de beeldvorming weerspiegelt de subjectbetrokken activiteit van het herordenen van al het waargenomene tot nu toe. In en door deze beeldvorming zijn we in staat het andere subject niet alleen te verstaan, maar uiteindelijk ook innerlijk te dragen.
De voor waar genomen waarnemingen monden uit in een subjectbetrokken dynamische beeldvorming. Deze dynamische beeldvorming oefenen is het inoefenen van de aan de waarnemingen ten grondslag liggende levenskrachten. Immers de verschijningsvorm van de boom spruit enerzijds voort uit haar eigenste levenskrachten en anderzijds dient de waarnemer deze beeldvorming vanuit eigen levenskrachten weer vorm te geven. Deze wisselwerking op het vitale niveau is een markante dynamiek in het fenomenologische proces. Deze wisselwerking kan de fenomenoloog bewust en vrij in werking stellen. Ze begint met het inprenten van de waarnemingen in het eigen vitale organisme (etherlichaam), hoe exacter dat plaatsvindt des te exacter kan de fenomenoloog vanuit zijn eigen vrije vitale krachten het beeld van de boom opbouwen.
In het waarnemingsproces spreekt de waarnemer het vermogen aan om de waarnemingen te objectiveren, te toetsen aan de exacte feiten. In dit waarnemingsproces dienen de waarnemingen geobjectiveerd te worden: de fenomenoloog ervaart dat als een doodsproces, immers al het levende ervaren en gewaarworden is hier uit den boze. Exacte vormen en feiten vragen om een objectbetrokken grondhouding voortspruitend uit het doodsproces van het zenuw-zintuig systeem. Deze waarnemingen dienen ingetoetst, ingeprent, inge-etst te worden in het eigen vitale organisme, etherlichaam. Pas in en vanuit dit doodsproces kunnen ‘mortale’ waarnemingen door het subject, de drager, de fenomenoloog via een dynamische beeldvorming weer tot leven gewekt worden in ‘vitale’ beelden. In en via de vitale beeldvorming die geheel en al van het subject uitgaat kan de fenomenoloog het andere subject als autonoom manifesterend wezen, dragen en representeren. Waarneming en beeldvorming leiden uiteindelijk tot een verstaan van wezen tot wezen, van aangezicht tot aangezicht.
Nu we de actieve objectbetrokken waarneming enigszins nader gepreciseerd hebben zo kunnen we vervolgens de receptieve subjectbetrokken gewaarwording nader preciseren. Het is goed om de wisselwerking tussen waarneming en gewaarwording nog nader uiteen te leggen.
Enerzijds spreken we van een objectbetrokken waarneming gerelateerd aan de exacte feiten en vormen van het andere subject, anderzijds spreken we van een subjectbetrokken waarneming waarin de waarnemer de waarnemingen in zichzelve dient te structureren om ze later te kunnen herordenen in de dynamische beeldvorming. Zo ook met betrekking tot de gewaarwording. Enerzijds spreken we van een subjectbetrokken gewaarwording, die plaats vindt in en vanuit subjecten die elkaar innerlijk beroeren en anderzijds kunnen we spreken van een objectbetrokken gewaarwording waarin we de gewaarwordingen nog dienen te objectiveren tot begrijpelijke inzichten aangaande de wederzijdse werkingen en inwerkingen.
Op deze wijze ontstaat in de fenomenologische methode een dynamische wisselwerking, enerzijds tussen waarnemen en gewaarworden en anderzijds tussen begripsvorming en beeldvorming, waarin de waarneming kan leiden tot een subjectbetrokken beeldvorming en de gewaarwording tot een objectbetrokken begripsvorming, respectievelijk tot een verstaan en begrijpen van de ander en het andere als ander.
In het fenomenologische traject starten we met de nauwgezette waarnemingen. Daar vangt het proces aan van wederzijds sensibiliseren. Dit sensibel worden voor elkaars werkingen en inwerkingen hangt samen met het ontstaan van een energetisch veld, een dynamische energetische wisselwerking tussen wezens. Hier stuiten we op een onbewuste laag, samenhangend met de vigerende optiek van het mythische paradigma. Anderzijds stuiten we in het waarnemen op de bewuste laag, samenhangend met de vigerende optiek van het ontologische paradigma. Deze onbewuste laag komt in het gewaarworden uitdrukkelijk aan bod, niet als een actieve willekeurige maar als een receptieve onwillekeurige dynamiek. We kunnen de gewaarwordingen niet richten en inrichten zoals de waarneming.
De gewaarwordingen overkomen ons, ze dringen zich op aan en in onze lichamelijkheid, onze zieleroerselen, geestelijke reflecties; de fenomenoloog als subject kan de gewaarwordingen slechts passief en receptief ondergaan. Blijkbaar is hier niet de fenomenoloog als waarnemer aan zet, maar de boom als subject, de boom heeft blijkbaar toegang tot andere subjecten. De boom manifesteert zich in manifeste gewaarwordingen in een ander wezen, in deze de fenomenoloog als subject, hij ondergaat en wordt lijdend de drager van deze objectieve niet te negeren gewaarwordingen. Nu is het de kunst om aan deze gewaarwordingen gehoor te geven, om ze te leren beluisteren, zo we de waarnemingen dienen te bekijken willen we ze ook echt kunnen zien.
Waar we de waarnemingen situeren aan en in het waargenomene zo dienen we de gewaarwordingen te situeren aan en in het gewaarworden, de gewaarworder en het gewaar gewordene. Om het gewaarworden mogelijk te maken, dienen we te spreken van een aanvankelijke onbevangenheid, in het waarnemen spreken we daarentegen juist van een aanvankelijke bevangenheid. In het waarnemen dienen we al oefenend te evolueren naar ‘onbevangenheid’ en in het gewaarworden dienen we al oefenend te evolueren naar ‘bevangenheid’. Immers in de bevangenheid worden we het vangnet van hetgeen de ander als ander ons wil toezenden. In het onbevangene dienen we het objectbetrokken waarnemen en in het bevangene dienen we het subjectbetrokken gewaarworden.
Bevangenheid oefenen in het gewaarworden klinkt aanvankelijk vreemd. Het verwijst echter naar de kunst van het beluisteren van wat zich werkelijk in en aan ons als ontvanger zich voltrekt als resultante van een zender. Het werkelijk kunnen invangen van het gezondene vraagt om een woordloos afstemmen, om een zich open stellen voor diverse frequenties, om te worden als een klankschaal die gaat resoneren. Waar de waarneming uitgaat van de waarnemer en gedragen wordt door het waargenomen subject, daar gaat de gewaarwording uit van de bewerker van deze gewaarwordingen en wordt ze gedragen door de gewaarworder. Het uitzichzelf verschijnende bewerkt de gewaarworder middels gewaarwordingen. We zien hier een aloud bevinden, gerelateerd aan de optiek van een mythisch paradigma. Wil men bijvoorbeeld genezen dan was het van belang zich in het krachtveld van het genezing bewerkende wezen te situeren. Dit krachtveld kon werkelijk ter plekke dan wel virtueel ingericht worden. Zo werkt de fenomenoloog in het concrete krachtveld van het fenomenale wezen dan wel situeert de fenomenoloog deze werking in het actueel werkende dynagram (zie lerend onderzoeken en onderzoekend leren).
Het invangen van de gewaarwordingen doet zich voor, dringt zich op; de fenomenoloog dient stil te vallen en nauwgezet te luisteren naar wat zich aandient en in de fenomenoloog zich voltrekt, zowel in de ruimte als in de tijd. Dit leren beluisteren van wat zich voordoet in de lichamelijkheid en de zieleroerselen vraagt evenzeer om een oefenen in het exact preciseren van wat zich waar en wanneer voordoet. Hoe doet het zich voor, het waarom is niet aan de orde. Aan de orde is het intensiveren en het doorleven van de gewaarwording puur sang. Zo exact de waarnemingen gestructureerd worden zo exact dient men de gewaarwordingen te structureren. De uitwerking van deze stappen kan men vinden in de methodische uitwerking van de gewaarwordingroute, analoog uitgewerkt aan de waarnemingroute. Ze leiden evenwel tot de onderscheiden domeinen van de begripsvorming, inspruitend vanuit de gewaarwordingroute, en de beeldvorming, ontspruitend uit de waarnemingroute.
Waar de waarneming via het zenuw-zintuig-systeem tot stand gebracht moet worden, zo wordt de gewaarwording langs het stofwisselings-ledematen-systeem ingeleid. De fenomenoloog is hier letterlijk subject van waarneming en object van gewaarwording. Deze gewaarwording dient nu geobjectiveerd te worden tot begrip, daar waar de waarneming uiteindelijk gesubjectiveerd dient te worden tot beeld. De beeldvorming wordt gedragen door een uitzuivering van de vitale organisatie, het etherlichaam. De begripsvorming daarentegen wordt gedragen door een uitzuivering van het astrale lichaam, de ziele organisatie. Gewaarwordingen objectiveren vraagt om het uitzuiveren van hetgeen aan de fenomenoloog zelf dan wel aan het uit zichzelf manifesterende wezen toegeschreven kan worden. Dit uitzuiveringsproces wordt tijdens de fenoweek in groepsverband inter-subjectief kritisch gecommuniceerd en bevraagd, precies daar waar het gaat om intra-subjectieve gewaarwordingen aan elkaar te relateren als menig ander evenzeer overkomend.
