Ken u zelve
Zicht op de persoonsontwikkeling.
Aandachtspunten voor zelfonderzoek.
Om je zelf enigszins te leren kennen, kan je op zelf-onderzoek gaan. Tijdens dat zelf-onderzoeksproces kan je het sleuteldiagram van de persoonsontwikkeling raadplegen. Om dit model enigszins te leren toepassen, stellen we hier een aantal aandachtspunten voor zelfonderzoek aan de orde. Bij alle aandachtspunten, kan jij voor je zelf de vraag stellen, hoe zit dat voor mij persoonlijk in elkaar? Voordat je op zelf-onderzoek uitgaat is het handig je enigszins vertrouwd te maken met de begrippen uit diverse bronnen, zie de vier namen linksboven in het diagram.
Lees voor de invulling van de begrippen de betreffende teksten op de webpagina´s onder Ken U zelve.
Daar zijn vier teksten bijeengebracht, die op onderscheiden wijze deze persoonsontwikkeling beschrijven:
De leerweg van het zelf De weg vanuit de zelf-functie naar de ik-functie, ontwikkelingsgericht, als fasen in de levensloop van kind naar volwassene.
De persoonsontwikkeling De ware zin van het leven is haar te leven als een kunstwerk.
De vrije persoon Een vierledige differentiatie van de persoon, waarin de vier aandachtsvelden kort getypeerd worden.
Vier basis angsten gerelateerd aan vier basis tendenties. Een vierledige differentiatie van de basisangsten en de tendenties in de levensloop.
Aandachtspunt 1:
Het verschil tussen het inter-subjectieve niveau en het intra-subjectieve niveau in de wisselwerking tussen je zelf en de ander / het andere.
Als coach, manager of therapeut ben je in functie van de ander. Die functie brengt met zich mee dat jij onderzoek verricht of onderzoek laat verrichten. Om dat onderzoek op een correcte wijze te leren uitoefenen, dienen we een onderzoekscompetentie te ontwikkelen. Deze competentie leren we door onderzoekend leren te praktiseren.
Onderzoekend leren is een vaardigheid, die nauw samenhangt met de onderzoeker zelf. De onderzoeker is, als subject, betrokken in het onderzoek dat hij aan de orde stelt. Dat betekent dat de wijze waarop hij dat onderzoek weet vorm te geven voor een deel bepaald zal worden door de wijze waarop hij als subject, als persoon, functioneert. Een onderzoeker, die dus geen weet heeft van zichzelf als subject, als persoon, heeft dan ook geen zicht op zichzelf als onderzoekend subject.
Om enigszins zicht te krijgen op het fenomeen onderzoeker, zul je enig zicht dienen te krijgen op je zelf. Dat zelf is niet zomaar ontstaan, daar is een hele persoonlijke ontwikkeling aan vooraf gegaan. Vandaar dat we, alvorens op het wat, het object, van ons onderzoek te kunnen richten, ons eerst dienen te richten op het wie, het subject! Zicht krijgen op wie ben ik zelf als subject is enerzijds een essentiële voorwaarde in elk onderzoek, anderzijds wordt het ook een existentiële waarde. Want al onderzoekend, leert het subject niet alleen steeds meer zicht te krijgen op het object van onderzoek, maar ook op zichzelf als subject. Deze wederkerige relatie tussen subject en object in het onderzoek is precies uitgangspunt en doel van handelingsgericht onderzoek volgens het action-research model.
In de eerste fase van de training, leer je je zelf als object te onderzoeken middels het action research model (zie elders op de website). Je zelf aan een onderzoek leren onderwerpen, maakt dat je zelf leert objectiveren. Wie ben ik zelf in talloze situaties en verbanden? Zonder deze situaties en verbanden kan ik mij zelf ook niet zien functioneren en of disfunctioneren. Deze eerste fase is een noodzakelijke opstap naar onderzoekend leren binnen het functionele paradigma.
In het functionele paradigma staat de wederkerige relatie tussen subject en object centraal.
