Systeemdynamiek les 3

2018-02-09

Onderwerpen in deze les:

1. Leerstijlen

2. Model PRI Ingeborg ten Bosch

Huiswerk

We gaan onze biografie in beeld brengen met het duogram. Het is één van de vijf bouwpatronen, daar waar een diagram in een dynagram is verwerkt. Je kunt intuïtief op zoek naar een referentiemodel op de artesSsite wat je aanspreekt om te begrijpen wat zich hier voordoet. Een referentiemodel kan je helpen om in de onderlinge wisselwerking een ander model te helpen verstaan. In de wisselwerking tussen twee systeem dynamisch geordende modellen kan je eventuele betekenissen zien ontstaan. Als je jezelf middels het duogram in beeld gaat brengen kan je aan de hand van bepaalde referentiemodellen mogelijk zien wat er aan de hand kan zijn (A gaat het uitleggen ad hand van zijn longziekte). In een duogram verwerk je je biografie. Je hele (ziekte)geschiedenis, zowel fysiek als psychisch komt zo in beeld.

Nadenken over mogelijke systeem dynamische posities in een diagram en of een dynagram vraagt de nodige oefening. Soms ben je heel lang bezig die posities vast te stellen. Met name dien je op zoek te gaan naar mogelijke dynamieken. Welke dynamieken aan de orde dienen te komen, staan onder andere in het grondpatroon. Je hoopt na grondig onderzoek op een systeem dynamisch model wat redelijk vaststaat. Maar je moet je realiseren dat dit altijd hypothetisch blijft. Voorlopig nemen we aan dat de posities van leerinhoud, leerproces, leervragen en leerdoel vaststaan. Dan beschik je over een referentiemodel waarvan je hoopt dat die redelijk vaststaat. Maar dat weet je nooit zeker. Vandaar dat lerend onderzoeken en onderzoekend leren binnen systeem dynamiek de grond houding dient te zijn. Systeem dynamisch denken behoeft niet de waarheid in pacht te hebben.

Anderzijds is een diagram ook wiskundig uit te werken, met name middels het diagram van Carl Friedrich Gauss waarin elk punt in het complexe vlak is te berekenen door middel van complexe getallen. Een complex getal is de combinatie van een reëel getal en een imaginair getal. De reële getallen staan op de horizontale as en de imaginaire getallen op de verticale as, op deze wijze kan elk punt in een complex vlak berekend worden, aangezien elk punt een coördinaat vormt van een reëel en een imaginair getal.

In het grondpatroon gaan we uit van 8+1(midden) coördinaten. Maar in principe zijn er oneindig veel coördinaten mogelijk. Overal in de wereld kan je in principe met coördinaten werken, mits je ze ook hebt uitgezet, zoals op de aardbol met lengte en breedte graden, daar waar een breedtegraad een lengtegraad kruist beschik je over een coördinaat. Met 9 coördinaten in een dia of dynagram kunnen we al heel wat doen. Deze 9 coördinaten in een grondpatroon benoemen we met het begrip bronpunt, in een netwerk theorie heten deze coördinaten knooppunten. Wat is het verschil? Hoe een punt te definiëren? Wat is de definitie van een bronpunt of een knooppunt? Is er een mogelijke connectie tussen die twee. Coördinaten, bronpunten en knooppunten zijn mogelijk drie verschillende benamingen voor onderscheiden functies. We zijn nog zoekende welk begrip het beste past in een systeem dynamisch veld, tot nu toe spreken we van bronpunten in het grondpatroon.

Coördinaten hebben een functie ad hand van de aard van de positie (heteronoom/autonoom), aard van de richting (concentrisch/discentrisch), aard van de beweging (sp/ap, respectievelijk mee bewegend en tegen bewegend) en de aard van de resultante van de beweging (imploderen/exploderen). Deze 8 functies met ieder een specifieke dynamiek bepalen de mogelijke coördinaten in een bouwpatroon (dia of dynagram), ad hand van deze dynamieken kunnen we dus een bouwpatroon inrichten door te bepalen waar zo een coördinaat geplaatst dient te worden. Het OZ kwadrant heeft een dynamiek die autonoom discentrisch is. Daar vindt iets plaats wat enerzijds vaststaat, zoals een boom (staat autonoom op zichzelf), die anderzijds discentrisch uitgroeit en of zich dient te verhouden tot andere bomen in het bos. Een beuk staat autonoom t.o.v. een eik, maar die eik staat ook autonoom op zich t.o.v. een beuk, anderzijds staan ze ook ten opzichte van elkaar in een heteronome positie, want in hun op zich staan, dienen ze ook tot elkaar in bepaalde verhouding te staan. Zo kun je zeggen dat elke boom in het bos autonoom op zichzelf staat, maar alle bomen staan ook in een heteronome positie t.o.v. elkaar voor zover ze met elkaar een bos vormen.

Nu gaan we aan de hand van de leerstijlen oefenen in hoeverre we op grond van de boven vernoemde dynamieken van Lüscher deze leerstijlen in bepaalde kwadranten kunnen positioneren.

1. Leerstijlen

Kolb onderscheidde vier leerstijlen: doener / beschouwer / denker / beslisser

Elke mens beschikt een, twee, drie of vier van deze leerstijlen, mede afhankelijk van zijn aard, temperament, opvoeding, voorkeur, etc. Je kunt de betreffende leerstijlen op de punten van het dynamische kruis en of op de kwadranten positioneren. Het verschil tussen een punt en een kwadrant in een diagram is daartoe bepalend. Een punt wordt meer gekenmerkt door een positie en een kwadrant wordt meer gekenmerkt door een betrekking. Dus als je de leerstijlen op de kwadranten positioneert, krijg je veel meer de aard van de dynamiek van de betreffende leerstijl te pakken, bijvoorbeeld de eventuele betrekking tussen het heteronome en het concentrische karakter van het denken.

Denker: heteronoom concentrische dynamiek (NW kwadrant). Het denken poogt, afhankelijk van bepaalde feitelijke gegevens uit de werkelijkheid, deze feiten en of ideeën bijeen te brengen in een samenhangend geheel, vandaar dat men spreekt van concepten, een concept is een samenhangend geheel van ideeën die al of niet dienen te berusten op feiten. Deze concepten veranderen voortdurend omdat het denken op grond van steeds nieuwe feitelijke gegevens ze opnieuw met elkaar in een verband, in een concept, dient samen te brengen en wel middels het denken dat zowel analytisch (tegen bewegend zoekend naar de bepalende en onderscheiden begrippen) als synthetisch (mee bewegend zoekend naar hoe die begrippen met elkaar in een verband te denken) van aard dient te zijn. Iemand die alle gegevens in ogenschouw neemt en er een samenhangend geheel (concept) van tracht te maken, kunnen we typeren als de aard van de denker. Straks nemen we een referentiemodel om te kijken of dat zo is.

