Systeemdynamiek les 5

2018-03-09

Vragen n.a.v. vorige les

*Zijn dagdeel, jaar, seizoen, leeftijdsfasen ook referentiemodellen?

Op zich genomen zijn dagdelen seizoenen en leeftijden, enerzijds feitelijk te constateren momenten die aangeven wanneer iets gebeurt, anderzijds kan je ze ook nutten ter referentie voor zover je in acht neemt in hoeverre circadiane en ultradiane ritmen van invloed kunnen zijn op de in kaart gebrachte data, gegevens van de patiënt en of cliënt. Zowel TCM als wezensleden systematiek hechten aan deze tijdsgerelateerde dynamieken zin en betekenis, zie aldaar.

*tekening n.a.v. vraag: hoe breng je fysiologische processen samenhangend in beeld als het gaat om een duogram?

In het dynagram onderscheiden we in het algemeen upstream processen en downstream processen, respectievelijk op oost en west van het dynagram gesitueerd. Voor de helderheid systeem dynamisch gezien dynagram in het blauw en diagram in het rood gekleurd. In het dynagram weergegeven met de specifieke posities van de Yin organen, op oost lever, op zuid hart, op west longen en op noord nieren, met in het midden de milt.

Upstream hangt dan samen met sympathische dynamiek / yang dynamiek (TCM) / in het dynagram enerzijds en de veneuze stroom / etherdynamiek (Steiner) aan de rechterzijde van het poppetje in het diagram (west) anderzijds. Aan de rechterzijde bevindt zich ook de lever als het etherische orgaan bij uitstek.

Downstream hangt dan samen met parasympathische dynamiek / yin dynamiek (TCM) in het dynagram enerzijds en de arteriële stroom / astrale dynamiek (Steiner) aan de linkerzijde van het poppetje in het diagram (oost) anderzijds. De longen en de nieren zijn zeer wel astraal gerelateerd, maar gezien de astrale dynamiek zijn ze symmetrisch over linker en rechterzijde verdeeld, met een lichte a-symmetrie van de longen vanwege de ligging van het hart meer links van het lichaam.

Deze boven vernoemde specifieke dynamieken / concepten haal je strikt genomen niet uit het duogram, aangezien elk grammeke slechts het grondpatroon representeert en wel in een specifiekere zin als een bouwpatroon in deze dus een duogram. Wel zijn het grondpatroon en de daarop gefundeerde bouwpatronen zodanig gestructureerd dat deze specifieke dynamieken analoog gepositioneerd kunnen worden. Voorbeeld in het dynagram hebben we het over bijvoorbeeld upstream analoog aan verschijnen en downstream analoog aan verdwijnen.

Wil je het duogram met de ingewerkte gegevens kunnen interpreteren, dan dien je analoge modellen ter referentie uit te werken. In de betreffende analoge modellen (zowel in dynagram als diagram) dien je meerdere wetenswaardigheden uit te werken voordat je in het duogram mogelijke wissel werkingen kunt gaan zien. Dat moet je heel systematisch voor jezelf uitbouwen in de richting waarin je het wilt gaan zoeken (TCM en of de wezensleden systematiek). Zo is volgens de wezensleden systematiek de ether dynamiek als vitale dynamiek gestoeld in de lever. De ik-organisatie dient te ankeren in het etherlichaam. De long inhaleert het astrale via de inademing maar au fond zetelt de astrale dynamiek in de nieren enerzijds en anderzijds ankert het fysieke lichaam deze astrale dynamiek. Je hebt dus de betreffende inhoudskennis nodig wil je het duogram als dynagram en diagram kunnen interpreteren.

Je moet voor jezelf uitzoeken op welk referentiesysteem je wilt doorbouwen. Heb je TCM als referentiesysteem dan heb je nog niet meteen alle specifieke dynamieken van het betreffende orgaan in een dynagram staan, maar dien je tig analoge dynagrammen van bijvoorbeeld de lever uit te werken en zo door van alle organen, pas dan kan je heel genuanceerd een keuze maken welke daarvan in het duogram genut kunnen worden om de casus te kunnen verstaan. Het betreffende referentie systeem moet je dus systeem dynamisch uitbouwen anders is het niet te gebruiken om het duogram te leren interpreteren. Als we ooit aan elkaar onze referentiesystemen systeem dynamisch kunnen uiteen leggen en bijgevolg uitleggen, werken we aan kennisintegratie.