Er is geen subject zonder object, er is geen object zonder subject. Er is geen onderzoek zonder een object en er is geen onderzoek zonder een subject. In het functionele onderzoek komt zowel het subject als het object impliciet en expliciet aan de orde. Immers al onderzoekend krijg ik zowel zicht op mij zelf als onderzoeker als ook zicht op het onderzochte object. Al onderzoekend verandert de relatie tussen subject en object. In het onderzoekend leren staan subject en object in functie van elkaar, dat is precies de focus van het functionele paradigma.
Om enigszins zicht te krijgen op je persoonlijke ontwikkeling heb je op de betreffende sub pagina´s kennis gemaakt met het sleuteldiagram van de persoonsontwikkeling. Daar vind je ook de tekst waarin deze persoonsontwikkeling is uitgeschreven. Herlees deze tekst en noteer voor je zelf een aantal vragen, aandachtspunten en problemen, die je wilt meenemen voor verder onderzoek tijdens je zoektocht in diverse werkverbanden en levensfasen en levensomstandigheden.
In elke fase van je ontwikkeling naar bijvoorbeeld het therapeut-schap dien je je zelf mede in ogenschouw te leren nemen. Immers de wijze waarop jij je gaat ontwikkelen, heeft zonder meer te maken met de wijze waarop jij als persoon nog in ontwikkeling bent. Zicht leren krijgen op en zicht leren houden op je zelf als persoon is een noodzakelijke voorwaarde voor het uitoefenen van je vak als therapeut, coach of manager. Of je nu bijvoorbeeld coach, homeopaat en of natuurgeneeskundige wordt, steeds blijft de eis overeind, dat je in alles wat je doet, weet en zicht houdt op wie het doet. Deze focus op je zelf duiden we aan met het begrip intra-subjectief. Je bent in staat om in alles wat je doet je zelf te viseren, in ogenschouw te nemen. Je kunt letterlijk naar binnen kijken en zien wat er zich in jou als therapeut, coach, manager afspeelt tijdens een inter-subjectieve relatie met een cliënt, klant of collega. Inter duidt op datgene wat er tussen jezelf en de ander plaats vindt. Intra duidt op datgene wat er in jouw zelf gebeurt tijdens een inter-subjectieve uitwisseling. Die twee niveaus dient men in elk therapeutisch, coachend handelen nauwgezet te onderscheiden. In onderzoekend leren dien je dus steeds deze twee niveaus te leren onderscheiden.
Op het intersubjectieve niveau onderzoek je wat er bijvoorbeeld tussen de therapeut en de cliënt plaats vindt. Je onderzoekt letterlijk het tussen, het tussen liggende veld van de intersubjectieve relatie tussen je zelf en de ander, tussen de therapeut en de cliënt. Dat tussenliggende veld kan je op verschillende wijzen onderzoeken. Je kunt bijvoorbeeld de dynamiek tussen de verbale en de non-verbale communicatie onderzoeken. Je kunt ook onderzoeken welke betrekkingen er zich afspelen tussen therapeut en cliënt: bijvoorbeeld vindt het gesprek plaats op inhoudsniveau en of op betrekkingsniveau. Als derde voorbeeld, je kunt ook onderzoeken welke interventies tussen therapeut en cliënt plaatsvinden. De wijze waarop dit intersubjectieve niveau gestalte krijgt in de therapeutische relatie heeft alles te maken met de wijze waarop de therapeut op zich en de cliënt op zich met zichzelf communiceert. Hier spreken we vervolgens over het intra-subjectieve niveau in de communicatie.
Op het intra-subjectieve niveau onderzoek je wat er tijdens de communicatie met de ander in je zelf gebeurt. Datgene wat er in je zelf gebeurt, staat op zich los van hetgeen op inter-subjectief niveau plaatsvindt. Er is wel sprake van een wisselwerking en deze wisselwerking kan zowel constructief als destructief verlopen. Maar uiteindelijk kan de ander niet bepalen wat er intra-subjectief wel of niet gaat spelen en of wringen. Als ik tijdens het gesprek me verdrietig ga voelen, dan dien je te onderzoeken wat er op intra-subjectief niveau plaatsvindt. Wat maakt dat ik me verdrietig ga voelen? Je kunt nooit zeggen de ander is de oorzaak van mijn verdriet en of woede. Op het intra-subjectieve niveau onderzoek je dus je eigen gedachten, je eigen gevoelens en je eigen gedragingen. In de mate dat je daar zicht op krijgt, in die mate kom je vrij ter beschikking voor de ander en kan de inter-subjectieve communicatie van zijn eventuele ´ruis´ ontdaan worden.