Beslisser: autonoom concentrische dynamiek (NO kwadrant). Een beslisser neemt een standpunt in, overziet de beschikbare gegevens en laat op een beslissend moment een bijl vallen oftewel neemt een besluit, we zeggen dan ook een besluit valt. Geen beslissing is altijd een foute beslissing. Een foute beslissing kan je waar mogelijk hernemen. Je komt op een punt, oké ik neem een besluit, het tolt nog in je maar dan laat je het besluit vallen. Dat is iets wat beslissers heel snel kunnen. Pats daar is het besluit. Sommige mensen hebben veel last van de beslisser. Zij vragen zich af: “heb je hier of daar wel aan gedacht?” Een organisatie kan niet zonder een beslisser. (in een gevecht kan je zonder besluit worden afgeschoten, echter bij een verkeerd besluit evenzeer, dus het op komt erop aan op het juiste moment het juiste besluit te kunnen nemen). Be(sluiten) wordt gekenmerkt door een autonoom concentrische dynamiek. Het sluit op een bepaald moment een bepaald proces af. Dat betreft de aard van een beslissing. Je kunt een bepaalde beslissing maar één keer nemen. Voel je de dynamiek? Ben ik zo iemand? Of moet ik daar eerst over denken. Een goede beslisser heeft of een goede denker nodig of kan zelf snel denken. Een beslisser praat niet, discussieert niet, maar luistert nauwgezet alvorens een besluit te laten vallen, vaak zijn het heel snelle denkers die op grond van de aangeleverde gegevens overzien en doorzien waar het naar toe moet. De denker en de beslisser kunnen boven de problemen staan (vogelperspectief, zie model van de onderscheiden perspectieven: in een diagram: worm (Z), getuige (W), toeschouwer (O), vogel (N)). Voordat ze een besluit nemen, zie je ze ook alle lagen doorgaan om uiteindelijk een overzicht te scheppen. Van daaruit kan de beslisser doorzien (schouwen). Hij heeft doorzicht. Of het nu gaat om organisaties, problemen, het leven. (Een roofvogel op grote hoogte dient over die scherpe ogen te beschikken, vandaar het begrip vogelperspectief).

Doener: autonoom discentrisch (OZ kwadrant). Een doener zoekt al doende zijn weg (discentrisch), ook al weet hij nog niet goed hoe het moet, hij gaat gewoon aan de slag (voorbeeld hoe zal een doener een Ikea bouw pakket in elkaar monteren, anders dan een denker). In de bouw kom je veel doeners tegen (ze pakken kordaat aan, maar daardoor kan er ook veel fout gaan). Doeners zijn scherpe waarnemers en gewaarworders. Zij voelen in hun lijf (heel autonoom, dichtbij zichzelf) doe ik dit wel of juist niet; klopt het of niet? Ze hebben een lichaam nodig om iets te doen. Door hun leerproces krijgen ze in hun lichaam het gevoel of iets gaat lukken of niet. Doeners zijn zeer creatief. Ze maken ook veel fouten (kunnen en durven dat ook). Van fouten kan je echter leren. Een doener verliest zich vaak ook in een klus, dat wil zeggen, hij gaat er zo in op dat hij er een mee wordt (dit i.t.t. de beslisser die afstand bewaart). Zowel de beslisser als de doener dragen het centrum in zichzelf, want ze zijn beiden autonoom, het verschil is dat de beslisser tracht zijn centrum te behouden, daarentegen geeft de doener in vertrouwen (basic trust) werkend zich over aan de klus, anderzijds zijn ze ook stront eigenwijs, dat wil zeggen dragen de eigen wijsheid op eigen wijze in zich zelf. Doeners en denkers botsen op elkaar. De denker wil eerst orde en helderheid. De doener gaat vast aan de slag. De denker en de doener kunnen ruzie krijgen, maar kunnen ook van elkaar leren, bezint eer ge begint.

Elk mens kan afhankelijk van de verschillende klussen en of situaties over één van deze leerstijlen beschikken. Toch zijn er qua leerstijl uitersten in de wijze waarop je iets aanpakt, vandaar dat je je kunt afvragen in welke leerstijl jij het fijnste leert, werkt of klust, dus in welke leerstijl zit je persoonlijk het liefst?

Beschouwer: heteronoom discentrisch (WZ kwadrant). Een beschouwer kan nog alle kanten op, kan nog heel beweeglijk zijn, afhankelijk van het een of andere (heteronoom) en van het een naar het andere bewegend (discentrisch). Nog weifelend, draaiend, niet wetend, dit kan en dat kan, nog niet echt wetend wat te doen. Dat botst met de beslisser die het vaak al wel weet. De beschouwer kijkt het liefst de kat uit de boom. De beschouwer kan ook een denker zijn of beter een voelende willer die nog tracht te denken. De beschouwer voelt of wil wel iets, maar weet nog niet hoe, wie, wat en waarom (in het diagram bewegend tussen voelen en willen).

Als referentie model kunnen we bijvoorbeeld een ander model erbij halen in deze die van voelen (W) /denken (N) /willen (Z) /handelen (O), de eerste drie betreffen de 3 zielen vermogens (Plato)

Nog enige losse noties met betrekking tot de leerstijlen.

* Waar de doener meteen handelt, omdat hij weet wat hij wil, wil de beschouwer ook iets maar weet nog niet wat en of hoe. De beschouwer beweegt zich tussen voelen en willen, de doener tussen handelen en willen.

* De denker beweegt zich tussen voelen en denken, kan voelend denken en of denkend voelen.

* De beslisser beweegt zich tussen denken en handelen, kan denkend handelen en of handelend denken.