Met het duogram moet je dus heel simpel beginnen. Je hebt uren / dagritme / maanden / jaarritme / leeftijd (7 jaarsperioden). Wat vergelijk je met elkaar? Als in een bepaalde maand op een bepaalde leeftijd op een bepaald dagdeel een bepaald symptoom verschijnt, waar plaats je dat dan in het dynagram? En hoe vergelijk je dat met andere gebeurtenissen? Allereerst moet je niet gaan zoeken in het dynagram of diagram, c.q. duogram, want die is leeg, maar je moet de betreffende casus (mens, klacht, orgaan, gebeurtenis, situatie, psyche, etc.) gaan bevragen op voorhanden feiten en fenomenen, symptomen en klachten.

De casus bevragen, brengt bepaalde dynamieken aan het licht… zoals bijvoorbeeld: van welk seizoen houdt iemand het meest? Wat zegt dat? Iemand houdt bijvoorbeeld meer van de winter. De een zoekt rust / afstand / naar binnen gaan. Houdt bijvoorbeeld niet van opstaan en naar zijn werk gaan. Werk is niet leuk. Waarom dan niet? En zo kan je al vragend de casus exploreren.

Het enige concept is de mens zelf, die is leidend en niet de betreffende theorieën, concepten en of modellen. De betreffende concepten zijn slechts hulpmiddelen om mogelijke dynamieken in iemand te kunnen opsporen, verstaan en begrijpen. Elke cliënt laat in zijn casus een bepaalde systematiek zien. De betreffende cliënt is doorgaans zich daarvan niet bewust, jij ook niet, maar door de casus te gaan bevragen, licht in en vanuit de desbetreffende persoon een mogelijke dynamiek op. Je kunt in het duogram nog niet zo veel als je niet meerdere gegevens hebt ingevoerd. De kunst is om niet te weinig, maar ook niet te veel in te voeren. Echter pas bij meerdere posities kun je mogelijke dynamieken opsporen, zoals betreffende leeftijd, jaargetijde, dagdeel. Een symptoom op zich zegt nog niet veel, het in kaart brengen van een casus en of stukje biografie zegt al meer.

Zo kan je bijvoorbeeld je verhuizingen in beeld brengen. In welk kwadranten vinden die plaats? Of rond welke positie in het dynagram hebben die verhuizingen plaats gevonden? Wat zegt dat dan bijvoorbeeld als je het uitzet in relatie tot de betreffende banen en of functies? Wat gebeurt er wel of niet in de betreffende perioden? Betreft het een concentrische dynamiek als het gaat om de verhuizingen en een discentrische dynamiek wat betreft de functies? Speelt een meer autonoom concentrische dynamiek en of een meer heteronoom discentrische dynamiek? Heb je een besluit genomen vanuit jezelf of meer vanuit de situatie? Verhuizingen en of nieuwe functies ontstaan niet zomaar, vandaar dat je ze kunt bevragen op mogelijke inherente dynamieken.

Een diagram (ruimte tijd) en een dynagram (tijd-ruimte) zitten beiden in een duogram. Daardoor kunnen er allerlei wisselwerkingen en of samenhangen zichtbaar worden gemaakt. Hoe werk je hiermee? Laat in eerste instantie het diagram even weg, totdat je bepaalde fenomenen in de ruimte moet noteren zoals lichamelijke symptomen. Het is handig om in het inwerken en uitwerken van verschillende gebeurtenissen, ze te noteren op meerdere kleine velletjes en of deelgrammetjes (een en ander te rubriceren per anekdote, een bepaald ingewikkeld symptoom, de relatie met mama, etc.) en wel zodanig dat je later al die deel grammetjes heel systeem dynamisch analoog op elkaar kunt leggen. In een biografie kan iemand impulsief bepaalde dingen doen, die dan achteraf, wanneer je ze secuur in het duogram hebt ingewerkt, blijken samen te hangen. Al die nog onbegrepen impulsen leiden mogelijk of naar iemands ondergang of wellicht ook naar iemands opgang. Een duogram kan helpen zicht te krijgen op en bijgevolg inzicht in iemands leven en wat wel of niet aan de hand is en al of niet nog moet gebeuren . Maak deelgrammetjes, pak een conceptje waar je iets mee kan. Het gaat voorlopig er alleen maar om wat je aan dynamieken kunt opsporen, niet om de oplossing. Wil je bepaalde dynamieken ordelijk in een model verwerken, dan moet je de betreffende regels consequent leren hanteren. Dan komen we nu uit bij het grondpatroon waarin deze zijn vastgelegd.