Daar waar de fenomenoloog zich met anderen en andere wezens in een dynamisch interactieveld begeeft ontstaan gewaarwordingen. Deze gewaarwordingen zijn in de letterlijke zin voedend, ze getuigen van vitaal geordende zielsprocessen. Ze worden in de fenomenoloog ervaarbaar, traceerbaar en dus introspectief waarneembaar. Dit voedingsproces doet iets met de gewaarworder op alle mogelijke niveaus, zowel lichamelijk zintuiglijk, als zielsmatig emotioneel, als geestelijk rationeel. Het niveau van inladen hangt mede af van de beschikbare competenties en dynamieken van betreffende subjecten en evenzeer van de beschikbare uitwisselingniveaus en dito kanalen.
In het gewaarworden valt niet veel te willen, het overkomt de gewaarworder, nu echter dient het denken naar de wil gebracht te worden. Het willen is het niveau van de wilsbeschikbaarheid voor het toelaten van de gewaarwordingen, dat vraagt om een omkering van het willen, er valt immers niet veel te willen, echter wel te denken. Zo wordt het denken nu dienstbaar aan het uitzuiveren van de gewaarwording om achtereenvolgens de objectiveerbare bevindingen aan het licht te brengen. De uitgezuiverde gewaarwordingen voeden de begripsvorming, het invoelende denken maakt het ongezegde zegbaar. De uitgezuiverde waarnemingen voeden de beeldvorming, het invoelende willen maakt het ongebeelde beeldbaar.
De route om zowel de waarneming als de gewaarwording uit te kunnen werken, dient methodisch strikt gescheiden te worden. Immers men dient beide routes, met onderscheiden nog te ontwikkelen competenties, vermogens, recht leren doen. Wanneer waarnemingen en gewaarwordingen in de uitwerking door elkaar lopen, ontstaat het gevaar dat we waarnemen wat we gewaarworden en vice versa. De fenomenoloog kan niet verhinderen dat ze feitelijk door elkaar lopen, dat is een simpel gegeven. Immers zodra de fenomenoloog het onderzoek start, ontstaat onontkoombaar een wisselwerking tussen twee of meer wezens. Het is nu de kunst om eerst de waarneming strikt en exact uit te werken en vervolgens de gewaarwording. Ondertussen kan de fenomenoloog alle mogelijke gewaarwordingen rustig noteren en parkeren. Deze losse notities vormen het basismateriaal voor het uitwerken van de gewaarwordingsroute.
We starten in de training altijd met de waarnemingsroute. De waarneming is te gronden op het intersubjectief toetsbaar waarneembare, daarentegen geschiedt de gewaarwording in het intra-subjectieve domein van de lichamelijkheid, niet minder waar, maar het onderzoek vraagt toch om intersubjectief te toetsen ervaringen. Het starten met de waarnemingsroute heeft als voordeel, dat mogelijke gewaarwordingen op een zuivere wijze gesensibiliseerd kunnen worden, immers de waarneming vraagt om puurheid en het oefenen van distantie, openheid en onbevangenheid. Deze disciplinaire grondhouding vormt de ware bedding van elke onderzoeksroute.
Afhankelijk van ieders leerstijl kan bij de ene trainee een voorkeur voor de ene of andere route leerroute meespelen. Geen nood, elke leerweg dient zich uiteindelijk te completeren aan de andere, zo ook de gewaarwording aan de waarneming en vice versa. Elke waarneming kan feitelijk geïnitieerd worden door een onbewuste onmiddellijke gewaarwording, zo ook wordt elke gewaarwording mogelijk geïnitieerd door een onbewuste onmiddellijke waarneming. Het een kan feitelijk niet zonder de ander. Dat is een gegeven van het menselijke functioneren, vandaar de filosofische noties over waarnemen en gewaarworden als de twee-eenheid, als de twee keerzijden van het binnenste buiten en het buitenste binnen, van geest en stof.
Om de waarneming en de gewaarwording via het omdenken en het omwillen te kunnen oefenen is het zeer passend ruimte te maken voor het kunstzinnige weven tussen beide routes.
Dit kunstzinnige weven, vorm krijgend in kleuren en vormen, klanken en woorden, opent een esthetische werkelijkheid waarin zinnebeelden, woordbeelden, klankbeelden en tastbeelden hun werkzame dynamiek uitoefenen in de fenomenoloog. Dit kunstzinnige weven vraagt om een geheel eigen uitwerking. Van belang is om hier alvast te noteren dat het kunstzinnige werken verhindert dat de fenomenoloog enerzijds verdroogt in zijn waarnemingen en anderzijds vervloeit in zijn gewaarwordingen.
Tot slot in de fenoweek trachten we dag na dag, om en om vorm te geven aan de waarnemingsroute en de gewaarwordingsroute. Het ritme tussen beide routes wordt mede bepaald door de afwisseling van dag en nacht, waken en slapen, het bewuste en het onbewuste. Deze wisselwerking doet iets met de fenomenoloog en met het fenomenologische proces. Het is goed om dat hier niet verder uit te werken, maar gewoon te ervaren of reeds ervaart te hebben. De trainingsweek is een notendop in een wijds fenomenologisch veld van mogelijkheden.
De waarnemingsroute en de gewaarwordingsroute in de fenoweek.
Korte schets van een uniek concept ontwikkeld in en vanuit de praxis.
Over de te volgen methode geven we voor de geïnteresseerde hier een aantal noties.
Zowel de waarnemingsroute als de gewaarwordingsroute hebben we in 8 stappen uitgewerkt.
Zie voor beide feno-routes het betreffende diagram.
Deze twee routes dienen deels gescheiden en deels verbonden te worden. Hoe zit het nu exact met de wisselwerking tussen deze twee routes binnen het fenotraject van de fenoweek?
Duidelijk dient te zijn dat je de waarneming en de gewaarwording in aanvang streng dient te scheiden. Met name om te voorkomen dat ze op een onhygiënische wijze op elkaar inwerken.
Dat vraagt om een helder pendelen tussen deze twee routes, we noemen dat ook de waarneming-gewaarwording pendel tussen respectievelijk de uiterlijke waarneming en de innerlijke gewaarwording. Beide routes vragen hun eigen aandacht. Met name omdat elke waarneming in feite geleid kan worden door een onbewuste gewaarwording en elke gewaarwording idem dito geleid kan worden door een onbewuste waarneming. Zowel de gewaarwording als de waarneming dienen hun eigen ‘uitkomsten en inkomsten’ respectievelijk scherp te monitoren.
We plannen deze 2 x 8 stappen in 4 x 4 stappen verdeeld over 4 dagen.
In de uitwerking van deze vier dagen dienen we scherp te krijgen hoe die wisselwerking tussen de waarnemingsroute zich gaat verhouden tot de gewaarwordingsroute en wel omdat we die route om en om inzetten.
We starten maandag met de waarnemingsroute in 4 stappen.
Dinsdag starten we met de gewaarwordingsroute in 4 stappen.
Woensdag werken we stap 4-8 uit van de waarnemingsroute.
Donderdag werken we stap 4-8 uit van de gewaarwordingsroute.
Vrijdag exploreren we de inkomsten en de uitkomsten van beide routings.
Wanneer we de 8 stappen van de waarneming uitzetten in relatie tot de 8 stappen van de gewaarwording dan kunnen we heel in het kort het volgende constateren.
De 8 stappen van de waarneming werken we achtereenvolgens in vier fasen uit: de vier fasen van de 4 elementen (aarde – water – lucht – vuur), analoog aan de vier wezensdelen (fysieke lichaam – etherlichaam – astrale lichaam – ik-organisatie) en analoog aan de 4 lagere wils/lichaams zintuigen (tastzin – levenszin – bewegingszin – evenwichtszin).
De 8 stappen van de gewaarwording werken we achtereenvolgens ook in vier fasen uit: de vier fasen van de 4 ethersoorten (warmte-ether – licht-ether – klankether – levensether), analoog aan de vier wezensdelen (ik-organisatie – astrale lichaam – etherlichaam – fysieke lichaam) en analoog aan de vier hogere denk/geest zintuigen (gehoor-zin – spraakzin – woord-zin – ik-zin).
Het oefenen van de 2 x 8 stappen dienen op zich zelf te staan. Dat betekent dus dat we in de uitvoering van die 16 stappen reeds onze handen vol hebben. Daar is dan slechts sporadisch ruimte voor het expliciet oefenen van de onderscheiden 12 zintuigen (zie daarvoor de opzet van onze feno weekenden en introductieweken fenomenologie). Dat wil niet zeggen dat we ze terzijde leggen aangezien we met de kennis van de onderscheiden tastzintuigen wel degelijk zicht krijgen op het onderscheiden talent van iedere deelnemer op zich. Dat maakt dat we waar nodig met kleine oefeningen en of aanwijzingen de trainees in deze kunnen aansturen. Zonodig plannen we een expliciete oefening in als dat nodig blijkt te zijn. Voor de rest dienen de stappen zodanig uitgelegd te worden dat de trainees zicht krijgen op hetgeen hen te doen staat in iedere stap, vandaar die explicitering naar de boven beschreven analogieën.
Op de maandagochtend staan stap 1 en 2 voor het aarde element, het exacte, het kwantitatieve, de fysieke bewegingen, de tastzin met betrekking tot de buitenkant van de beuk, bij wijze van voorbeeld.