Hoe je het keert of draait in elke handeling kom je jezelf op een of andere wijze tegen. Als je dat niet bewust bent of wordt dan kan dat de communicatie tussen je zelf en de ander zodanig beïnvloeden dat je mogelijk gaat disfunctioneren. Het is geen probleem als je gaat disfunctioneren, je mag ´fouten´ maken. Maar het wordt pas echt een probleem als je niet in de gaten hebt dat je gaat disfunctioneren als therapeut, coach of manager.
Hoe kan je de ander helpen als je jezelf niet kan helpen. Hoe kan je de ander begeleiden als je jezelf niet kan begeleiden. Hoe kan je de ander helpen op zoek te gaan naar zich zelf als je dat zelf niet praktiseert. Hoe kan je je onderzoek vorm geven als je je eigen blinde vlekken niet gewaar kan worden. En zo kan je nog honderd vragen verzinnen als het gaat om onderzoekend leren vorm te geven en wel altijd startend bij je zelf.
De mens is zo wijd als alle werkelijkheid en tegelijkertijd is geen mens hetzelfde. Ziehier het immense en complexe terrein van een subject betrokken routing in het action research model.
Aandachtspunt 2:
Het verschil tussen de zelf-functie en de ik-functie in de persoonsdynamiek.
Met betrekking tot je eigen persoonlijke ontwikkeling hebben we twee relevante begrippen ingebracht en wel die van de zelf-starter en die van de ik-starter, respectievelijk die van de zelf-functie en die van de ik-functie.
In welke mate herken jij je in een van beide posities?
Deze posities hebben we analoog gemarkeerd met een aantal karakteristieken.
De zelf-functie:
De zelf-starter heeft zijn zelf-functie voor handen. Zij kan zich gemakkelijk verbinden, mee bewegen, ja zeggen, zich voegen, zich verliezen. In het diagram verbeelden we dat als een rechts omgaande sympathische centrifugale (centrum verlatende) beweging.
De ik-functie:
De ik-starter heeft zijn ik-functie voor handen. Hij kan zich gemakkelijk afscheiden, tegen bewegen, nee zeggen, zich afgrenzen, zich handhaven. In het diagram verbeelden we dat als een links omgaande anti-pathische centripetale (centrum zoekende) beweging.
Analoog aan de zelf-functie zien we de participerende route en analoog aan de ik-funktie zien we de opponerende route als een favoriete strategie.
Analoog aan de participerende route zien we een voorkeur voor het aangaan van het proces. Analoog aan de opponerende route zien we een voorkeur voor het aangaan van het probleem.
We duiden dat respectievelijk aan met een proces gestuurd onderzoeksroute en met een probleem gestuurde onderzoeksroute.
In een participerende route wil men vanuit een subject betrokken strategie komen tot een verstaan. In een opponerende route denkt men vanuit een object betrokken strategie te komen tot een begrijpen. In de eerste route staat de beeldvorming centraal, in de tweede route staat de begripsvorming centraal. In de beeldvorming staat het willen centraal, in de begripsvorming staat het denken centraal.
In een participerende route zien we het vermogen van de gewaarwording aan het werk.
In een opponerende route zien we het vermogen van de waarneming aan het werk.
Zo zien we dat de twee onderzoeksroutes twee onderscheiden vermogens ter beschikking hebben: de participerende routier werkt vanuit de buikhersenen, de onderpool. De opponerende routier werkt vanuit de hoofdhersenen, de bovenpool.
De buikdenker brengt zijn denken naar het willen en de hoofddenker brengt zijn willen naar het denken. Met deze wisselwerking tussen denken (noordpool) en willen (zuidpool) wordt de verticale as in het diagram geactualiseerd als een polaire as. Een polaire as verbeeldt in het diagram de en en betrekking. Beide polen staan in een voortdurende wisselwerking met elkaar. Deze beide polen kunnen met elkaar een constructieve en of een destructieve wisselwerking aangaan. Nogmaals realiseer je bij elk aandachtspunt: hoe zit dat bij jou?