Grondpatroon

Het grondpatroon bevat regels die consequent gehanteerd moeten worden om t.z.t. als je een duogram wil uitwerken, te beschikken over referente en compatible modellen, c.q. concepten.

Alles in de werkelijkheid is te herleiden tot een puntstatus (midden tekening), tot iets wat kwantitatief en of kwalitatief begrensd is door een eenheid die met zichzelf samenhangt. Een foton bijvoorbeeld is een lichtdeeltje wat altijd een eenheid blijft. Een bos is een eenheid, een mens is een eenheid (zolang hij leeft en fysisch en psychisch gezond is), ons zonnestelsel is een eenheid. De mens vindt op zijn zoektocht vaak een punt in een punt in een punt om ooit tot een ondeelbaar deeltje te komen, dat wil zeggen, dat hij nooit zeker weet of hij werkelijk het meest fundamentele deeltje te pakken heeft, vaak neemt hij dat hypothetisch aan. Vroeger dacht men dat het atoom, ontleent aan het griekse a-tomos, on-deelbaar was. Maar ook het atoom bleek weer deelbaar. Empirisch wetenschappelijk is de mens nog steeds op zoek naar het meest onherleidbaar deeltje, hier opgevat als een kwantitatieve eenheid. Functioneel gezien kan men ook naar een onherleidbare eenheid zoeken, bijvoorbeeld een orgaan als de lever, een gezin, stam of natie. De lever (gezin, stam, natie) blijft functioneel gezien lever (gezin, stam, natie) ook al bestaat die nog uit miljoen andere componenten, maar spreken we dan nog van delen en of beter van leden. Hiermee komen we op de dynamiek tussen deel en geheel, tussen eenheid en heelheid, tussen kwantitatief en kwalitatief, tussen delen en leden. Een deel is meer kwantitatief van aard en een lid meer kwalitatief van aard.

Met een cirkel zoeken we naar een mogelijke eenheid en of heelheid waarbij we de vraag kunnen stellen, is die meer kwalitatief of meer kwantitatief van aard? Kwantitatief is pakbaar (fles, pen, etc. is een eenheid (die weer deelbaar is)). Maar een bepaalde eenheid is nooit zonder een nader te bepalen verband. Een eenheid functioneert altijd i.r.t. een nog nader te bepalen heelheid. Altijd staat iets in het centrum en altijd staat iets aan de periferie. Centrum en periferie vormen met elkaar een veld. In de fysica spreek je bijvoorbeeld van een kwantumveld, een fotonveld, een elektromagnetisch en of zwaartekrachtveld. Zo beschikt bijvoorbeeld elke mens over een eigen veld met alle mogelijke inwendige en uitwendige dynamieken. De vraag die je systeem dynamisch steeds aan de orde moet stellen: wat zet ik op dit moment in het centrum (in the picture) en wat is het veld wat met dit centrum samenhangt dan wel met zich meebrengt? We beschikken in een grondpatroon (elk mogelijk veld) zowel over een middelpunt als over een cirkel. Dat is de grondconstante, vandaar dat alle grammetjes simpelweg rond zijn. De dynamiek van het veld kan echter anders zijn: er zijn bijvoorbeeld symmetrische en a-symmetrische velden.