Vervolgens staan op de maandagmiddag stap 3 en 4 voor het water element, het vloeiende, het kwalitatieve, de ether bewegingen, de levenszin met betrekking tot de binnenkant van de beuk.
Door de pauze van 1 dag, met name op de dinsdag, kunnen deze 4 stappen in stilte rusten en rijpen. Op de dinsdag activeren we juist door de gewaarwordingsroute in te zetten de tegenovergestelde wezensdelen en hogere zintuigen.
Op de dinsdagochtend staan stap 1 en 2 voor het vuur element, de warmte-ether, de ik-organisatie, de gehoor-zin, men dient te beluisteren wat er zich innerlijk voordoet.
Vervolgens staan op de dinsdagmiddag stap 3 en 4 voor het lucht element, de licht-ether, het astrale lichaam, de spraak-zin, men brengt onder woorden wat er inside te beleven valt.
De wisselwerking die nu door deze twee onderscheiden dagen en respectievelijke 2 x 4 stappen ontstaat kunnen we als volgt nader preciseren.
Waar op de maandag de beukbewegingen centraal staan, daar staan op de dinsdag de mensbewegingen centraal. Deze wisselwerking ontstaat volgens een geleidelijk verloop van fysiek lichaam naar etherlichaam, vertrekkend vanuit de beuk dient dat in de fenomenoloog/trainee geactualiseerd en geïnternaliseerd te worden. Met andere woorden door het exacte bewegen van de beuk in kaart te brengen kan men deze data op een exacte wijze in het etherlichaam van de mens tot leven wekken door ze innerlijk na te leven.
Vervolgens kan dan op de dinsdag ruimte ontstaan voor een ontmoeting van wezen tot wezen, het wezen spreekt zich uit en laat zich zien in de gewaarwordingen. Dit vraagt juist om het wakker worden van de ik-organisatie en de warmte-ether. De maandag hadden we afgerond met de etherbewegingen in ons etherlichaam te verlevendigen, de oriëntatie van de ik-organisatie is nu juist het ether lichaam, vandaar dat stap 1 en 2 op de dinsdagochtend exact aansluiten op die van 3 en 4 op de maandagmiddag. Immers door het etherlichaam te verlevendigen kan de ik-organisatie en het wezen beuk zowel van binnenuit als van buitenaf een ontmoeting laten plaatsvinden tussen twee wezens die inmiddels gesensibiliseerd zijn, het ‘veld’ wordt maandags energetisch geladen, zodat op de dinsdag de eerste onbewuste uitwisseling kan geschieden.
Op de dinsdagmiddag eindigen we met stap 3 en 4 van de gewaarwording daar actualiseren we de licht-ether en het astrale lichaam door de eerste zich onthullende karakteriseringen uit te spreken en in grove pennenstreken aan het licht te brengen. Daar eindigen we met de dynamiek van het astrale lichaam die haar oriëntatie vindt in het fysieke lichaam en hebben we een eerste lemniscaat tussen de vier wezensdelen voltrokken, zij het nog prematuur en onvolkomen, maar het veld krijgt onontkoombaar vorm en treedt meer en meer in werking.
Op de woensdagochtend vervolgen we stap 5 en 6 van de waarnemingsroute, nu borduren we regelrecht voort op de dinsdagmiddag, aangezien we nu ook vorm geven aan het veld van de beuk door alle beuk fenomenen in het diagram (of onderscheiden analoge diagrammen) bijeen te brengen als een eerste proeve van beeldvorming. Op de woensdagmiddag effectueren we stap 7 en 8 waarin we bepaalde beuk fenomenen registreren en existentialiseren.
Op de woensdagochtend houden we ons bezig met de karakteristieken, de zielebewegingen, de astrale dynamiek in ons zelf en analoog daaraan met die van de beuk. Wat laat zich zien in het beelddiagram aan diverse karakteristieken om vervolgens op de woensdagmiddag vorm te geven aan een heel specifieke geste. De gestiek kan zowel beleefd als gevisualiseerd worden als een levend existentiaal, als een oerbeweging van het wezen, waartoe beiden, fenomenoloog en beuk, hun wezenlijke bijdragen hebben aangeleverd. Het gaat niet om een uitputtende karakteristiek en gestiek, dat is binnen het bestek van deze route niet mogelijk en ook niet wenselijk; niet het doel maar het gaan van een weg bepaalt de fenomenologische grondhouding.
Op de donderdagochtend start stap 5 en 6 van de gewaarwordingsroute door diverse uitgewerkte gewaarwordingen (minium 1 en maximum 2, later meer) in het dynagram tot begrip te brengen. Op de donderdagmiddag registreren we de tot leven gebrachte concepten en verdichten we die tot essenties. Precies op de donderdagochtend vangen we aan bij de klank ether en trachten we de gevonden karakteristieken in het dynagram te ordenen. Hier oefenen we ons niet in de beeldvorming maar juist in de begripsvorming. De begripsvorming zoekt naar dualiteiten en polariteiten die we op een dynamische wijze dienen te verkennen in het dynagram. Dit onderzoek dient empathisch, invoelend vorm te krijgen. Het werken in het dynagram wordt op deze wijze gevoed door de bevindingen uit de beeldvorming middels het diagram. Deze empathische oordeelsvorming houdt het komen tot een eerste begripsvorming in, immers het begrip komt uit een andere zijnsorde dan het beeld. Begrip en beeld verhouden zich tot elkaar als het oog krijgen voor de causa formalis en de causa materialis, respectievelijk de dynamiek tussen het geestelijke en het stoffelijke als de twee keerzijden van elk wezen, als essentie in relatie tot existentie.
Op de donderdagmiddag werken we in stap 7 en 8, in het bereik van de levens ether aan het doorvoelen van wat de beuk in en uitzichzelve wezenlijk in haar fysieke verschijningsvorm tot leven heeft gewekt, daarmee keren we terug naar het uitgangspunt van de maandagochtend, zij het dat we nu een eerste proeve uitspreken, vorm gegeven in een eerste tot leven gewekte verdichting. Op de donderdagochtend komt de woordzin/denkzin in het dynagram tot leven, vervolgens komt in de verdichting de ik-zin tot uiting. Het gedicht draagt de karakteristieken van de beuk in woord en beeld: ´die waarheid staat geveld in klank´ (Antje Krog).
De ik-zin verhoudt zich tot het fysieke verdichten van het wezen van de beuk en brengt zo de beuk op een geheel oorspronkelijke en scheppende wijze tot leven. Met de ik-zin oefenen we weer in een verdere sensibilisering van de waarneming. En zo kan de lemniscaat al maar om en om voortgaan, kijken we naar de dynamiek van de eerste lemniscaat beweging van maandag en dinsdag dan zien we dat de lemniscaat voor de waarneming zijn aanvang neemt in het aarde element, verder naar het water element om vervolgens voor de gewaarwording door te werken en voort te gaan in de warmte ether (vuurelement) en vervolgens eindigt in de licht ether (het luchtelement).
De lemniscaat van de woensdag en de donderdag legt exact de tegengestelde weg af. De woensdag voor de waarneming vertrekkend vanuit het luchtelement naar het vuurelement om vervolgens voor de gewaarwording door te werken en voort te gaan in de klank ether (waterelement) en vervolgens eindigt in de levens ether (aardelement).
In deze wisselwerking zitten nog onbegrepen geheimen, die we al doende aan het licht willen brengen. Voorts zal uit de praxis blijken of de hier geschetste en voorgestane dynamiek in de trainingsopzet ook haar zin, doel en betekenis zal vinden in de trainee die deze fenomenologische leergang wil bewandelen. Het is een eerste voorzet, verder onderzoek zal uitwijzen, bij deze reeds een eerste proeve van een theorama ter onderbouwing van onze methodische aanpak in de feno trainingen.
Waarnemen en gewaarworden in relatie tot je zelf.
Het is belangrijk om waarnemen en gewaarworden te leren onderscheiden. Normaal gesproken zitten beide vermogens door elkaar heen. In tijden van strijd zijn ze bijna een onontwarbaar geheel. Ik neem bijvoorbeeld in het strijdgewoel, een jongen waar, met de hand in zijn zak. In mijn innerlijke gewaarwording wordt het beeld van de vijand getriggerd, ik ervaar angst. Waarnemen en gewaarworden neem ik gelijktijdig waar en ik weet zeker dat de vijand op het punt staat een pistool uit zijn zak te halen en ik…ik ben hem voor.
Als je het acute strijdgewoel hebt verlaten is het mogelijk om de waarneming van het gewaarworden los te koppelen door een ínnerlijke strijd aan te gaan. Je gaat je dan van alles afvragen. Kon ik er wel zeker van zijn, van wat ik zag? Wát zag ik precies? Hoe ziet mijn vijandbeeld er uit?
Deze innerlijke strijd is de tweestrijd tussen de kracht van het waarnemen en de kracht van de gewaarwording. Je gaat onderzoeken of jouw gewaarwordingsbeeld wel een accurate weerspiegeling was van de gebeurtenis.
Iedereen kent wel in zijn leven momenten dat je het gevoel hebt geen kant meer op te kunnen. Dat je je wanhopig afvraagt “wat moet ik nou, daar heb ik geen oplossing voor, ik sta met de rug tegen de muur”. Je bevindt je in een impasse.