Voor de goede orde: de ene routing is niet beter of slechter dan de andere. Sterker nog, indien je de een of andere route als je favoriete route herkent, dan dien je vervolgens eerst te onderzoeken hoe dat komt om vervolgens te onderzoeken hoe jij die andere route kan eigenen. Immers je dient een all-round onderzoeker te worden die als coach, therapeut en manager beide routes leert hanteren, daar waar mogelijk en noodzakelijk.
Uit deze onderscheiden twee routings vloeien de onderscheiden leerroutes, leerstijlen voort die we vervolgens in kwadrant 2 aan de orde stellen.
Aandachtspunt 3:
De vier aandachtsvelden in de persoonsontwikkeling.
In het diagram van de persoonsontwikkeling zien we vier kwadranten, vier aandachtsvelden voor persoonlijk onderzoek.
In kwadrant 1 positioneren we de zelf-funktie. (de mate van autoïteit)
In kwadrant 2 positioneren we de ego-funktie. (de mate van egoïteit)
In kwadrant 3 positioneren we de individuatie-functie. (de mate van identiteit)
In kwadrant 4 positioneren we de ik-functie. (de mate van authenticiteit)
De dynamiek tussen deze vier aandachtsvelden in de persoonsontwikkeling is systeem dynamisch uiteengezet in de vier kwadranten van het sleuteldiagram betreffende de persoonsontwikkeling. Ze ook leren lezen, om ze vervolgens in het onderzoek naar het zelf te kunnen benutten, vraagt om het formuleren van de volgende aandachtspunten.
In de persoonlijke ontwikkeling zit een bepaalde chronologische tijdsontwikkeling met de bovenvermelde vier aandachtsvelden, die in je eigen levensloop al of niet aan de orde zijn gekomen dan wel latent zijn gebleven of in sommige gevallen deels zijn weg gedrukt al of niet vanuit je zelf en of vanuit de significante ander.
Analoog aan de vier kwadranten verbeelden we in het diagram van de persoonsontwikkeling de desbetreffende levensfasen van elk 7 jaar. Deze levensloop kan je in een diagram plaatsen: kwadrant 1: van 0 – 7 jaar, kwadrant 2: van 7 – 14 jaar, kwadrant 3: van 14 – 21 jaar, kwadrant 4: van 21 – 28 jaar. Vervolgens kan je doortellen, analoog aan het 1e kwadrant van 28 – 35 jaar en zo verder. Voor onderzoekend leren is het van belang dat je bepaalde cruciale gebeurtenissen in je levensloop leert positioneren in het duogram, analoog aan het sleuteldiagram van de levensloop. Op deze wijze kan je bepaalde interferenties, wisselwerkingen onderzoeken in relatie tot andere sleuteldiagrammen.
Met betrekking tot je persoonsontwikkeling, kan je per kwadrant aan je zelf bepaalde vragen stellen. Niet alle vragen zijn van toepassing en niet alle vragen zijn te onderzoeken. Maak voor je zelf een verantwoorde keuze, wat wel en wat niet te onderzoeken in je subject betrokken routing. Nog vele andere vragen zijn mogelijk, ik geef slechts een paar voorbeelden. Formuleer zo mogelijk je eigen leer en onderzoeksvragen in deze!
Kwadrant 1: de zelf-funktie.
In welke mate ken ik mij zelf als een uitstromend wezen?
Waar zie ik me enthousiast uitstromen en waar niet?
Wie of wat houdt mij tegen of kan mij helpen in dit uitstromen?
Durf ik in het uitstromen me over te geven aan datgene wat mij raakt en of aan diegene die mij nodigt?
Hoe zie ik in mijzelf bepaalde eigenschappen of factoren werken die mij al of niet helpen in het uitstromen ook een verbinding aan te gaan met de ander en of het andere?
Wie en of wat doet mij in het uitstromen weer terugtrekken naar mij zelf?
In welke mate sluit ik mij op in mijzelf wanneer er zich een veilig of een onveilig scenario voordoet?