In essentie gaat alles wat onderzoeksgewijs zich mogelijk kan voordoen in de werkelijkheid over de vraag: wat zet je in het centrum en wat zijn de wissel werkingen die dat punt heeft met andere punten in een met dat punt samenhangend veld? Alles staat in wissel werking met alles en of al het andere in dat veld. Er zijn een oneindig aantal wissel werkingen mogelijk en hoe groot is feitelijk dat veld. Systeem dynamisch onderzoekend, proberen we mogelijke wisselwerkingen in een mogelijk veld op het spoor te komen die er toe doen. Een cirkel symboliseert in deze zowel het eindigheids als het oneindigheidsprincipe die is dan zo klein en of zo groot als het betreffende veld. Systeem dynamisch symboliseren we met middelpunt en cirkel een mogelijk samenhangend veld. Dat is in wezen de kern van systeem dynamiek, waarin we al hetgeen zich voordoet, herleiden tot een velddynamiek dat al of niet tot een functioneel kwalitatief hypothetisch geheel gerekend mag worden.

Tussen centrum en periferie zijn vele dynamieken mogelijk. Een cirkel is een meer of minder gesloten veld, naar gelang de in werking tredende dynamieken van dat betreffende veld. In de werkelijkheid is deze dynamiek niet altijd strikt cirkelvormig maar juist eerder spiraalvormig. Bijvoorbeeld een dag vormt in zijn fasen een geheel en is daardoor te representeren als een cirkel, elke keer wordt het ochtend en avond, maar feitelijk is het niet dezelfde ochtend en avond als gisteren. Heel veel dynamieken verlopen spiraalvormig. De spiraal betreft in de werkelijkheid een oerstructuur. Die oerstructuur vervalt hier gemakshalve omdat we dat simpelweg niet laag voor laag kunnen uitbeelden in het grondpatroon, maar zeer wel kunnen denken als een geheel van analoge raak vlakken.

Het (middels een cirkel) in beeld gebrachte veld betreft slechts een abstracte doorsnede van vele mogelijke al of niet in de ruimte en of in de tijd plaats vindende velden en of cycli. Naarmate we die goed uitwerken in analoge velden en of cycli, verbeeld in cirkels (in feite maak je meerledige doorsneden), dan zie je mogelijke verbanden tussen die verschillende velden en of cycli.

Je kunt ook meerdere cirkels naast elkaar trekken: door met de punt van de passer op de cirkel te staan en de straal tot het middelpunt te hernemen, kan je een nieuwe cirkel trekken. Deze twee cirkels vormen dan met elkaar een overlap, een gezamenlijke tussenruimte, die ze in de symboliek een mandorla noemen, de mandorla is het symbool van het vrouwelijke en daarmee ook van het vruchtbare. Tussen deze twee velden (cirkels, gehelen) ontstaat een soort tussenruimte waarin iets tot ontwikkeling kan komen, iets kan verschijnen.

Wanneer je twee dimensionaal gezien op deze wijze steeds meer cirkels gaat trekken, dan vormen die cirkels met elkaar een bepaalde structuur met talloze vlakken. De cirkel multipliceert zich in meerdere cirkels en vlakjes die je naar believen eindeloos kunt uitbouwen. Je komt op een gegeven moment met het trekken van vier cirkels tot een cirkelopbouw die een vlakkenverdeling laat zien, waaruit de 4 hoofdassen ontstaan. In principe zijn er oneindig veel assen. Als je een complexe werkelijkheid terugbrengt, zoeken we naar de eenheid, de simplex. De wiskunde heeft dit ook op haar manier trachten weer te geven, evoluerend van complexe meervoudige vergelijkingen tot simplexe enkelvoudige vergelijkingen, uitgedrukt in formules. Min of meer in datzelfde stramien van complex naar simplex, proberen we een complex vlak te herleiden tot een simplex. Zo een simplex kunnen we verdelen in een veld met een aantal vlakken die elkaar raken.