* Er zijn vele typen denkers, doeners, beslissers en beschouwers. Deze verschillende typen kunnen feitelijk, afhankelijk van de bepalende dynamieken, in elk mogelijk kwadrant staan. Bijvoorbeeld, kan een denker ook autonoom discentrisch zijn? Al doende met je denken stap voor stap te gaan om vervolgens tot een besluit te komen. Kan ik al denkend ook heteronoom discentrisch zijn en respectievelijke in een beschouwend denken vertoeven? Een beschouwer staat op ZW discentrisch heteronoom maar kan deze leerstijl ook autonoom discentrisch vorm krijgen? Er kan dus heel veel (afhankelijk van de te onderscheiden dynamieken in elke leerstijl), maar t.o.v. elkaar, staan deze vier leerstijlen juist in die kwadranten, waar ze ook in een bepaalde dynamische verhouding tot elkaar dienen te staan. Nooit staat iets op zichzelf. In geen enkele werkelijkheid. Alles staat in wisselwerking met alles. In het voorbeeld van de leerstijlen, staan deze vier dus in een bepaalde verhouding tot elkaar en dat betekent dat elk van hen ten opzichte van de ander een specifieke positie in het diagram krijgen.

* De doener en de beslisser zitten dicht bij elkaar in het handelen. De beslisser staat in een bepaalde verhouding tot de beschouwer en de doener staat in een bepaalde verhouding tot de denker. Doeners kunnen goede denkers zijn en denkers goede doeners, maar ze kunnen elkaar ook uitsluiten doeners die niet kunnen denken en denkers die niet kunnen doen. Het is bijvoorbeeld handig in een werkrelatie om elkaars stijl een beetje te kennen en daarop in te spelen.

* Een denker kan denkend, voelend, willend, handelend denken.

* Een doener (handelt, denkt, wilt, voelt), kan ap en sp zijn, zo ook een beslisser.

* In een team heb je verschillende leerstijlen nodig.

* Wanneer je meer thuis bent in bepaalde leerstijl, kun je op een gegeven moment ook overstappen naar een andere leerstijl? Kan je willekeurig voor een bepaalde leerstijl kiezen? Normaal gesproken kan je je vertrouwd maken met alle leerstijlen, maar vaak heb je een voorkeur voor een bepaalde leerstijl. Als je meer een beslisser bent, kan je op een gegeven moment besluiten, dat je dat vruchtbaarder kan doen, door bijvoorbeeld eerst goed te beschouwen. Of een doener kan er even voor gaan zitten om te denken. Je kunt met een model dus alle kanten op, vandaar dat het een instrument kan zijn om creatiever te leren werken. Een beslisser is soms een type mens, maar vaker nog is het een typische leerstijl voor een typische wijze van leren en of werken.

De aard van de beweging is linksom of rechtsom. De aard van de beweging van een doener is sympathisch meebewegend (rechtsomgaand), je pakt iets op en je verbindt je er mee. De aard van de beweging van een beslisser is antipathisch tegen bewegend (linksomgaand). Een denker kan antipathisch bewegend analyseren (als begripsdenker alles uit elkaar gooiend), maar als de denker sympathisch denkt kan ze synthetiseren (beelddenkers). Dat geldt voor elke leerstijl. Een beschouwer heeft ook de sp en ap kracht in zichzelf die kunnen botsen. Bij de denker zien we dat het scherpst in de wijze waarop het denken zowel analytisch als synthetisch te werk moet gaan, wil het vrucht dragen. In jezelf kan je een doener en een denker vinden. We moeten voor onszelf trachten te achterhalen in welke leerstijl we het liefst vertoeven. Vervolgens kan je onderzoeken in hoeverre je in verschillende situaties meer een doener, maar in een andere situatie meer een beschouwer, in een andere weer meer een beslisser bent.

Hoe vervolgens de leerstijlen koppelen aan de temperamenten? Dat kan niet zomaar. Een temperament kan je beschouwen als iets wat meer in jezelf zit, het is je aard of karakter. Je kunt dus geen appels met peren vergelijken. Zo heb je de onderscheiden vier temperamenten, de vier leerstijlen, de drie zielenvermogens. Op zich zijn dat allemaal aparte grammen. Die kan je niet zomaar door elkaar husselen. Je ziet wel mogelijke analoge overeenkomsten, maar je kunt niet zeggen, elke cholericus is een doener, zo een samentrekking of vaststelling miskent het complexe karakter van beide begrippen en dus typen van mensen. Zowel de doener als de cholericus worden wel beiden autonoom discentrisch gepositioneerd. Dat wil zeggen in relatie tot de andere drie leerstijlen en de drie andere temperamenten zijn doener en cholericus meer autonoom discentrisch. Maar een cholericus kan vervolgens ook een beslisser, denker, doener en beschouwer in zichzelf ontwikkelen. Tussen doener en cholericus kunnen wel analogieën gevonden worden ( analogie betekent gelijkend op, bijvoorbeeld: deze vrouw is zo moedig als een leeuw, maar ze is geen leeuw).

We zoeken in systeem dynamiek naar analoge betrekkingen. Je krijgt op deze wijze denkend een heel dynamisch systeem want je kunt eindeloos verbanden zien. Zo kunnen temperamenten in verhouding tot leerstijlen zowel autonoom als heteronoom zijn (nogmaals je bent voor je positie afhankelijk van een andere positie: denk aan de bomen in het bos). Autonoom betreft de aard van de positie, concentrisch (naar een middelpunt toe bewegend) betreft de aard van de richting, zo kan de aard van de richting ook discentrisch zijn. Hierin vullen ze elkaar aan. Als je een heleboel grammen als cd’s achter elkaar plaatst, ze bovendien uit je hoofd kent en de onderlinge dynamieken die met elkaar overeen komen kunt vergelijken, dan pas kan je een quickscan maken, een soort van snelle diepte analyse, betreffende iets of iemand, maken. Dat versnelt het denken. Het fenomeen dat we kennis zodanig kunnen modelleren, dat we de betreffende analogieën kunnen benutten, kunnen we omschrijven als een poging tot kennisintegratie.