Welke gebeurtenissen / mensen hebben mij geholpen uit mijn schulp te kruipen?
Welke gebeurtenissen / mensen hebben mij doen afsluiten van zowel mij zelf als van de ander?
In welke mate ben ik geworteld dan wel ontworteld door respectievelijk de bevestiging of ontkenning van de ander of het andere?
In welke mate heb ik in mijzelf een bron leren herkennen en erkennen?
Ervaar ik in mijn zelf-functie nog steeds de dynamiek van het innerlijke kind?
In welke mate spelen oude frustraties en of trauma´s (letterlijk botsingen) nog een rol in mijn zelf-functie?
Wie of wat kan mij nog steeds verlammen, verstarren, verkillen, verstrakken?
Hoe verhoudt mijn zelf-liefde zich tot het houden van anderen?
Ben ik mij zelf genoeg en tot genoegen en of ben ik afhankelijk van het gevuld worden door de ander en het andere?
In welke mate speelt de leegte en of de volte van mijn onvervulde en of vervulde zelf in mijn handelen?
Durf ik blind het diepe in te springen en me toe te vertrouwen aan dat wat op me afkomt en of toe-valt?
Kwadrant 2: de ego-functie.
In welke mate heb ik nog een oordeel over deze ego-functie?
Wat helpt me om mijn eigenheid af te grenzen van die van anderen of wat belemmert of hindert mij in deze afgrenzing?
Als ik door wat dan ook op mij zelf terug geworpen wordt, kan ik mij dan hernemen in het vermogen mijn ego-functie in te zetten en weer te verschijnen.
Durf ik mij te bekennen tot dit beperkte en afgegrensde wezen dat ik tot nu toe ben?
In welke mate verschans ik mij zelf in deze ego-functie als een veilige of onveilige burcht?
Kan ik ontdekken dat ik in en vanuit mijn ego-functie bepaalde rollen heb, zoals die van ouder, collega of vriendin?
In welke mate heb ik mij vereenzelvigd met een bepaalde rol die ik niet meer kan objectiveren?
Heb ik een rol of ben ik die rol? Ben ik een probleem of heb ik een probleem?
In welke mate heb ik de beperkingen van mij zelf geaccepteerd als ware krachtbronnen van persoonlijk bestaan voor anderen?
In welke mate heb ik mijn ego-functie vereenzelvigd met bepaalde onverwerkte en mogelijk nog halfbewuste reactiepatronen?
In welke mate projecteer ik mijn eigen ellende nog op de ander of het andere als de veroorzaker van mijn pijn, verdriet en of woede?
In hoeverre is mijn zelf-beeld dynamisch gestoffeerd met gezuiverde en of ongezuiverde beelden en of arche-typen?
Durf ik mijn zelf-beeld aan een kritisch onderzoek te blijven onderwerpen of roep je nog steeds dat het nooit aan je zelf kan liggen maar altijd aan de ander?
In welke mate overrule je de ander nog met je eigen onverwerkte emoties?
Durf je je fouten vrijmoedig te bekennen en ook zelf aan te pakken als een leerproces?
Je kunt niet alles zijn of worden, in welke zin toont de beperking, die je zelf kan opleggen misschien juist je durf om te leren omgaan met het onvoltooide in je zelf?
Kwadrant 3: de individuatie-functie.
In welke mate vind je het nog steeds eng om je zelf vast te leggen?
In hoeverre ben je gevorderd op dit individuatie-spoor?
In welke mate kun je je zelf herkennen en erkennen als het individu dat ondeelbaar zichzelf is geworden?
Heb je nu je eigen identiteit ter beschikking of ben je weer een identiteitscrisis nabij?
Durf je naadloos samen te vallen met je zelf als de identiteit die je tot nu toe verworven hebt?
Wat maakt dat je nog steeds elke verandering aangrijpt om vooral niet met je zelf te hoeven samenvallen?
Ben je nog steeds die job-hopper of relatie-hopper die maar blijft avonturieren als excuus om de versuffing en de vertrutting in je zelf te ontlopen?
Heb je ook serieus werk gemaakt van het talent wat je in de schoot werd geworpen?