Hoeveel posities en dito raakvlakken zijn er feitelijk nodig om een simplex vorm te geven? Wereldwijd heeft de mens met een 8-voudig veld gewerkt. Een achtvoudig en of achtledig veld betreft een oerstramien, die door de Germanen bijvoorbeeld werd uitgedrukt in een atmal, letterlijk at=8, mal=vorm, dus in een achtvorm. Zo werd ook de Fu Hsi en de King Wen uitgewerkt in een achtvorm. De simplex die we hanteren, betreft een 8-vorm. Met die 8-vorm kan je een complexe werkelijkheid op een simplexe wijze in beeld brengen. Het woord etmaal is afgeleid van het woord atmal, een etmaal duurt 8×3 uur = 24 uur. De mensen leefden en beleefden dat vroeger door dat ook op vele manieren in beeld te brengen. Zo werd de horizon van het betreffende landschap bijvoorbeeld verdeeld in een 8-vorm en wel vanuit een soort van midden, vaak een heiligdom en of kerk. Vandaar dat vele wegen op het land nog leiden naar de kerktoren in het betreffende dorpje en of stadje. De kerktoren verbeelde de eenheid / het centrum, de verticaal tussen aarde en hemel. De mens heeft zijn leefomgeving op vele wijzen ingericht als een oervorm (atmal). Die 8-vorm vind je heel vaak terug in belangrijke gebouwen zoals bijvoorbeeld de dom van keulen en of de Aya Sophia in Constantinopel. Je vond ook stadjes die in zo een achtvorm werden gebouwd, al of niet in cirkels en of vierkanten.

De mens heeft van ouds her tot op heden onderzoek gedaan naar de aard van de meest voorkomende dynamieken en spreekt dan van twee, drie, vier en of meerledige dynamieken. Stuart Kaufmann, theoretisch bioloog ontdekte bijvoorbeeld dat au fond alle dynamieken 3 ledig dienen te functioneren wil er sprake zijn van een stabiele wisselwerking. Zo vinden we in de aloude symboliek een 8×3 of een 2x4x3 ledige systematiek (zie de drie blaadjes op de kardinale posities in het diagram). 8 of twee maal vier of twee maal twee maal twee staat voor de aarde, 3 voor de hemel. Twee of vier symboliseert het stoffelijke en drie symboliseert het geestelijke. Een 3 ledige dynamiek vinden we vaak in het geestelijke bereik, zoals de drie goden, Brahman, Vishnoe en Shiva, de 2 ledige dynamiek symboliseert de dualiteit, het stoffelijke, het aardse. De drieledige dynamiek werd gesymboliseerd door de cirkel en de vierledige dynamiek door het vierkant. Terug te vinden bijvoorbeeld in een kerk, kathedraal of basiliek met een vierkante verhoging in de vloer en een ronde koepel er boven.

Met het grondpatroon hebben we een systematiek waar we niet alleen al het stoffelijke maar ook al het geestelijke bij elkaar kunnen brengen in een simplex. In het grondpatroon kunnen we alle symboliek maar ook alle logiek terugvinden. Zowel in de fysica als in de mathematica kan men dit grondpatroon terug vinden. Zo zien we dit wiskundig verschijnen in het complexe vlak van Friedrich Gauss, vorm gegeven als een diagram, met een horizontaal waarop de reële getallen staan en een verticaal waarop de imaginaire getallen staan, waarmee voor het eerst de complexe getallen in het complexe vlak berekend konden worden. Analoog zien we hoe in de faseruimtetechniek de tweedimensionale faseruimte van een slinger wordt vorm gegeven in een verticaal waarop de snelheid wordt afgemeten en de horizontaal waarop de hoek wordt afgemeten met de baan van de slinger als een gesloten kromme in deze faseruimte. Faseruimte / complex vlak / grondpatroon / simplex, ze vertonen op verschillende gronden toch een zelfde structuur. Van de vroegste oudheid tot aan de modernste fysica en mathematica herleiden we de werkelijkheid tot een grondpatroon met een aantal (grond) constanten.