Terwijl je in de strijd, waarin accurate waarneming een vereiste is, last kunt krijgen van een overmatige gewaarwording, in een impasse heb je juist last van een overmatige waarneming. De aandacht is helemaal naar buiten gericht en wanhopig worden allerlei akties ondernomen. Men ziet geen uitweg omdat men de weg naar binnen kwijt is.
Strijd en impasse zijn precies de momenten, waarin je de tweestrijd tussen de kracht van het waarnemen en de kracht van de gewaarwording kunt aangaan.
Deze “twist van de tegenstelling” is een belangrijke fase in de persoonlijke ontwikkeling.
Je moet dan je eigen “aambeeld” zijn. Waar jij je tegen aanstoot, waar jij niet omheen kan, daar moet je mee aan de slag.
In het meebewegen in mijn innerlijk gevoel ontwaar ik een beeld. Maar is dit beeld ontstaan uit een onbevangen waarneming? Is het een waarachtig voorbeeld van wat ik meemaakte? Of is er in mijn innerlijk gevoel een stuk bezet gebied? Bevindt zich daar een soort toonbeeld, een beeld dat aangeeft van “zó, moet je waarnemen”.
Dit toonbeeld moet het aambeeld op en ga er mee aan de slag. Sla er op, waarneming en gewaarwording dienen zich tot elkaar te verhouden. Pas door te strijden komen ze tot overeenstemming.
Dit is de kunst van het leren bewegen, het afwisselen van waarnemen en gewaarworden.
Eerst word je een beeld gewaar en vervolgens ga je in oppositie tegen je beeld.
Een tegenbeweging roept altijd agressie op. De agressie heb je nodig om die beelden die vast zitten, weer los te krijgen. Beelden kunnen namelijk vast gaan zitten in het lichaam, in het vegetatieve zenuwstelsel. Als dat het geval is, dan activeren bepaalde situaties steeds weer dit vastzittende beeld en verhouden waarneming en gewaarwording niet meer met elkaar. Het is mogelijk dat die situaties op iemands pad komen om dit vastzittende beeld te helpen ontmantelen.
De innerlijke strijd aangaan is een relatie met jezelf aangaan. In dit tegenbewegen tegen mijzelf in krijg ik zicht op mij zelf. Op een gegeven moment, als alles van het toonbeeld dat niet klopt met de feiten aan gruzelementen is geslagen, ontstaat er ruimte in iemand. Het negatief, het tegenbeeld kan dan oplichten aan de vorm van de ruimte en je kunt zien wat je ten diepste bent. Dit beeld kun je zelf niet verzinnen. Het is iets wat je overkomt, het valt bij jou naar binnen, het is een stukje genade of toeval.
Gewaarworden en waarnemen in relatie tot de ander.
Je kunt ook de emoties of gevoelens aan de ander gewaarworden.
Dit gewaarworden blijft echter een gewaarworden van jezelf. De emoties van de ander kun je alleen maar gewaar worden omdat ook bij jou overeenkomstige emoties zijn die gaan meeklinken.
Het gewaarworden van de ander zijn twee buiken die communiceren. Het zijn twee open systemen. Jij zelf wordt letterlijk beroerd door een ander zelf.
Of jij op die manier zuiver kunt gewaarworden hangt ondermeer af van hoe jij met je eigen emoties omgaat.
Al die emoties die jij bij jezelf nog niet erkend hebt, zitten vast en kunnen niet meeklinken. Dan word je niets gewaar aan de ander. Je bent je alleen bewust van je eigen emoties.
Al die emoties die min of meer los zijn gekomen en de ruimte hebben gekregen, kunnen mee gaan klinken. Je komt hier in het vrije middengebied van de relatie. Wat in jou al los is of los komt kan ook bij de ander loskomen. Dat is de kracht van de warmte die ontstaat als het ik zich loslaat en zichzelf wordt. Zowel bij zichzelf als bij de ander kan dan een innerlijk proces op gang komen. Dat is wat bedoeld wordt met de passieve aktiviteit van de gewaarwording.
In het open contact deel je elkaars emotie en in de gewaarwording daarvan voeg je het samen in een begrip, voorstelling, metafoor of gelijkenis. Daarin zitten dus emoties van jezelf en die van de ander. Weerspiegelt deze begripsvorming op een zuivere manier de emoties van de ander? Of trillen er emoties mee die in jou nog niet helemaal los zijn en is het begrip min of meer vals?
Het begrip moet nog uitgezuiverd worden. Dit gebeurt in de tegenbeweging. Je legt het begrip tussen je beiden in, je hebt afstand genomen en je gaat waarnemen. Je erkent dat je iets samen hebt en dat ga je vervolgens uitelkaar halen. Welke emotie erken ik als die van mij? Het is een beweging die de ander ruimte geeft ook zijn eigen emoties te erkennen. Mijn aandeel in het begrip doet de ander geen recht, maar dat gedeelte waar de ander zich in herkent wel.
Door de interactie van waarnemen en gewaarworden ontstaat in een relatie een vrije tussen ruimte.
Tussen ik en de ander bestaat in de gewaarwording absolute wederkerigheid, zoals Buber dat in zijn verhandelingen over de ik – jij betrekking naar voren brengt.
Tussen ik en de ander bestaat in de waarneming de absolute gescheidenheid, zoals Levinas in zijn verhandeling over de primordiale relatie naar voren brengt. Primordiaal betekent: van een eerste orde, wat in de relatie zoveel wil zeggen dat de ander op geen enkele wijze te herleiden is tot mijzelf. Door afwisselend beide posities in te nemen kun je het midden houden tussen je intens verbinden en autonoom zijn. Door je één te voelen met de ander en door dat ook weer los te laten ontwikkel je het vermogen tot invoelen in de ander, waarbij je de positie die de ander inneemt respecteert. Echt loslaten kun je pas als je je intens verbonden hebt, maar het omgekeerde geldt ook, je kunt je pas verbinden als je los bent geweest.
Vrij kunnen zijn in gebondenheid is het heen en weer gaan van waarnemen en gewaarworden.
Het is kennen dat in beweging komt.
Hoe verhoudt zich het diagram tot de fenomenologie? Deze vraag kan zinvol gesteld worden binnen een opleidingstraject tot bijvoorbeeld therapeut – manager – pedagoog. Centraal staat in een ambachtelijke benadering de vaardigheid van het handelen. Dit handelen wordt gevoed door een drietal bronnen: het willen – het voelen – het denken. Adequaat handelen vraagt dan ook om een geïntegreerde en soepele interactie tussen deze drie geestelijke vermogens. Met betrekking tot volwaardig menselijk handelen mogen we dan ook stellen dat geen een van deze drie vermogens uitgesloten mag worden, laat staan geïsoleerd van de anderen mag optreden. Dat betekent dat in een opleidingstraject of training deze drie vermogens evenwaardig aan bod dienen te komen. Dat vraagt dan wel om geheel eigen oefeningstrajecten. Vandaar het belang van het diagram enerzijds, om het denkvermogen systematisch te scholen, zowel naar haar begripsvermogen als naar haar beeldvermogen, anderzijds vormt de fenomenologische methode het concrete oefeningstraject om het wilsvermogen te scholen, zowel in het leren beelden als begrijpen. In geen van beide oefeningstrajecten kunnen de twee andere vermogens buitengesloten worden. De vraag is echter of dat ook zijn weerslag vindt in de desbetreffende methoden? Diagrammatisch denken is au fond willend denken en zo kunnen we fenomenologisch willen weergeven als denkend willen. Duidelijk wordt dat het voelen als zodanig wel meespeelt, maar nog gestalte moet krijgen in een geheel eigen methode: het kunstzinnige, kennis als kunst; dan wel dat het kunstzinnige denken en het kunstzinnige willen precies het hart dient te vormen van zowel het diagrammatisch denken als het fenomenologisch willen.
We kunnen dus stellen dat zowel in het diagrammatisch denken als het fenomenologisch willen alle drie de zielevermogens dienen aan te treden. Wat is dan nog het verschil in werking en uitwerking? Ziehier een terrein voor reflectie. Met name als we het handelen van de mens willen laten uitgroeien tot een helend intersubjectief proces. Duidelijk moet zijn dat het handelen niet tegenover het denken, voelen of willen staat, maar op een of andere wijze telkens deze drie vermogens aanspreekt dan wel in werking laat treden. Dat betekent dat het handelen als zodanig drieledig verstaan moet worden als een act van het denken – voelen – willen. Handelen vormt dan in wezen een vierde categorie en kan niet los of tegenover een van die drie zielevermogens geplaatst worden, zoals zo vaak gesuggereerd wordt.
Handelen als zodanig is te verstaan als een vorm van bewegen en het is dit bewegen wat zowel in het denken – voelen – willen geactualiseerd dient te worden, aangezien het handelen vraagt om een beweger: handelen is bewogen bewegen. Wie echter is in dit bewogen bewegen beweger en bewogene? We kunnen er dan ook niet aan ontkomen dat we een vierde instantie moeten aannemen: de ik-organisatie. In het handelen van de mens brengt deze ik-organisatie de geestelijke dimensie tot stand. Daarmee kan het handelen noch door een van de drie zielevermogens gedomineerd, noch geautoriseerd worden, hoewel alle drie hun aanspraken en krachten zullen blijven doen gelden. Willen we dit handelen nu specifieker inkleuren naar bijvoorbeeld therapeutisch en/of pedagogisch handelen dan dienen we heel sterk acht te slaan op deze geestelijke component. En het komt erop aan dat in de scholingsweg ook tot uitdrukking te brengen: hoe zuiver beweegt het ik in een zuiver handelen? In en door dit handelen wordt de ik-organisatie pas manifest en in welke mate kan het de drie vermogens inzetten als vrij ter beschikking staande en vooral geoefende vermogens. Daar komt het dan op aan in de scholingsweg.