Hoe vaak ben je gillend weg gelopen als het erop aankwam om je talent en passie ook daadwerkelijk in de wereld te zetten?
In welke mate ben je in staat pro-actief een samenwerking aan te gaan met anderen?
Ben je in staat in relatie tot de ander en het andere interactief een dialoog aan te gaan met respect naar ieders positie en talent?
In welke mate ben je in staat om een win win situatie daadwerkelijk vorm te geven?
Heb je zicht op je sociale kaart in zoverre significante anderen om je heen een weerspiegeling zijn van je eigen verinnerlijkte werkelijkheid?
In welke mate heb je op eigen kracht je eigen identiteit op orde gebracht?
Heb je de innerlijke ordeningskrachten in je zelfwording aan het werk kunnen zien?
In hoeverre valt de functie, die jij hebt, samen met het wezen, dat jij als persoon in deze hebt te zijn en of te worden?
Kwadrant 4: de ik-functie.
In welke mate onderscheid jij in je zelf een vrije en een onvrije ik-functie?
Wat maakt dat je pro-actief dan wel reactief gedrag gaat vertonen?
In hoeverre heb je je ik-functie zodanig vrijgemaakt dat je nee of ja tegen je zelf kan zeggen?
In welke mate kan jij vanuit je ik-functie je zelf opheffen en opzij zetten ten dienste van een ander of het andere?
In hoeverre kan jij al je verworven kwaliteiten weer achter laten om geheel en al weer een nieuw avontuur aan te gaan als je geroepen wordt door de ander of het andere?
Ben je in staat om nu je zelf ter hand te nemen en te objectiveren als voorhanden?
In welke mate kan je nu je je eigen authenticiteit voor het voetlicht brengen, zonder dat dat ten koste hoeft te gaan van de ander en of het andere?
In hoeverre is je autonomie zodanig gevorderd dat jij je zelf de wet kan stellen?
Kan je vanuit je ik-functie ook vorm geven aan de functie van het niet-ik?
In welke mate heb je je integriteit dermate transparant dat je niets meer hoeft te verbergen?
Hoe staat het met je vermogen om dienend te leiden?
Ben je in staat op een vrije en niet autoritaire wijze grenzen te stellen aan je zelf en aan de ander?
Ken jij in je zelf het verschil tussen autoriteit en autoritair gedrag?
In hoeverre ben je in je zelf een hoger principe tegen gekomen, die jou zegent zodat jij weer anderen mag zegenen?
In welke mate kan jij je eigen lijden zodanig leiden dat jij je eigen proces weet te doorleven en of uit te houden?
Heb je enig vermoeden dat jij je zelf niet kan vinden, noch transformeren, maar dat het aan je voltrokken wordt als een gratuite en genadevolle wending?
In welke mate vraagt deze radicale wending niet eerder een grondhouding van deemoed precies daar waar de hoogmoed lonkt?
Voor de goede orde, puur op grond van losse bevindingen zijn hier een aantal vragen geformuleerd om in je zelf één en ander op het spoor te komen? In de teksten over de persoonsontwikkeling vind je nog veel meer aandachtspunten. Zo vind je op de volgende pagina iets over de symbiotische relatie. Ogenblikkelijk kan je je afvragen wat dat is en of dat al of niet speelt in jouw relationele leven? Het gaat er dan niet om of het goed of slecht is; niet het oordeel telt, maar een nuchter onderzoek. Stel dat het wel of niet aan de orde is, dan pas komt de vraag wat je al of niet op dat spoor bracht?
Zo zie je dat open dating en axial dating precies de relevante fasen zijn om open, onbevangen onderzoekend en explorerend hypothetische vragen aan je zelf te stellen. Elk streven naar het waarom en het zoeken naar mogelijke oplossingen frustreert de zin en zinvolheid van je persoonsontwikkeling. Hoe groot je ellende ook is, het is beter haar te doorleven en uit te houden dan te ontlopen en te negeren. Maar niet minder waar is het recht om je eigen ellende te negeren en te ontlopen, je eigen weerstand en die van anderen te eerbiedigen en de tijd te gunnen waarop het zaad al of niet kan ontkiemen en of ontwaken.
Inhoudsopgave