2. PRI (past reality integration) van Ingeborg Bosch in haar boek Illusies.

In het verleden heb je van alles meegemaakt. Die realiteit zit nog in je systeem. Alles wat je meegemaakt hebt, zit nog in je systeem. Daar zitten o.a. traumatische ervaringen. Per persoon is verschillend wat als traumatisch ervaren wordt. Een bepaalde ervaring kan als een bom in je systeem slaan en zit daar ergens opgeslagen. In ons onbewuste hebben we ervaringen opgeslagen die we ons niet meer bewust zijn. We zijn ons dat niet meer bewust, maar het heeft nog wel uitwerking op ons handelen en bepaalt ons gedrag. Het onbewuste wordt vaak geactiveerd door een trigger van buitenaf (de ander op oost). Dan gaan we handelen. (actie=reactie). (zie de doorgaande zwarte stippellijn van trigger naar trigger). Het bewuste en onbewuste vullen elkaar aan, daarom staan ze ook op de polaire as, maar we hebben dit niet in de gaten. 9/10 van ons gedrag is onbewust, 1/10 is bewust. Het onbewuste is als een ijsberg 9/10 onder water en voor 1/10 erboven. Omdat 9/10 niet in beeld is, hebben we weinig zicht op waarom de trigger in ons een reactie teweeg brengt. Een ogenblik zijn we ons bewust van ons gedrag: “JIJ!!!” Voor we het weten zitten we in een diabolische cirkel, een vicieuze cirkel, een actie=reactie gebeuren. Hoe kunnen we die doorbreken? Hoe kunnen we ons dit bewust maken? De ervaring zit wellicht in iedere cel van ons. Hoe krijgen we dat gecleand? In eerste instantie hebben we niet eens in de gaten dat er een trigger is, we schieten zo door in de reactie, er is nog geen reflectie mogelijk op wat er gaande is.

De eerste stap is kunnen zien dat er een trigger speelt (die de ander afgeeft) en dit bij gevolg bij de ander te laten. De ander doet iets wat mij raakt. Het splitsen van het zelf en de ander geeft al rust, dan wordt de vicieuze cirkel doorbroken. Daarom zetten we ze ook duaal neer; de ander blijft de ander, autonoom, ik ben heteronoom reagerend op die ander. Ik maak mezelf autonoom door te zeggen: in mij ontstaat boosheid, verdriet. Dat wat de ander doet, heeft mogelijk wel iets met mij te maken, die trigger zegt mogelijk niet zozeer iets over de ander, maar mogelijk alles over mij. Wat brengt de trigger in mij te weeg? Hoe kan ik die vicieuze cirkel doorbreken en vervolgens omkeren? Dat kan als je (op west gepositioneerd) een soort van breuk aanbrengt in die vicieuze cirkel door stop te zeggen: ik ga niet in reactie en ik ga die cirkel van afweer omkeren. Als je dat doet kan je stap voor stap je weer toewenden naar wat in het onbewuste gezien en gevoeld wil worden. Want daar zitten een aantal gegevenheden waar ik helemaal niks meer van weet. Dat betekent dat ik moet gaan stilvallen, luisteren en gaan kijken wat zich nu in mij voordoet. Dan onthoud je je van een reactie, je maakt ruimte om naar jezelf te kijken. Je moet ruimte voor contact met jezelf zien te maken. Niet die ander moet jou stoppen maar jijzelf. Dat is heel lastig. Je reageert vaak al voordat je daar van bewust wordt.

Daarvoor is nog een bepaalde kracht nodig. Hoe kan ik in mijzelf een observator tot ontwikkeling brengen, die leert kijken naar de trigger zelf, de context waarin die trigger plaats vindt en naar wat er door die trigger in mij al of niet teweeg wordt gebracht? De trigger objectiveren wordt pas mogelijk door waar te nemen wat zich daar voordoet en wat het vervolgens in mij teweeg brengt. Al waarnemend en gewaarwordend kan de observator in je zelf daar vragen over gaan stellen. Dat kan je pas als je niet meer in die vicieuze cirkel zit. De observator die onderzoekt, moet perspectieven leren innemen. Hoe meer hij er boven kan gaan staan, vogelperspectief, hoe meer hij kan observeren en zicht kan krijgen op de trigger.

Door de trigger echter is iemand vaak al zo gemangeld, dat het niet mogelijk is om de observator rol vanuit het vogel perspectief vorm te geven, met name omdat je je bevindt in het kindbewustzijn i.p.v. het volwassen bewustzijn. De observator kan vervolgens ook in het wormperspectief plaats nemen, metaforisch analoog aan de buik, bij de daar zich voordoende emoties, hij kan gewaarworden wat zich daar afspeelt, hoe het daar voelt. In het wormperspectief krijg je voelbaar zicht op jezelf. Wat gebeurt er nou in mij? Wat voel ik? Ik word misselijk, mijn adem stokt, ik ben verdrietig, boos…. Even op een veilige rustige plek in alle gemoedsrust de ruimte voor jezelf nemend om te doorvoelen wat je vervolgens, als in een wormgang vertoevend, allemaal kan gewaarworden om dit vervolgens te doorleven totdat het zich inlost. (Rebecca Rosing schrijft hierover en geeft daarin trainingen en noemt dit de reconsat methode: je zelf in een positie brengen om veilig te kunnen herbeleven en doorleven).

De worm vertoeft spreekwoordelijk al kruipend door de aarde in een wormgang, hij kan vooruit of achteruit, maar veel meer kan hij niet, zo ook vertoeft de mens met zijn emoties in de wormgang van zijn emoties, de enige weg is zich er toe te verhouden. Het is daarom goed om daar waar mogelijk zo goed als mogelijk er bij te blijven, in plaats van de wormgang weer trachten te ontvluchten.

De trigger van de ander brengt in jou een dynamiek op gang, waarmee je, als je daaraan gehoor geeft, dieper in het onbewuste 9/10 deel van die ijsberg kan terecht komen. Als je daarbij blijft, het kan uithouden en het geheel en al kan doorleven door gewaar te worden wat daar plaats vindt, raak je op een gegeven moment helemaal uitgetriggerd, met andere woorden die bepaalde emotie lost zich op. De worm kan maar een kant op en dat is erdoorheen en of terug, de kunst is om je erdoor heen te bewegen. De rol van de therapeut, begeleider is iemand te helpen in het wormperspectief te blijven en te helpen waar nodig er doorheen te komen. Dat is vaak heftig en mag vooral niet zomaar onderbroken of afgebroken worden. Je moet als begeleider het kunnen volhouden om tot aan het randje, het uiterste te gaan. Je moet als begeleider het uithouden om bij die ander te blijven om daar in alle rust ondersteuning aan te geven, zodat die ander in het wormperspectief kan blijven. Ben je alleen, doe dat dan op een rustig veilig plekje waar je je veilig voelt om datgene wat in jou gebeurt te laten uitwoeden en te doorleven. In dit proces doorleef je al hetgeen wat in en vanuit het onbewuste opdoemt. Dat proces heet toelaten, toelaten van datgene wat in mij gebeurt, bijvoorbeeld dat ik in ongerede raak en alle kanten op stuiter. Het feit dat je dat kan herbeleven, betekent dat er stukjes van de ijsberg omhoog kunnen komen. Sprekend vanuit een andere metafoor, je weet niet waar de bodem van de put is. De bedoeling is, dat je laag voor laag kunt doorvorsen tot je ergens op de bodem bent. Daar zetten we het zonnetje neer, de innerlijke zon. Hoe lang dat duurt weet niemand. Wat in het onbewuste is opgeslagen wordt door veel dingen afgeschermd. Observeren wat in het wormperspectief in mij gebeurt, door bij jezelf te blijven als observator. Registreren wat er gebeurt. Dat is heilzaam en ook het moeilijkste werk, vandaar de term regressie als arbeid. Daar kom je niet meteen, omdat tussen dat bewuste en onbewuste zich vaak een grote muur van weerstand bevindt waar je niet graag doorheen komt. Er moet een muur van afweer worden opgeruimd en of omgevormd. Deze afweer bestaat uit verschillende lagen.