Dat is bijvoorbeeld in de symboliek de verhouding 3:4 (3 de geest, 4 de stof, 3:4 wordt gezien als het heilige huwelijk tussen geest en stof, hemel en aarde, mnl en vrwl), het grote mysterie wat zowel door Jung als Steiner onderscheiden beschreven werd. Zij en vele anderen zijn op zoek gegaan naar een grondpatroon waarin dynamieken met de verhouding drie staat tot vier een cruciale rol vervullen (Jung sprak in dat verband over een mandala structuur). Deze verhouding betreft dus een oerverhouding (bijvoorbeeld een 3 ledig mensbeeld i.r.t. de 4 elementen). We hebben 4 kwadranten, 4 assen in relatie tot een 3-ledige dynamiek, de cirkel en of de dynamiek in de cirkel. Eén punt laat nog geen dynamiek zien, bij twee punten is er pas sprake van een halve dynamiek, met 3 punten in een vlak beschikken we over een hele dynamiek (de ∆ als een drieledig veld). De driehoek wordt gezien als de meeste stabiele factor in de werkelijkheid, zowel bouwkundig als geometrisch, zowel systeemdynamisch als ook systemisch. Belangrijke wisselwerkingen in de fysica alsook in andere bereiken betreffen vaak 3ledige dynamieken i.r.t. bijvoorbeeld tweeledige dynamieken en of andere meerledige dynamieken. Dit wordt uitgebeeld als driehoek en of een vierkant, als een vierkant met een cirkel in het midden die de grensvlakken raakt en of een cirkel daar omheen die de hoekpunten raakt. Je hebt in principe als je dat goed tekent, de mogelijkheid een cirkel af te beelden met aan de binnenkant een staand vierkant (ruit) en of een liggend vierkant met een cirkel eromheen. In de symboliek zie je dat overal terugkomen. Bijvoorbeeld de vele heiligdommen, zoals stupa´s, tempels en kathedralen zijn gebouwd op een vierkant met daarop en of daarboven de ronde stupa´s en of de koepel. Zij symboliseren hemel en aarde. Bovenin in de koepel vind je vaak een driehoek met het Gods-oog in het midden.

De symboliek is een hele rijke bron voor het tot leven wekken van het veld. Alfons heeft het veld leren verkennen aan de hand van aloude symbolen. Symbolen zijn niet zo maar leuke toevallige afbeeldingen; ze werken, ze hebben een werking, dat wil zeggen ze zijn zo geordend en gestructureerd dat daar iets samen komt wat in en door het symbool tot leven komt. Het woord sym-bool is dan ook afgeleid van het latijnse woord sum baleo, het bij elkaar werpen, brengen van twee dimensies, twee onderscheiden krachten, deels uit de stof en deels uit de geest. Elke symbool is feitelijk een werkend veld, de wisselwerking die in het symbool vervat zit, straalt derhalve continu uit. Zo kwam een conflicterend team helemaal tot rust toen alfons hun problematiek al dialogerend in plaats van discussierend, uitwerkte in een diagram, in deze een staand kruis met een cirkel, feitelijk een oer symbool, waardoor niet alleen iedereen zich aan bod voelde komen, maar er ook onbewust een werking vanuit ging, die iets met het team deed. Je probeert op deze wijze een samenhangend geheel te visualiseren. Je zoekt in de dynamiek tussen eenheid en heelheid naar een bepaalde samenhang, zodat alle mogelijke posities en alle mogelijke betrekkingen uiteindelijk in beeld komen en daarmee ontstaat de mogelijkheid dat eenieder gehoord kan worden en zich ook gehoord voelt, zijn/haar bijdrage in het veld ziet verschijnen en een voor eenieder werkbaar en uitvoerbaar concept gerealiseerd kan worden dat als team gedragen kan worden.

Het grondpatroon beantwoordt aan bepaalde en bepalende regels, of omgekeerd het grondpatroon als arche structureert mogelijke ordeningen die her en der in de loop der eeuwen in het menselijke brein zijn ontstaan, waardoor het mogelijk wordt het grondpatroon als denkraam en werkraam te kunnen funderen. Zo is alfons in het verloop van zijn zoektocht naar bepaalde en bepalende regels onder andere de hermetische regels tegen gekomen. De hermetische regels zijn vernoemd naar Hermes Trismegistus, laatste is weer vernoemd naar Hermes, de griekse god die op en neer pendelde tussen hemel en aarde. De hermetica bevatten filosofisch-religieuze en praktisch-esoterische teksten uit de oudheid, die goeddeels ontstonden in het hellenistische Egypte. De hermetische regels waren niet volledig, maar beetje bij beetje heeft alfons ze deels kunnen reconstrueren naar analogie van de vier elementen (evenwel worden hier en daar ook zeven hermetische regels vernoemd):