Wat betreft deze scholingsweg maken we in het diagram een onderscheid tussen een subjectbetrokken strategie en een objectbetrokken strategie, respectievelijk een participerende leerroute en een opponerende leerroute. Het diagrammatische denken situeren we in een opponerende leerroute en het fenomenologische willen situeren we in een participerende leeroute. De onderbouwing voor deze situering is enerzijds gerelateerd aan het vermogen om te denken en anderzijds aan het vermogen om te willen. Ze is echter evenzeer respectievelijk gerelateerd aan de ik-functie en aan de zelf-functie. Zowel in de ene als in de andere leerroute moeten we ons rekenschap geven van het idee dat de mens in deze vormings- en omvormingsweg zichzelf ontwikkelt tot een sensibel denkend of sensibel willend instrument. Eigen aan een ambachtelijke scholingsweg waarin het handelen centraal staat, is het feit dat dit handelen niet mogelijk is zonder de mens: nog specifieker zonder de geestelijke dimensie van het ik en het zelf. Dit vormings- en omvormingstraject geschiedt in, aan, met en door de mens als subject en als object van eigen handelen.
Passen we dit toe in de scholing tot therapeut – manager – pedagoog, dan moeten we constateren dat het niet alleen om leerinhouden sec (betreffende het ambacht) gaat, maar dat het ook gaat om de wijze waarop dit handelen vorm krijgt: het hoe gerelateerd aan het proces dat voltrokken moet worden. Zo zien we dan ook dat aan dit proces weer de beweging en haar graden van intensiteit ten grondslag liggen. Zo spreken we van kinesis, dynamus, energeia, entelecheia als de vier wijzen van bewegen, te samen het grondpatroon vormend van bewegen. En het is dit onderscheidende bewegen wat in het therapeutische/pedagogische handelen vorm moet krijgen en uiteindelijk in werking gaat treden zodat het kracht van uitwerking krijgt. Vormt de beweging de grondslag van het handelen, dan nog staat dit bewogen bewegen onder invloed van de kracht van de relatie, de betrekking, het in werking doen treden. Want het bewegen is nooit op zich.
Zo zien we dan ook dat de therapeut – manager – pedagoog in feite opgeleid dient te worden tot een subtiele bewegingskunstenaar. En hier zien we in het leren hanteren van de beweging het princiep van de genezing en/of het princiep van de opvoeding verschijnen. Dit leren bewegen vormt de grondslag voor het mee of tegen bewegen, het participeren of opponeren.
Het weer in werking doen treden van wat is vastgelopen vraagt dan ook om een fundamenteel inzicht in de aard van de beweging zelve als een dualiteit van heen en weer tussen toekomst en verleden. Uiteindelijk geschiedt alle bewegen in de actualiteit en het is deze actualiteit die kan stranden of vastlopen in haar verschijnen: in verschijning doen treden. Het stromen, de stroming is dan onderbroken: daarmee ontstaat de mogelijkheid dat ze tegen zich of in zich zelf keert. Middels een reeks symptomen kan het disfunctioneren aan het licht treden. De wijze waarop de symptomen bewegen wordt dan indicatief voor de aard van de verstoorde beweging, hoe verstoord dan ook, het is en blijft beweging. De vraag echter is of deze beweging zich voortgaand actualiseert, geschiedt en doet worden. De beweging wil zich voltooien zowel in het positieve als in het negatieve.
Fenomenologische beeldvorming in 4 stappen
Fenomenologische leergang
De methodiek van de fenomenologie volgt de participerende route. De scholingsweg volgt de opponerende route.
De relatie tussen respectievelijk subject betrokken (gewaarworden) en object betrokken (waarneming) wordt hierin geschoold, door zichtbaar cq. bewust te worden. Scholing doordat o.a. de eigen leerweg, via de innerlijke voorkeur van aanpak zichtbaar wordt. De IK-starter,startend vanuit de waarneming of de ZELF-starter, startend vanuit het gewaarworden. Dit zijn resp. de opponerende of de participerende leerstrategie.
Fenomenologische methode
De fenomenologisch beeldvorming volgt de vier stappen van onbevangen waarnemen – dynamische beeldvorming – empathische oordeelsvorming tot dienstbare besluitvorming. (zie diagram)
Eigenlijk is er nog een vijfde stap (of nulde) stap te onderscheiden die aan de andere voorafgaat en dat is de EERSTE INDRUK. Deze stap is moeilijk te beschrijven en heeft te maken met een houding van volledige openheid, waarin geen plaats is voor theorie of verklaring, maar waarin het verschijnsel zoveel mogelijk zichzelf mag zijn en zich voordoet zoals het is. De bedoeling van deze voorfase is het je bewust zijn van het eerste contact, een moment waarin alle zintuigorganen nog fris en open zijn.
Iedereen heeft zo’n eerste indruk als je iets nieuws ervaart, maar die indruk vergeet je meestal als de verschijnselen zich vaker voordoen. De eerste indruk is iets heel intiems, een stemming of kwaliteit die je in woorden of schetsen kunt proberen te vangen. Als deze fase voorbij is (dat kan een paar seconden zijn of langer) dan volgenen de vier stappen van de fenomenologie.
Onbevangen waarnemen / Feiten:
Probeer zoveel mogelijk feiten te verzamelen op grond van de waarneming. Selecteer niet bij voorbaat al in je waarnemingen en indrukken. Alles kan van belang zijn. Kijk naar vormen, kleuren, verhoudingen, details en grote lijnen en alles wat je opvalt. Schrijf alles op, kijk met open oog, oor, vingertoppen, smaak, tast en alle zintuigen die je maar kunt gebruiken. Bijvoorbeeld bij een boom; je kijkt, proeft en ruikt de bladeren, takken, schors, bloemen, vruchten, miertjes op de schors, vogels in de takken, wortels over de grond, schimmels in de groeven, waterstroompjes langs de stam, de totale vorm van de boom, de verhouding tussen boom en zijn omgeving, de verschillende tinten groen, paars, geel etc.
Activiteit: waarnemen en tekenen
Trefwoorden: zintuiglijke informatie, element aarde (fysieke feiten)
Dynamische beeldvorming / Processen:
Kijk naar de verbindingen tussen de aparte waarnemingen. Kun je specifieke ontwikkelingen zien in tijd en ruimte? Probeer beelden te maken of specifieke reeksen van verschijnselen. Alle aandacht is gericht op de relaties tussen verschijnselen, inclusief jezelf. Jij bent ook deel van de verschijnselen. Niet een koele, objectieve toeschouwer aan de zijlijn. Bijvoorbeeld; wat is er vandaag anders dan vorige week? Zijn de knoppen uitgekomen en zo ja, hoe? Welke veranderingen in kleur vinden plaats, hoe gaat het proces van bloeien in zijn werk, wat verloopt er van binnen naar buiten en andersom.
Activiteit: waarnemen en tekenen, zoeken van ontwikkelingen, gebaren meebewegen
Trefwoorden: Exacte zintuiglijke fantasie (Goethe), dynamiek, relatie, proces, element water (beweeglijke, vloeiende beelden)
Empatische oordeelvorming / Betekenissen:
Je kunt aan de waarnemingen betekenis gaan toekennen. Ook kun je je voorlopige oordelen uitspreken over feiten en processen. Dat kan in de vorm van symbolen, die de totale indruk van de verschijnselen weergeven als een soort samenvatting van de informatie op een hoger niveau. Het gevoel is nodig als instrument, waarbij een onderscheid gemaakt kan worden tussen meer subjectieve en meer objectieve gevoelens (in het engels: emotions en feelings) Bijvoorbeeld bij een boom: kun je processen van groei en ontwikkeling herkennen in jezelf? Zijn er ‘opende’ en ‘sluitende’ gebaren in de bloei, in de knopontwikkeling, in de vertakkingen? Zit er in sommige processen meer ‘zwaarte’ in andere meer ‘licht’, is het een ‘uitnodigende’ boom of juist een ‘in zichzelf gekeerd’ organisme, maakt de boom je blij of meer beschouwend, zijn de processen soepel verlopen of meer schoksgewijs en wat zegt dit jou? Je zoekt in de fase dus naar een meer beeldende beschrijving van de processen, inclusief interpretatie en verbindt die met je eigen innerlijk in de hoop dat deze verbinding een eigen scheppingskracht heeft en zowel iets zegt over de boom als over jou als over de relatie jij-boom
Activiteit: waarnemen en tekenen, expressievormen, zoeken van tekens en symbolen.
Trefwoorden: gebaar, zeggingskracht, element lucht (inspiratie: het contact maken met de spiritus = geest)
Dienstbare besluitvorming:
Aan het eind kun je de vraag stellen: Wat heeft het object mij eigenlijk te vertellen? Je gaat innerlijk luisteren naar de taal van het object. Daarmee introduceer je ook een element van de toekomst, omdat je op basis van nieuwe informatie tot handelen kunt komen: waartoe nodigt het object je eigenlijk uit? Welke specifieke ingrepen kan je doen, die in overeenstemming zijn met de innerlijke essentie van het object? Welke adviezen kun je geven, niet alleen vanuit je eigen subjectieve voorkeur, maar afgelezen aan het object? Deze intenties of bedoelingen zijn deel van de objectieve werkelijkheid geworden, als de vier stappen zorgvuldig zijn gezet.