Soorten afweer in een dynagram (hypothetische posities, zie voor het laatste ontwerp de website) lagen van afweer (hier hypothetisch gepositioneerd, nog onderwerp van nader onderzoek)

Primair is de pijn die het trauma veroorzaakt en daarmee samenhangend de vaak diepe angst, hoe angst en pijn zich tot elkaar verhouden dient men nader te onderzoeken. Iets kan pijn doen maar geen angst veroorzaken. Of de pijn kan juist wel angst veroorzaken omdat het opnieuw plaats kan vinden. Er kan ook angst optreden om opnieuw de pijn te moeten voelen. Of angst optreden omdat je niet bij machte bent iets tegen de veroorzaker van de pijn te kunnen ondernemen.

Normaal gesproken voel je angst als je radicaal in gevaar bent, er dreigt gevaar maar je hebt nog het idee dat je dat gevaar kunt bevechten en of kunt ontvluchten, in ieder geval twee vormen van actie. Je kunt echter ook bevriezen, stijf van angst wachten tot het noodlot toeslaat. Op angst kan een wezen dus doorgaans drievoudig reageren, vechten, vluchten en of bevriezen. In ieder geval wordt duidelijk dat als gevolg van de angst ook de fysiologie een rol gaat spelen door het produceren van hormonen. Angst levert stress op en de stress hormonen worden vanuit de bijnierschors vrij gemaakt om je te voorzien van adrenaline of noradrenaline. Daarmee kan je gaan vechten en of vluchten, met andere woorden actie ondernemen om het gevaar te keren en of uit de weg te gaan. Al deze reacties vinden hun weerslag in de hormonale reacties, die worden weergegeven in de Hypothalamus / hypofyse en adrenaline as.

Van belang is hier het gegeven dat deze trauma´s kunnen plaatsvinden in het jonge leven van het nog ongeboren en of pas geboren kind en in de latere kinderjaren, globaal, de eerste negen maanden gerelateerd aan de ontwikkeling van het fysieke lichaam, de eerste zeven jaar gerelateerd aan de ontwikkeling van het ether lichaam en de tweede zevenjaar gerelateerd aan de ontwikkeling van het astrale lichaam. Hoe de wezensleden al of niet een rol spelen in het vormen van onderscheiden afweermechanismen laten we voorlopig buiten beschouwing.

Om een en ander toch in beeld te brengen spreekt Ingeborg Bosch in haar boek illusies van een spreekwoordelijke muur van afweer reacties en of afweerlagen. Hoe die afweerlagen zich tot elkaar verhouden en of ze ontwikkelingspsychologisch uit elkaar kunnen voortkomen, vormt nog onderwerp van onderzoek. In ieder geval schetst ze een spreekwoordelijke muur met een aantal lagen.

De onderste laag is de laag waar de angst vertoeft en vaak ook zich als een soort van laag heeft vastgezet, de vraag is echter waar zit die laag in de mens? In de hersenen, met name de amygdala of bijvoorbeeld in elke cel en of in het etherlichaam? Wellicht zijn er geen lagen, maar gedraagt de mens zich als een holotropisch organisme, waarin de dynamieken van een hologram aan de orde kunnen komen, dat wil zeggen in elk deel bevindt zich het geheel.

De tweede laag benoemt Ingeborg als de laag van de primaire afweer, bestaande uit drie spreekwoordelijke reacties: niet kunnen, niet deugen en je schuldig voelen. Deze drie kunnen we kort omschrijven als de laag waarin je je zelf niet bij machte oordeelt, je wellicht niet deugt omdat je er wellicht zelf de oorzaak van kan zijn en of je je schuldig voelt er aan bij gedragen te hebben.

De derde laag benoemt Ingeborg als de actieve laag van de valse macht en of de valse hoop, die we kort weergeven met macht en onmacht, al of niet samenhangend met de dynamiek van vechten en of vluchten, de ander verantwoordelijk stellend en of je zelf verantwoordelijk stellend. De ander te lijf gaan om het gevaar te keren en of te veranderen of je zelf te lijf gaan om je zelf te veranderen door als maar je best te doen zodat je alsnog kunt beantwoorden aan de gegeven situatie (die echter niet meer nu in het heden is, maar ooit toen in een verleden).

Uiteindelijk kan je terecht komen in de vierde laag, dan wel ontstaat deze vierde laag als een vorm van bevriezen die ze duidt als het ontkennen van je behoeften. Een moeilijk te doorvorsen laag, aangezien ze heel vaak aan je bewustzijn onttrekt, dan wel niet meer voelbaar aanwezig kan zijn.

Wanneer iemand spreekt over de diverse afweer mechanismen, geduid als de cognitieve afweer mechanismen, dan speelt het cognitieve een rol, dat wil zeggen op een of andere manier spreekt het kenvermogen daarin een rol en middels het kenvermogen aan het bewustzijn kan treden. Want één en ander kan ook deels zonder bewustzijn plaats vinden, met name daar waar strikt fysiologische processen in het onbewuste plaats vinden, maar hoe dan ook worden heftige processen ergens opgeslagen, de vraag is nu waar bevindt zich dat ´ergens´ en vervolgens als we over lagen spreken hoe komen ze uit elkaar voort, dan wel bevinden ze zich in al of niet gerelateerde te duiden ´ruimten`. Dienen we van drie of vier afweermechanismen te spreken? Is een afweermechanisme drieledig of tweeledig opgebouwd in haar dynamiek? Als angst de eerste laag vormt, hoe kan dan de tweede laag de primaire afweer heten, is angst ook een laag? Hoe kan in de primaire afweer zich drie spreekwoordelijke reacties bevinden, zijn ze eventueel analoog aan de zielenvermogens van het willen (niet deugen), het voelen (schuld of schaamte voelen), het denken (niet kunnen)? Hoe komt het dat de derde laag tweeledig uiteenvalt in macht en onmacht?