Alles hangt met alles samen (gesitueerd in het vuurkwadrant ZO)

2. Zo boven zo beneden en vice versa (wat in mijn hoofd gebeurt, gebeurt ook in mijn buik), zo binnen zo buiten en vice versa (wat in mij gebeurt, gebeurt ook buiten mij) (gesitueerd in het lucht kwadrant ZW)

3. Pars pro toto (in elk deel is het geheel terug te vinden; elk deeltje in een …gram kunnen we weer uitwerken tot een grammetje. Als je elk deeltje kunt uitwerken tot weer een grammetje, krijg je een oneindig complex veld. Op basis van deze 8-vorm kunnen we komen tot 64 belangrijke dynamieken) (gesitueerd in het water kwadrant NW).

4.Het geheel is meer dan de soms der delen (een regel die we ook in de Gestalt regels tegenkomen) (gesitueerd in het aarde kwadrant NO)

Een kathedraal kan je onder andere beschouwen als een resultante van bepaalde en bepalende verhoudingen, waarin coördinaten en assen, verbanden en raakvlakken een cruciale functie vervullen, je kunt nagaan in hoeverre ze al of niet beantwoorden aan deze hermetische regels. Waarom? Omdat alles in dat gebouw, qua vorm en inhoud, qua ordening en structuur op een bepaalde wijze is gebouwd en daardoor gezien kan worden als een veld in werking, als een symbool in werking. Alles hangt met alles samen in zo een constructie, elk deel representeert het geheel, het geheel is meer dan de som der delen en zo binnen zo buiten en vice versa, zo boven zo beneden en vice versa. Mensen voelen tot op de dag van vandaag dat zo een ruimte iets met je doet. Vandaar dat ze nog altijd bezocht worden ook al is men niet godsdienstig georiënteerd.

Het grondpatroon is in principe 8-ledig (octogram) met 8 punten in de periferie en een 9e in het midden. Het kan uitgebouwd worden als een 3-,4-,5-,6-,7-,9-,12-ledig systeem (in deze de stervorm van vier driehoeken, twee over de verticaal en twee over de horizontaal, als zodanig vorm gegeven in het hologram). We werken in principe met een 8-ledig grondpatroon waarop we allerlei mogelijke posities en betrekkingen, processen en inhouden in kaart kunnen brengen.

In dat grondpatroon hebben we een verticale as met een polaire dynamiek en we hebben een horizontale as met een duale dynamiek. In een grondpatroon hebben we bronpunten of coördinaten. Hoe bepalen we de bepalende coördinaten in een grondpatroon? Alle punten die we vinden op die vier verschillende assen noemen we coördinaten. Met 4 assen zien we 4 x 2 = 8 coördinaten / bronpunten en daarmee in het midden de 9e. Tussen die coördinaten kun je onderscheiden assen trekken, die een bepaalde tijd ruimte of ruimte tijd verhouding in beeld kunnen brengen. In het grondpatroon onderscheiden we bijvoorbeeld een ruimte-as / plaats-as / ik-functie en een tijd-as / impuls-as / zelf-functie (afhankelijk van de context). De ruimte as wordt gespikkeld getekend, de tijd as wordt gegolfd weer gegeven. We onderscheiden twee ruimte assen en twee tijd assen, de horizontaal duiden we als de negatieve tijd en de impuls-as als de positieve tijd, de verticaal duiden we als de negatieve ruimte en de plaats-as als de positieve ruimte. Tussen de negatieve tijd en de positieve ruimte situeren we de kwantitatieve dimensie en tussen de positieve tijd en de negatieve ruimte de kwalitatieve dimensie. Middels deze vier assen kunnen we dus zowel een kwantitatieve dimensie als een kwalitatieve dimensie in beeld brengen. Het veld wordt dus bepaald door een complexe ruimte tijd en een tijd ruimte dynamiek die zowel kwantitatief als kwalitatief van aard is. Dat betekent dat het grondpatroon werkelijk een simplex kan representeren, dat recht kan doen aan een complexe werkelijkheid. Het verschil tussen de diverse tijd-assen en ruimte-assen moet nog verder worden uitgediept en uitgelegd.