Bijvoorbeeld bij de boom: Heeft de boom iets nodig wat jij kan bieden? Dat kan met snoeien te maken hebben, met water of lucht, maar ook met de inbedding in de omgeving. Heeft de boom meer ruimte nodig, komt hij wel volledig tot zijn recht? Maar deze essentie kan ook met jou te maken hebben: wat heb jij van de boom geleerd, wat neem je ervan mee, waartoe nodigt de boom je uit in jezelf? Meer loskomen of juist meer houvast vinden, je meer openen of juist meer afsluiten van de omgeving etc. In die zin is de boom dan een leermeester geworden, waarbij de processen in de boom worden verstaan als signaal naar jezelf. Dat is het ‘gesprek’ met de boom
Om de methodiek van de fenomenologie kracht bij te zetten wordt er één plant uitgekozen voor de hele groep.
De plant
Vereisten aan het de plant voor deze week:
Hij dient verspreid over een groter gebied op locatie voor te komen.
Het dienen er meer dan een te zijn en het liefst in verschillende biotopen.
Het dient een plant of boom te zijn die fytotherapeutisch en of homeopatisch als remedie is gewerkt in klare symptomen.
De onbevangen waarneming:
Om de onbevangen waarneming te sensibiliseren en goed in het lichaam te komen, worden er oefeningen aangereikt in de kunstzinnige vorm.
Er zijn vier kunstzinnige vormen: (zie diagram)
tastbeeld (dans, beweging),
klankbeeld (zang, muziek),
woordbeeld (poëzie, sprookje) en
zinnebeeld (schilderen, beeldende kunst).
Het uitdrukken in het kunstzinnige vraagt om een openheid en bereidheid tot het uitdrukken van je eigen wezen in alle kwetsbaarheid. Daarvoor is een veilige werkomgeving noodzakelijk. Om te leren werken met de kunstzinnige werkvormen zijn er iedere dag workshops. Hierbij wordt het voelingsproces wakker gemaakt. Het invoelen in jezelf als in de ander of plant.
Voor de onbevangen waarneming is het belangrijk onderscheid te maken tussen de verschillende vormen, waarnemen en gewaarworden, en daarin ook de persoonlijke leerweg zichtbaar te krijgen.
De waarnemer zoekt gericht naar iets buiten zichzelf, is uiterlijk actief en heeft het deel als uitgangspunt. Het object wordt met de gezichtszin, smaak en reuk afgetast tot in de kleinste details. Deze exacte waarneming etst zich op je etherlichaam, er licht iets op. Hierbij school je het Zelf. Deze innerlijke echo breng je weer naar buiten tot een punt. In de context van het zinnebeeld start je met het tekenen van de details. Je richt je naar buiten, door verder te gaan met de waarneming licht er iets in je innerlijk op. Dit beeld wordt door het schilderen weer zichtbaar aan de buitenkant.
De gewaarworder is ongericht naar buiten toe en neemt het geheel als uitgangspunt. Hij slaapt in in de boom. I.p.v. scherp onderscheid te maken door het helder zien worden hier andere zintuigen aangesproken – het gehoor/ woordzin / denkzin en ik-zin (zie de 12 zintuigen van A. Soest) Met deze zintuigen dringen we diep door tot in de omgeving en maakt het mogelijk contact tot je te laten komen.
Bij het gewaarworden ben je bezig met het waarnemen van je innerlijk. Je bent innerlijk actief, maar uiterlijk passief. Hierdoor ontstaat het contact. Door met het zelf naar buiten te gaan wordt het ik geschoold en geeft de mogelijkheid tot in de kern door te dringen. Het wezen van de ander (boom) raakt je en maakt iets in je wakker. Deze kern kan met het zelf naar buiten gebracht worden via een gebaar/dans.
Als uiteindelijk het gewaarworden en de waarneming zichtbaar c.q. bewust zijn geworden zullen deze processen analoog aan elkaar zijn.
De eerste dag starten we met een boommeditatie om te ervaren wat het verschil is tussen waarnemen en gewaarworden en waarbij tevens jouw persoonlijke voorkeur zichtbaar wordt. Hierdoor wordt zichtbaar of je een ik-starter (waarnemer) bent of een zelf-starter (gewaarworder). Zo kan je gebruik maken van je sterke kant om de andere vorm te openen. Tijdens de eerste dagen van de week bij de onbevangen waarneming pendel je heen en weer tussen de gewaarwording en de waarneming. Hierbij is het van belang de gewaarwording heel duidelijk in beeld te brengen om het vervolgens los te laten en niet mee te nemen in de objectieve waarneming en visa versa.
Aan de hand van persoonlijke voorkeur voor de kunstzinnige werkvormen worden groepjes van minimaal 3 personen gevormd. De gekozen vorm gebruikt het groepje bij de eindpresentatie. Drie personen is een prettig aantal voor de groepsdynamica, voor het vertrouwd raken met elkaar en daarmee de ruimte te scheppen voor de terugkoppeling, de spiegeling om ‘eigen’- en plantbeelden te onderscheiden.
Ieder groepje draagt er zorg voor dat ieder dag één van de deelnemers zich bezig houdt met de verslaglegging van het proces van die dag.
Dynamische beeldvorming:
Iedere ochtend beginnen we ‘s ochtends met energetische oefeningen voor beide groepen, met als doel de waarneming te sensibiliseren enerzijds en anderzijds de groepsdynamica te versterken (participerende oefeningen zoals chi kung, dans en zang). Na de energetische oefening gaan we ontbijten waarna we in de groepjes aan de slag gaan met de waarneming c.q. gewaarwording.
Na de lunch zijn er in de vier werkvormen workshop te doen:
– Tastbeeld: Dans
– Klankbeeld: Chanten
– Woordbeeld: Drama
– Zinnebeeld: Penseelschilderen
Al deze workshops zijn er op gericht de energiestroom te sensibiliseren om zo makkelijker in de beweging mee te kunnen gaan en je te verbinden met de boom.
Aan het einde van de middag is er uitwisseling tussen de verschillende groepjes. Deze uitwisseling is een soort kruisbestuiving waardoor je je verrijkt en het waarnemen c.q. gewaarworden op een hoger plan kan brengen.
Deze groepjes zullen ieder donderdag de dynamische beeldvorming via het kunstzinnige uitwerken en in de middag presenteren.
Empatische oordeelsvorming:
De verschillende presentaties over dezelfde boom schept de mogelijkheid om, door uitwisseling van ervaringen, beelden en inspiratie (e.d.) gezamenlijk over te gaan naar de empatische oordeelsvorming. De geestbeelden (astraal) en de fysieke beelden (etherisch) kunnen hierin verenigd worden.
Let wel! Of we tijdens de week komen tot de empathische oordeelsvorming en de dienstbare besluitvorming is van ondergeschikt belang ten opzichte van het leren hanteren van je instrumentarium. Afhankelijk van de groep en het proces zullen wel of niet overgaan tot de empathische oordeelsvorming.
Dienstbare besluitvorming:
Binnen de empatische oordeelsvorming poogt men om als groep tot eenheid te komen. Hierin zijn er nog individuele verschillen mogelijk die uitgewisseld worden. Op het moment dat de gehele groep tot overeenstemming is gekomen en een eenheid heeft bereikt over de geste van de plant ervaart men dienstbare besluitvorming. Deze besluiten zijn gezamenlijk, in consensus tot stand gekomen. De geste van de plant is nu tot stand gekomen. Deze kan nu vastgelegd worden en naar buiten gebracht worden. En vooral: gevierd worden!
De begeleiding:
De begeleiding zal voor deze week aanvangt in staat zijn tot beeldvorming van de plant. Dit kan dan in de week gebruikt worden om waar nodig een luikje te openen voor diegenen die vastlopen in de waarneming. Daarnaast verzorgt de begeleiding de oefeningen en de workshops.
UITLEG EN UITVOERING ONDERDELEN
Boommeditatie
De boommeditatie is onder te verdelen in 4 fasen.
Fase 1: Fase van het oriënteren. (Passing by).
Loop tastend rond in de omgeving op zoek naar een boom. Laat je daarbij verrassen door de boom of loop je direct naar een bepaalde boom toe. Oftewel kies jij de boom (wakker) of kiest de boom jou (slapend).
Einde fase 1: Keuzemoment
Fase 2: Fase van het inleven (tracking traces)
Maak contact met de boom. Kijk hoe je contact maakt met de boom. Neem tijd voor dit contact en observeer jezelf in de waarneming en de gewaarwording. Kijk of je inslaapt in de boom of juist wakker wordt aan de boom.
Einde fase 2: Je valt samen met de boom (it fits), dit heeft te maken met jou existentie
Fase 3: Fase van het beeld bouwen (building images)
De ervaringen op een rijtje zetten. Wat heeft de boom mij te zeggen. Er ontstaat een beeldvorming van mezelf en de boom. Komt daarbij de boom via mij in beeld of kom ik via de boom in beeld.
Tussen fase 3 en 4: reflectie
Pendelen tussen beeld (subj. -> obj.) en verhaal (obj. -> subj.) van jezelf en van boom.