De vraag rijst in hoeverre ga je deze twee, drie of vier ledige cognitieve afweermechanismen systeem dynamisch in beeld brengen? Daartoe ga je de onderlinge dynamieken onderzoeken, want het gaat er in eerste instantie om ze te kunnen ordenen, dat wil zeggen hoe verhouden deze dynamieken, ongeacht hun herkomst en of functie zich tot elkaar? Systeem dynamiek biedt door het in acht nemen van bepalende dynamieken (geformatteerd in een grondpatroon) een mogelijke structuur deze onderscheiden afweermechanismen te ordenen. Daartoe tracht je de tot nu toe gevonden afweermechanismen te onderzoeken op hun inherente en onderlinge dynamieken.

Daarbij kan helpend zijn in hoeverre bijvoorbeeld macht of onmacht, al of niet analoog aan vechten of vluchten, enerzijds niet hetzelfde zijn, maar anderzijds allebei twee vormen van actie inhouden. Dienen we ze dan beiden op oost te plaatsen, de ene meer opponerend en de andere meer participerend? Of plaatsen we ze op de duale as, je vecht of je vlucht, je valt aan of je trekt je terug, of je valt de ander aan of je valt je zelf aan, of je stelt de ander verantwoordelijk voor het euvel of je stelt je zelf verantwoordelijk. Aangezien we de ander op oost plaatsen en je zelf op west, kunnen we onderzoeken of er iets analoogs plaats vindt, dan wel een analoge dynamiek, kortweg aantreden en of aftreden. Beiden bieden een kans om het euvel de baas te kunnen worden. Evenwel worden beiden gezien, zich bevindend in een en dezelfde laag en worden ze duaal in de muur van afweer afgebeeld. Kunnen we deze dualiteit terug vinden en wel middels de duale as, van verschijnen en verdwijnen, opgang en neergang, autonoom en heteronoom, de aard van de positie, etc. Zo ja dan hebben we een mogelijke referentie tussen beide modellen en wel zich bevindend tussen primaire afweer en ontkenning van behoeften de tertiaire afweer of quartaire laag? Drie lagen of vier? Drieledig uit te werken en of tweeledig? Of tweemaal drieledig uit te werken, door aan te geven dat niet alleen de primaire afweer (tweede laag) drieledig het willen, voelen en denken kan betreffen, maar evenzeer de tertiaire afweer (vierde laag) met de ontkenning van behoeften aangaande de drie zielenvermogens. Is dan de laag van macht en onmacht al of niet tweeledig, al of niet vervat in de dynamiek actief passief, autonoom heteronoom? Kan ze ook drieledig verstaan worden?

Het zijn beiden actieve vormen van afweer, is er dan een midden mogelijk? Of wordt dit midden juist gevormd door de polaire verticale as waarin dit stilvallen, verstijven, bevriezen aan de orde kan komen. Vormen de drie in de primaire afweer een soort van bevriezen, een soort van je zelf willen opheffen, je op voorhand zelf veroordelen, alvorens ten onder te gaan. Er niet mogen zijn, want jouw wezen wordt in deze opgeruimd door de ander en of het andere. Dan maar ten diepste op voorhand je zelf opruimen en of je zelf ontkennen? Er niet mogen zijn en vervolgens ook als zijnde geen behoeften te hoeven hebben, want wie behoeftig is, claimt een zijnsstatus. Levend zonder behoeften is leven alsof je reeds gestorven bent, noodgedwongen behoefteloos of behoefteloos geworden om maar niet te hoeven achterhalen dat je er wel degelijk toe doet en dat je er per definitie mag zijn. Als de ander je zijn niet erkent, spiegel je dat door je zelf niet te erkennen? Je bent er, maar je bent er ook niet, je neemt fysisch ruimte in, maar anderzijds mag je als wezen er niet zijn. Is het dan niet zaak je eigen wezen terug te vinden en wel juist door hetgeen op deze as plaats vindt aan veroordeling en ontkenning om te keren? Jezelf op een gegeven moment te bevestigen en je zelf te erkennen in je recht op bestaan vanuit je diepste wezen. Is het de angst voor de afwijzing van de ander of de angst om je zelf te doen verschijnen als een krachtig wezen die zijn/haar ruggegraat strekt, zijn/haar ik positie en of ik functie alsnog te gaan inzetten.

Aan de ander werken en of aan je zelf werken impliceert dat of de ander niet oké is of je zelf niet oké bent. Met betrekking tot die twee vormen uit dezelfde laag wordt gezegd, dat ze niet omkeerbaar zijn, maar juist noodzaken tot een stoppen, het stoppen van macht en onmacht, het stoppen van het bij de ander leggen of het bij jezelf leggen. Blijkbaar is er dus een meer actieve of of as die we hier duaal positioneren en een meer passieve as die we polair positioneren, hebben we nu met die twee assen een mogelijke ordeningsdynamiek gevonden om deze vier in het oog springende dynamieken, die we hier anders dan Ingeborg terugbrengen tot vier, enerzijds op de verticale as ontkenning en veroordeling en anderzijds macht en onmacht? Waar blijft dan de meest basale laag van de angst in dit geheel van vier? Kan die zich ergens in het midden bevinden? Ligt de angst in het midden of ligt de alles overheersende pijn in het midden en of ligt de angst om de pijn als je vanuit de diverse afweervormen door de angst heen moet breken om weer bij de pijn te komen? Is er angst voor de pijn of veroorzaakt de angst de pijn. Doorgaans doet iets pijn of geen pijn, simpel en duidelijk, doet het pijn dan is dat hetgeen, al of niet veroorzaakt, gevoeld kan worden, de pijn is onomstotelijk aanwezig en uit de pijn kan weer angst voortspruiten om het niet weer te hoeven ondergaan, dan wel is angst voor de pijn de grootste pijn, want de pijn en de angst kan je ook zo mogelijk loskoppelen, evenwel nog niet als je daartoe nog niet bij machte bent als kind, dus het gaat hier feitelijk om niet bij machte zijn iets aan je situatie te kunnen doen, je bent radicaal afhankelijk van de ander, in plaats van de warme verzorgende en omhullende significante ander tref je het tegendeel aan in welke vorm dan ook, fysisch lichamelijk, zielsmatig en of geestelijk. Je mag er niet zijn.