Voorlopig volstaan we in deze les met een eerste globale introductie van het grondpatroon voor zover het uit de oudheid is ontstaan en voor zover het in de fysica en mathematica is terug te vinden als een oerstructuur.

De specifieke plaatsing in het veld bepaalt middels de diverse mogelijke posities de structuur. Middels de structuur kan je een en ander in de tijd gaan ordenen, de structuur in de ruimte vormt de grondslag voor een diagram. Omgekeerd kan je middels de ordening in de tijd ook mogelijke inhouden structureren, de ordening in de tijd vormt de grondslag voor een dynagram. Ordening en structuur, tijd en ruimte vormen één van de belangrijkste wetmatigheden van een mogelijk veld. De dynamiek tussen ordening en structuur betekent dat we een en ander kunnen verdelen in twee onderscheiden dynamieken. Enerzijds staat alles in een bepaalde compositie en of structuur gerelateerd aan de ruimte en anderzijds staat alles in een bepaalde configuratie en of ordening, gerelateerd aan de tijd. Elke compositie/structuur (in de ruimte) met een aantal coördinaten in de ruimte nodigt uit tot een configuratie. Configuratie/ordening bepaalt hoe je in die compositie de configuratie ordent, dat wel zeggen in ogenschouw neemt / en of leest en wel in de tijd.

De gulden snede bepalen, betreft het zoeken naar de harmonische verhoudingen, dat wil zeggen naar de dynamiek tussen ordening en structuur, tussen compositie en configuratie, tussen ruimte en tijd (zoals de wijze waarop kathedralen gestalte krijgen). Daarmee schep je een structuur die rust uitstraalt en waar de mens door die structuur op orde gebracht wordt. Vandaar dat als iemand niet goed in zijn vel zit, een structuur in de dag / tijd of in de ruimte / kathedraal ordenend kan inwerken op zijn disfunctie. Is die structuur te sterk dan kan diegene niet meer van binnen uit gaan ordenen. Er moet continu een vrije dynamiek ontstaan tussen ordening en structuur en vice versa. Een simplex is niets anders dan een juiste verhouding zoeken tussen structuur en ordening (meer diagram) en vice versa tussen ordening en structuur (meer dynagram). Deze dynamiek tussen ordening en structuur en vice versa, wordt systeem dynamisch in kaart gebracht en vervolgens in een coherent en consistent veld en of grondpatroon uiteen gezet. Systeem dynamiek behelst enerzijds het vorm geven aan een grondpatroon als een simplex teneinde de bepaalde en de bepalende regels en de daarmee samenhangende dynamieken in een complexe werkelijkheid te kunnen opsporen. Hoe orden ik bepaalde klinische gegevens in de tijd en hoe structureer ik een bepaalde pathologie in de ruimte? Als je een ziekte bevraagt op haar structuur in de ruimte voortspruitend uit het levensproces van de zieke dan krijg je vanuit de configuratie een compositie en uit de compositie kan ik weer de configuratie aflezen. Deze wisselwerking tussen compositie en configuratie plaatsen we op west als een tegenstelling tussen ruimte en tijd, beeld en begrip. Hoe dat veld als grondpatroon systematisch wordt uitgebouwd gaan we in de volgende lessen verder uitwerken. Kan je met en vanuit dit grondpatroon meteen een grammetje lezen, niet zozeer, daarentegen kun je wel op grond van deze dynamieken een bouwpatroon en of grammetje modelleren om het vervolgens wel terug te kunnen lezen als een geordend en of gestructureerd veld van onderlinge wisselwerkingen en dito betekenissen.

Volgende keer

-over de functies van de belangrijkste assen in relatie tot de coördinaten.

Inhoudsopgave