Fase 4: Fase van het ver-halen (the story tells itself)
Een presentatie waarbij het zelf zichtbaar wordt. De boom in mij of ik in de boom. De boom komt in mij tot een verhaal en hou je bij dit verhaal.
Uitvoering boommeditatie:
1. Ga met z’n allen naar een plek met verschillende boomsoorten waar je makkelijk naar toe kan..
2. Een korte uitleg over de boommeditatie:
– Ga tastend rondlopen en kijk naar welke boom je toetrekt.
– Maak contact met de boom en neem daar goed de tijd voor (ca. 1 uur):
· Voel wat er met je gebeurt
· Tast de boom (deel van de boom) af met je zintuigen (kijken, horen, proeven etc.)
· Alles wat er gebeurt is OK (ook al gebeurt er in jou ogen niets)
3. Stel jezelf na een tijd de volgende vraag:
“ Wat heeft het je te zeggen” Het beeld van jou via de boom of het beeld van de boom via jou.
4. Start boommeditatie (ca. 1 uur)
5. Na afloop krijg ieder een A-4 tje met daarop het bijbehorende diagram en de volgende vragen:
· Hoe kwam je keuze van de boom tot stand?
· Hoe maakte je contact met de boom?
Leg dit uit aan de hand van gewaarworden en waarnemen. Sliep
je in in de boom of werd je wakker aan de boom of wisselde je
het af.
· Wat zegt het contact met de boom mij?
In een half uur de antwoorden voor jezelf noteren
6. Vervolgens presenteert ieder zichzelf bij zijn/haar boom
Tijdens de fenomenologieweek staan de onbevangen waarneming en de dynamische beeldvorming centraal.Aan de hand van de 7 chakra’s brengen we een lijn in dit proces. Deze lijn wordt eenmaal uitgelegd en meegegeven. Voor de supervisoren is het van belang duidelijk te weten bij welke stap een groepje zich bevindt, zodat je daarop en op het vervolgtraject ingehaakt kan worden. Het is wel van belang de snelheid van het groepje te volgen en te kijken hoever ze komen. Het is veel beter om twee stappen helemaal te doorleven dan alle stappen maar half te doen waardoor je het niet pakt.
Het lijkt me zinvol om de gehele eerste dag en woensdagochtend alleen maar met de onbevangen waarneming te blijven oefenen. Tijdens deze dagen zijn er een aantal zaken waar je inzicht in je eigen functioneren kan krijgen:
1. Terughouden, hoe snel zit je in de oordelen. Ervaar dit in het waarnemen als ook in het gewaarworden.
2. Maak zichtbaar of je in het waarnemen of in het gewaarworden zit. Ervaar de pendel. Indien mogelijk binnen het waarnemen en het gewaarworden leren ontdekken of je op wils-, gevoels- of denkniveau bezig bent en of het mogelijk is als je in de waarneming zit om dit gewaar te worden en andersom.
3. Ervaar waar je kracht ligt, waar vandaan je de scholingsweg in gaat en wat juist goed geschoold dient te worden.
4. Bij de waarneming tekenen en beschrijven vanuit alle zintuigen (zien, horen, proeven, voelen, ruiken, etc.
Chakra | Stap 1 | Stap 2 | Niveau |
---|---|---|---|
1 | Posities uitzoeken – waar sta ik in relatie tot de ander (boom) (WN) | Ervaar de posities die je inneemt (GW) | Willen |
2 | Contact maken, tasten, ruiken, zien, voelen. Hoe maak ik contact (GW) | Wat neem ik waar (WN) | Willen |
3 | Wat ervaar ik, wat pik ik eruit, waarop focus ik mij? De daadkracht ontstaat. Maak keuzes en kies voor de fenomenen waar je verder mee gaat. Wat is het meest sprekende (WN) | Wat word ik gewaar aan mezelf bij het kiezen/focussen voor een fenomeen (GW) | Voelen |
4 | Waar gaat je hart spreken (GW) | Beschrijf wat er met je gebeurt als je hart gaat spreken (WN) | Voelen |
5 | Welke woorden kies je. Je maakt het zichtbaar (WN) | Wat doet het uitspreken met je (GW) | Denken |
6 | Wat wordt je (denkend) gewaar (GW) | Neem jezelf daarin waar (WN) | Denken |
7 | Bovenzintuigelijke waarneming: durf te kiezen voor 1 fenomeen (WN) | ||
8 | Aarden Wilsbesluit |
WORKSHOP Chanten. (Juni 2003, Ardennenweek: fenomenologie)
Dynamiek van het klankbeeld.
Deze werkvorm is ondersteunend in het fenomenologische leerproces. Fenomenologie impliceert een methodische leerweg die subjectbetrokken van aard is. Het is het subject wat zich inzet om het fenomeen tot spreken te brengen in en door het subject heen. Zeggen wij subject dan bedoelen wij de persoon, de mens, die zich inzet middels zijn persoonlijke vermogens. Deze persoonlijke vermogens zijn onder andere gerelateerd aan het drieledige zielevermogen van het willen, voelen en denken, enerzijds en het vierledige vermogen van de beeldvorming anderzijds, te weten de waarneming, de beeldvorming, de oordeelsvorming en de besluitvorming.
Grond voor de beeldvorming is de evenzeer vierledige dynamiek van ‘het beelden’, te verstaan als het vormen van en het bouwen aan een beeld. Deze vierledige beeldvorming karakteriseert zich:
1. Door dans en drama in en door het tasten heen: tastbeelden.
2. Door zang en muziek in en door het verklanken heen: klankbeelden.
3. Door verhaal, gedicht en sprookje in en door het verwoorden heen: woordbeelden.
4. Door tekening, schildering en plastische vormen in en door het verbeelden heen: zinnebeelden.
Beeldvorming is in feite niet mogelijk zonder beeldvoertuigen: letterlijk een voertuig, een tuig, een stuk gereedschap waarmee het beelden als zodanig vorm kan krijgen. Zo zijn symbolen mogelijke voertuigen (vgl de symbolen in de Tarot) om actueel te kunnen beelden. Het beelden als zodanig is een energetische activiteit van geestelijke aard, zowel van beneden naar boven als van boven naar beneden vorm te geven: particciperend casu quo opponerend.
Grond van elke beeldvorming is het subject, de persoon die zichzelf als gereedschap, als instrument leert in te zetten en met name zijn actuele vermogen iets te beelden: iets zichtbaar te maken in zinnebeelden, iets denkbaar te maken in woordbeelden, iets voelbaar te maken in klankbeelden, iets wilbaar te maken in tastbeelden.
Het subject maakt op een persoonlijke wijze contact, verbinding, met het door hem verkozen object: de walnoot. Contact maken vraagt om een af-stemmen, een in-tunen. Afstemmen betekent zijn aandacht richten op….de walnoot. Je aandacht richten en tegelijk je openstellen voor wat op je af wil komen. Je kunt je aandacht slechts richten als je op een of andere wijze naar buiten wil treden, jezelf zichtbaar durft te maken, jezelf gaat inzetten als een klankbord. Wie zelf niet verschijnt kan niet verwachten dat iets of iemand aan hem/haar wil verschijnen. Wie zich wil openen naar welk wezen dan ook, kan gaan ervaren hoe dat wezen zich wil tonen, geheel en al in de aard van zijn wezen. En zoals het vogeltje gebekt is, zo zal het ook gaan klinken. Willen wij die taal leren verstaan, zullen wij zelf eerst met die taal dienen te leren spelen. En wie kent niet de taal van het belichamen, het verklanken, het verwoorden en het verzinnebeelden?
De workshop heeft tot doel je instrumentarium nader te verkennen, te exploreren, en te onderzoeken op welke wijze jij het makkelijkst kan afstemmen, contact kan maken met een ander wezen. Klanken vormen als het ware een medium om iets voelbaar en hoorbaar te maken. En dat iets is het wezen dat uit zichzelve wil gaan verschijnen mits het ook gehoord voelt worden door de mens die zijn aandacht weet te richten op het object, dat nog geheel en al in zich zelf is opgesloten, tot het zich opent in en door de specifieke toewending van het subject. Het subject biedt zich als het ware aan om het object een dienst te bewijzen: zich te openbaren en kenbaar te maken wat het verlangt te worden. Aan dat verlangen kan de mens gehoor verlenen door zich op te stellen als een medium, letterlijk een midden en een middel om het ongezegde zegbaar te doen worden, het ongehoorde klankbaar te doen worden, het ongeziene zichtbaar te verzinnebeelden en het ongezegde te doen verwoorden.
Afstemmen is niet mogelijk zonder een heen en weer: van mij gaat er iets uit als zender en vanuit de ontvanger dien ik een en ander te kunnen vernemen. Wat de oefeningen wakker willen maken is het medium als zodanig, het gaat nog niet om resultaten te boeken. Wat wel bedoeld kan worden is dat de zintuigelijke ontvankelijkheid in de fenomenologische methodiek op verschilende wijzen aangescherpt kan worden. Het chanten is zo een werkvorm, waarin het werken met klanken vanuit de ademstroom, een vibratieveld, een resonantieveld teweeg kan brengen. Chanten beoogd het contact maken via de adem en de ademstroom die hoorbaar wordt. En in dat uitzenden van klanken kan het antwoord vernomen worden: het weerklinken. Het doen weerklinken vraagt om een gepast oefenen.