Dus er kunnen wel degelijk drie lagen in het afweermechanisme aantreden en zeer wel ook tweeledige dynamieken, aangezien de ander niet het zelf is en je zelf niet de ander. Er is mogelijk sprake van een duale dynamiek en er is mogelijk sprake van een polaire dynamiek, de duale dynamiek betreft de inter-persoonlijke dynamiek en de polaire dynamiek betreft de intra-persoonlijke dynamiek. Inter betreft het tussen, of de ander of het zelf, in het tussen is geen midden. Intra betreft mij zelf in al haar onderscheiden lagen, die zich complementair voordoen, aanvullend in een en en dynamiek, tussen het een en het ander bevindt zich een midden, de te voelen pijn in welke vorm dan ook lichamelijk, zielsmatig en geestelijk. Maar waar huist de pijn ten diepste? In het zielsmatige domein? Jouw persoon betreffende? Jouw wezen betreffende?

Samenvattend kunnen we dus constateren, dat enerzijds een auteur inhouden en bevindingen kan aandragen die vragen om nader onderzoek, zeker als het gaat om te achterhalen wat in het verschijnsel mens als werkelijkheid wel of niet kan plaatsvinden, maar dat anderzijds voor het gemak op voorhand een model en of plaatje vorm gegeven kan worden waarin de betreffende inhouden worden afgebeeld in een metaforisch beeld, de muur van afweer om enerzijds het bewuste van het onbewuste te kunnen scheiden, dan wel om de grens aan te geven in een duaal bewustzijn oftewel een gespleten bewustzijn. Door een bepaald gebeuren, dat hevige pijn veroorzaakt kan je een deel van je zelf afscheiden; met betrekking tot waar dat deel zich dan mogelijk kan bevinden wordt doorgaans verwezen naar het onbewuste, als het domein waarin alles vertoeft wat onbewust is verdrongen. Maar wat wordt er dan verdrongen en hoe vindt verdringing plaats, wat is de aard van dat onbewuste en waar vertoeft dat onbewuste? De niet te verdragen en of niet te handelen, pijn veroorzakende, realiteit enerzijds en het pijn bewuste eigenste zelf anderzijds . Bloot gesteld worden aan pijn doet mogelijk iets in je zelf afsplitsen naar een domein waarin je het niet meer hoeft te voelen. En om het niet meer te hoeven voelen, ontstaan mogelijk mechanismen die helpen dat te vermijden, ofwel je gaat je zelf veranderen of wel de ander, ofwel je gaat je zelf veroordelen in wie je mag zijn en of je zelf ontkennen in waar je recht op mag hebben.

Rest ons, helder te krijgen waar de veroordeling van het er niet mogen zijn: het niet deugen, niet kunnen en je schuldig voelen, al of niet op de verticale as gepositioneerd dient te worden? Ligt het meest primaire zijn het dichtst bij, of beter het meest in je nieren en of in je hart? Met betrekking tot je wezen wordt gesproken vanuit het in hart en nieren kunnen leven, dus de meest wezenlijke as betreffende je wezen van kop tot kont, van hart tot nieren, respectievelijk de zetel van de ik-organisatie (hart) en van het astrale lichaam (nieren). Het astrale lichaam en of gewaarwordingslichaam betreft ook je zielendynamiek laverend tussen sympathie of antipathie, tussen meebewegen of tegenbewegen, met de empathie in hun midden. Als de angst gerelateerd kan worden aan de nieren, dan betreft dat zowel het fysiologische als het astrale, de stress en de hormonale dynamiek enerzijds en de gewaarwording van het er mogen zijn en of niet mogen zijn anderzijds. Het astrale wordt geacht via de adem en het orgaan van de longen binnen te treden en in de nieren als orgaan te zetelen en zich te verankeren in het bot van het fysieke lichaam, het minerale deel (de nieren als orgaan gaan in tcm over het bot). De gewaarwording van pijn kan dus diep doordringen tot in het diepst van je wezen en van daaruit ontstaat wellicht de eerste primaire laag van de angst en of die van de afweer. De vraag blijft in hoeverre de angst wel of geen afweer is, wel of niet een emotie betreft, waarin je de grond onder je voeten voelt wegzakken en of de bodem uit je bestaan. Betreft de angst een emotie dan kunnen we de angst tcm gerelateerd verbinden met de nier als orgaan (op de noord positie van het onpeilbaar diepe), al of niet als fenomeen het wezen ten diepste rakend, zodat het op haar/zijn grondvesten staat te schudden. Kortom, kan veroordeling al of niet meer op noord in het dynagram komen te staan, aangezien noord in het tcm model ook de positie van de nieren representeert en ontkenning meer op zuid, de positie van het hart representerend?

Afweerlagen dienen om de pijn te maskeren, weg te dringen en of te onderdrukken, al of niet onbewust en of bewust, al of niet afgeschermd door de angst. Centraal in het midden van alles staat mogelijk de pijn, vervolgens staat de angst om het te hervoelen en of het opnieuw te moeten beleven en of herbeleven er mogelijk omheen als een alomvattende laag, waar elk afweermechanisme vroeg of laat in de herbeleving op kan stuiten. Vervolgens kunnen we de vier afweer mechanismen, de vier wijzen om er aan te ontkomen er om heen plaatsen en wel tussen de diagonale assen. Ofwel door de ander te vertimmeren en ofwel je zelf, als het meest duale aspect in de inter-persoonlijke dynamiek. Ofwel door de twee andere afweermechanismen mogelijk te ordenen op de polaire as, de intra-persoonlijke dynamiek, je zelf als wezen, betreffende, in hart en nieren verankert. Kortom kan het wezen als ik zich weer oprichten, levend vanuit zijn diepste innerlijke ziele dynamiek of dient ie niet zozeer alleen in zichzelf een muur op te richten als wel een muur om zichzelf heen te plaatsen middels zijn/haar afweermechanismen? Of leidt het doorvorsen van al die mogelijke lagen en geledingen uiteindelijk niet naar de kern van dit alles, de pijn en het lijden wat daaruit voortspruit en hoe dit alles te om te vormen door het te transformeren?