Deze oefeningen sensibiliseren onze waarneming en onze gewaarwording. Deze oefeningen willen vooral het voelbare exploreren als een geweldige nog nauwelijks ontgonnen eigen klankwereld met een geheel eigen interne dynamiek. Het gaat om het oefenen zelf, het resultaat verhindert elke poging om onbevangen het object op zich in te laten werken. En het object gaat gaat pas op je inwerken in die mate jij al klinkend je zelf kenbaar hebt durven te maken. Het is niet alleen een je kenbaar maken, maar het is ook een luisteren naar wat er met de toon gebeurt, of is gebeurd als de klank terugkeert naar het oor. Ontstaat er een constructieve interferentie of een destructieve interferentie? Ontstaat er een consonant of een dissonant? Ontstaat er een harmonisch of een disharmonisch accoord? In het eerste geval versterkt de toon zich die je uitzendt, in het tweede geval sterft de toon hoe je ook je best doet.
Het is zaak de oefening stapsgewijs op te bouwen. Aangezien jij als persoon het te klinken instrument gaat vormen is het van belang om te onderkennen hoe de klankkast er werkelijk toe doet. De klankkast is jouw fysieke lichamelijkheid, meer dan lichaam alleen. Meer dan borst alleen vormen buik en hoofdholten onderscheiden resonantieruimten. Hoe dan ook het lichaam is geen star houterig geraamte waarin de knekels het werk moeten doen, dat is goed voor later. Vandaar dat wij extra aandacht geven aan het levende lichaam. En het lichaam leeft in de verbinding tussen hemel en aarde, door te hemelen en te aarden: hoe dieper je wortelt hoe hoger je kruin zich kan oprichten. Tussen licht en donker beweegt de ziel zich een weg banend tussen hemel en aarde, inademen en uitademen. Vandaar dat wij nu overgaan tot het beschrijven van een aantal relevante stappen, al of niet aan te vullen, naar gelang aard en mogelijkheden van de personen in de oefening.
Oefening van het Chanten.
Ø De groepsleden gaan in een cirkel om de walnootboom staan, met voldoende onderlinge ruimte tussen elkaar en tussen hen en de boom, voel maar wat passend is.
Ø Van belang is om goed te gaan staan, voeten op schouderbreedte plaatsen.
Ø Het is passend om je zelf lichtvoetig los te gooien, los te maken, heen en weer zwaaiend, van hoofd tot ledematen, van schouders naar bekken, van rug tot handen en voeten, etc.
Ø Vervolgens is het goed om je weer te richten op het goede staan.
Ø Bekken naar voren kantelen, rug rechten, kruin als aan een touwtje opgetrokken. Ontspannen en toch in actie.
Ø Keer je naar binnen en maak contact met je lijf, stapsgewijs van voeten, enkels, onderbenen, etc. naar boven toe afwerkend.
Ø Vervolgens is het van belang vanuit de adem te gaan wortelen en te gaan kruinen.
Ø Met de inademing sturen wij een wortel vanuit de voeten en/of je staartbeen de aarde in, bij de uitademing laten wij ons vullen met aarde energie, net zo lang tot wij diep zijn geworteld en ook goed geaard zijn, met het aardse licht..
Ø Vervolgens kunnen wij met de inademing contact maken met de zon boven ons, wij sturen ahw een tak de ruimte in die wil reiken naar de hemelboog, bij de uitademing vullen wij ons met het hemelse licht.
Ø Deze oefeningen kunnen wij achtereenvolgens ook afwisselend vorm geven, de ene keer aardend, de andere keer hemelend, zo vullen wij ons afwisselend met het rode licht en met het witte licht.
Ø Uiteindelijk hebben wij ons als kanaal, als medium tussen hemel en aarde ingesteld.
Ø Nu kunnen wij ons weer richten op de adem. Adem een paar keer heel bewust in en uit.
Ø Probeer nu op de uitademing je stembanden in trilling te brengen, heel voorzichtig zoekend naar een klank, een klank die voortkomt uit de adem zelf, jouw adem.
Ø Die klank hoeft in het begin helemaal niet perfekt te zijn: krassend als een schorre kraai, raspend als een horrel, fluitend als een heze trekzak, blazend als een orgel, gorgelend als een kikker, het dondert niet: laat de klank geboren worden uit het niets, met niets anders dan de adem die in jou wil gaan klinken.
Ø Mislukt het, geen nood, elke nieuwe uitademing biedt een nieuwe kans, neem tijdens de inademing alle rust, keer je naar binnen, laat je vol lopen, zuigend inhalerend, totdat de adem zich naar buiten wil wringen.
Ø Keer op keer kan de klank op toon komen, het is de toon die jou zoekt en jij laat je verrassen door de toon die jou heeft gevonden.
Ø Heb je je toon gevonden, een toon die werkelijk op dit moment bij jou past, richt die toon dan op de boom voor je.
Ø In alle aandacht stuur jij jouw toon naar de boom en luister hoe die toon ontvangen wil worden, probeer te horen hoe die toon terugkomt: sterft de toon ondanks alle moeite of wordt ze sterker en levendiger, zonder enige moeite.
Ø Dit terugluisteren is niet gemakkelijk, enerzijds zit je midden in de groep met talloze andere tonen en anderzijds moet jij je concentreren op jouw toon die jij uitzendt.
Ø Deze oefening lijkt onmogelijk en het is duidelijk ook makkelijker als de groepsleden deze oefening in hun eentje gaan herhalen, maar in de groep leer je je te richten op jouw eigen toon en wedertoon, dit bevordert de concentratie zonder je zelf van de andere tonen en van de boom af te sluiten. Het is als in een orkest, je eigen melodie blijven spelen, ondanks andere stemmen in het accoord.
Ø Ondanks een meerstemmig accoord kan jij je toon uitzenden, richten en terughoren en voelen of ze in resonans komt met de boom, dat moment is een heilig, heelmakend, moment, je wordt geraakt, getroffen: de toon gaat leven en brengt boom en jou tot leven.
Ø Dat vraagt echter om een geduldig volhardende je adem zoeken, je adem richten, je adem tot klinken brengen, je adem omvormen tot een sonnore klank, tot een welluidende toon die zich laat horen en die de boom zoekt te bewegen zich te openen.
Ø Dus wees geduldig en laat je niet ontmoedigen als de toon niet meteen wil klinken of de boom nog niet wil antwoorden: alles heeft zijn tijd nodig. Mogelijk wacht de boom of jij je echt wel wil wenden tot hemhaar alvorens te antwoorden in de weerklank van je toon: dat vraagt om een afwachtend wakker luisteren, een spitsen van de oren, een ontvankelijk worden als een oorschelp.
Ø Let tijdens de oefening goed op het staan, menigeen zakt mogelijk weg in een of andere krampachtige houding al of niet wegzakkend van ellende. Van belang is om vitaal en energiek te blijven staan en je geheel en al te richten en open te stellen, immers jij vormt de klankkast, de enig mogelijke die jouw toon, kan voortbrengen. Een verdorde toon kan geen weerklank ondervinden.
Ø LET OP DE ADEMHALING. Laat het niet ontaarden in een hyperventilatie. Laat eenieder de rust hernemen, door een gepaste pauze, mogelijk even te gaan zitten en je daarna te verstellen in houding en positie, blijf voelen.
Ø Zeer van belang is om niet solo je toon monomaan te reproduceren, los van wie of wat dan ook, blijf luisteren naar andere tonen, voel hoe ze allen afzonderlijk al of niet accorderen naar een harmonisch accoord, al of niet in majeur of in mineur.
Ø Luister naar het timbre, de klankkleur, zij verraadt mogelijk in de afstemming de klankkleur van deze boom, wees daarin alert onderzoekend, varieer en let op hoe je geleid wordt die toon te ademen die past.
Ø De oefening niet te pas en te onpas larderen met opmerkingen van let op dit of let op dat. Beter is om de oef ening 1 minuut te laten duren, rust nemen, opmerkingen plaatsen en nu 2 minuten, etc. zoek een gepaste opbouw.
Ø Ga als begeleider tussen de anderen staan en doe rustig mee, vorm jouw adem en toon, goed voorbeeld doet volgen en geeft houvast aan hen die nog zoekend zijn.
Ø De lol van deze oefening is niet het eigen gelijk, maar het voelen tot leven te wekken via de klank, het klinken en weerklinken.
Ø Wel is passend om af te ronden, door eenieder te vragen kort zijn bevindingen weer te geven en mogelijk aanwijzingen te geven voor zover nodig en wenselijk. Zie er op toe dat er geen enig juiste methode is, maar dat het een voortdurend afstemmend zoeken is, met elkaar in relatie tot deze boom, van dag tot dag anders, zoals de muziek elke dag haar eigen liedt wil zingen, zo zingt elke boom zijn lied tot in eeuwigheid.
Het chanten is een werkvorm uit een ver verleden, waarin oude volken nog contact zochten met het wezen van bomen, planten, stenen en dieren. Dit chanten vermag het contact vorm te geven aan een wederzijds verbond tussen mens en natuur. Daar waar de mens de natuur nodig had zocht hij zingend het wezen dat hem behulpzaam kon zijn in genezing, ontkieming, bewaring, etc.
Nu kan deze werkvorm het voelen weer sensibiliseren: immers in de klank leeft het wezen dat vormend inwerkt op alles wat leeft.