Hoe de dans weer te ontspringen indien het wezen in de vicieuze cirkel van afweer is terecht gekomen, al springend en of glijdend van het ene naar het andere afweer mechanisme in een ijdele hoop de dans alsnog te kunnen ontspringen, dan wel zichzelf te doen veroordelen en of ontkennen. In dier voege kan elke trigger elk afweermechanisme in het geweer doen springen, maar kan het ook persoonsafhankelijk gerelateerd en of geïncorporeerd worden middels aard en temperament en middels opvoeding en wijze van gedragen. In ieder geval is de trigger uitwendig voor zover in elk ander en vanuit elk ander een signaal kan afkomen die de innerlijke alarm bellen kunnen doen afgaan en doen rinkelen. Met andere woorden het onverwerkte kan op een verborgen wijze werkzaam blijven in het dagelijkse functioneren en het is dus zaak deze pijn in te lossen. Het betreft niet zo zeer een probleem dat simpel weg opgelost kan worden maar veel eerder een mysterie waarom juist deze mens dit moest overkomen om het wezenlijke in zichzelf naar boven te halen door de verwonding om te vormen tot een zintuig, talent en of vermogen, waardoor het authentiek vanuit zichzelf vermag te leven.

Wanneer je de oude pijn toelaat en doorleeft, kan je deze uiteindelijk inlossen en pas stap voor stap loslaten. Je kunt een leven leven zonder te weten waardoor je getriggerd wordt. Sommige mensen met een traumatische ervaring gaan eraan onderdoor en blijven een leven lang eraan lijden, anderen komen er boven op, vormen het om en gaan ten diepste leven vanuit hun innerlijke wezen. Je kunt ook in een indifferente gevoelloze ontkennende laag belanden. Regressiearbeid heeft tot doel je jezelf vrij te maken door het opnieuw doorleven van de oude pijn. Kan de mens met liefde terugkijken naar zijn/haar verhaal zonder positief en of negatief te oordelen? Het gaat in deze dus om de afweer reacties te boven te komen om datgene wat nog in het verborgene onbewuste schuilt zichtbaar en voelbaar te maken, zodat het verdrongene niet destructief gaat werken maar ooit getransformeerd, constructief ingezet kan worden, hetgeen we duiden met progressie arbeid.

In en vanuit de narratieve dimensie krijg je zicht op de context waarin het trauma kon plaatsvinden, middels de trigger kan je het onderliggende trauma opsporen, om het vervolgens te doorleven en middels de transformerende arbeid in te lossen enerzijds, zodat anderzijds het herwonnen vermogen ingezet kan worden ten dienste van de ander en of het andere. Je levensproces wordt omgezet in een betekenis ontdekkend en betekenis verlenend verhaal. De narratieve dimensie betreft de reconstructie van je levensverhaal. Je kunt er dan vrij en zonder lading over vertellen. De rol van de therapeut, begeleider is de patiënt, cliënt te helpen de regressie te doen plaats vinden, deze te deconstrueren en vervolgens te reconstrueren in een betekenisvolle levensmissie. Daar kan een duogram bij helpen. Daarmee breng je je biografie in kaart. Daarin kan je je eigen nog verborgen dynamieken gaan onderzoeken.

De laatste fase in het diagram betreft de disidentificatie fase. De trigger betreft de ander, die trigger ontkoppel je van de ander zodat je weer naar jezelf kunt terugkeren om je met je trauma enerzijds te vereenzelvigen, te accepteren, de pijn in al haar gewaarwordingen te doorleven zodat anderzijds je uiteindelijk kan loskomen van dat trauma; je bent niet meer dat trauma, maar je hebt een trauma dat je nu kunt handelen en kan omwerken tot een nuttig vermogen. Bij disidentificatie van hetgeen heeft plaatsgevonden, komt het los van je te staan, dat wil zeggen ben je in staat het te objectiveren, er tegenover te staan, er los van te komen, pas dan kan het constructief ingezet worden en kan je zien dat daaronder een geschenk, een mogelijk te ontsluiten talent kan schuilen. Uit je grootste trauma ontwikkelt zich uiteindelijk je grootste talent en of je zintuig. Daarmee krijg je ook een zintuig of talent om anderen te helpen. Daarmee wordt je zelfredzaam om vervolgens zelfredzaamheid van anderen te bevorderen. Dit transformatieproces aangaan, maakt duidelijk dat het trauma niet zinloos en onbegrepen dient te blijven, maar juist geïntegreerd kan worden in een zichzelf verwerkelend wezen, dat er zin en betekenis aan kan geven en daarmee vanuit een bovenpersoonlijk perspectief zijn persoonlijke levenswandel te boven kan komen in een zinvol te leven leven.

In het dynagram van de afweermechanismen zien we als de bepalende assen vechten (O), vluchten (W) op de duale as en bevriezen (N) en afbranden (Z) op de polaire as staan. Is het angst mechanisme strikt drieledig op te vatten en of leidt het vroeg of laat door de verstoorde en of hyperactieve HPA as met als gevolg de burnout, het afbranden? In welke mate voorkomt het ontkennen van de behoeften juist het afbranden en bewerkt het veroordelen juist het afbranden en staan ze zo op de juiste plaats? En of wordt hier de polaire dynamiek zichtbaar tussen deze twee afweer mechanismen?

Het blijft een hypothetische ordening en het vraagt nog genoeg studie ze al of niet adequater in een dia of dynagram te beelden. Evenwel is elke poging tot ordening het gaan van een weg tot hopelijk een beter verstaan en begrijpen van boven vernoemde fenomenen. Want betreffen de afweer mechanismen niet meer een fenomenaal gegeven, even wel zeer doorspekt en gerelateerd aan feitelijke symptomen. Met andere woorden, kunnen we op grond van de feitelijke symptomen de ordening terugvinden of is het reconstrueren van de fenomenen niet juist een poging tot ordening van de onderscheiden symptomen? Systeem dynamisch denken en werken is dan niet het doel maar een mogelijk middel daartoe. Uiteindelijk dienen we niet alleen losse feiten te ordenen, maar evenzeer mogelijke samenhangen al of niet samenkomend in een mogelijk fenomeen. Betreffen de afweermechanismen even zovele spreekwoordelijke fenomenen, dan kunnen we ze als conceptuele fenomenen nutten om even zovele onderscheiden symptomen op te sporen en in beeld te brengen. Vandaar dat het model niet de werkelijkheid behoeft te zijn, maar een mogelijke optiek op de werkelijkheid, die oneindig veel complexer is dan dit simplexe modelleke, niettemin is elke poging daartoe helpend om de complexiteit uiteindelijk beter te leren verstaan en te begrijpen. Aan de lezer het laatste woord om het spreekwoordelijke stokje al of niet over te nemen.

Inhoudsopgave