Systeemdynamiek les 6

2018-03-23.

Functie van de assen

Alfons legt met deze tekening deze passage van het vorige lesverslag uit:

We onderscheiden twee ruimte assen en twee tijd assen, de horizontaal duiden we als de negatieve tijd en de impuls-as als de positieve tijd, de verticaal duiden we als de negatieve ruimte en de plaats-as als de positieve ruimte. Tussen de negatieve tijd en de positieve ruimte situeren we de kwantitatieve dimensie en tussen de positieve tijd en de negatieve ruimte de kwalitatieve dimensie. Middels deze vier assen kunnen we dus zowel een kwantitatieve dimensie als een kwalitatieve dimensie in beeld brengen. Het veld wordt dus bepaald door een complexe ruimte tijd en een tijd ruimte dynamiek die zowel kwantitatief als kwalitatief van aard is. Dat betekent dat het grondpatroon werkelijk een simplex kan representeren, dat recht kan doen aan een complexe werkelijkheid. Het verschil tussen de diverse tijd-assen en ruimte-assen moet nog verder worden uitgediept en uitgelegd.

Uitleg

Dit dynagram stamt uit een latere ontwikkeling dan toen het grondpatroon ontworpen werd. De kunst is om al hetgeen wat voor en na het grondpatroon aan regels is gevonden met elkaar in verband te blijven zien. Het grondpatroon dat we hanteren, betreft een atmal of 8-vorm. Vanuit elke coördinaat in een gegeven gram, kan je een as trekken. De functie van de assen staan dus duidelijk in verband met de positie van de desbetreffende coordinaten. Als we van het kwadrant betreffende de coördinaten naar het kwadrant betreffende de assen kijken, dan zie je dat we met de coördinaten en de assen de dimensie van de ruimte kunnen gaan verkennen. Een coördinaat is een punt in de ruimte. En een as verbindt twee punten in die ruimte. Deze as, in dit voorbeeld zijnde een diagonaal, noemen we dan ook de ruimte-as, specifieker de plaats-as, met daaraan analoog de ik-functie (de ik-as daarentegen relateren we aan de verticaal in de trant van je rug rechten en ergens voor gaan staan en de ik-functie (NO) relateren we in de persoonsontwikkeling aan het vermogen om het fysieke ik, geboorte rond 21 jaar (N) , ook te kunnen inzetten, zodat je autonoom kunt functioneren). Deze ik-functie kan ingezet worden als observator bij het aangaan en verwerken van trauma’s, alwaar o.a. het astraal lichaam in ongerede kan raken, voorts duiden we het astrale aan als een ruimtelijk lichaam, werkend van boven naar beneden en van buiten naar binnen. Vandaar dat we met deze ruimte as ook de dynamiek van het astrale lichaam (luchtkwadrant ZW) kunnen aangeven, die in deze dient te ankeren in het fysieke lichaam en de botten (aarde kwadrant NO).

De vorige keer hebben we het veld geïntroduceerd in de dynamiek tussen middelpunt en periferie, punt en cirkel. In dat veld bevinden zich vele punten, anderzijds bevinden zich ook op de periferie en of cirkel vele punten, die punten noemen we coördinaten. Vanuit die coördinaten kun je assen trekken naar andere coördinaten op de cirkel. En die assen hebben in het grondpatroon een bepaalde functie. De vraag is nu: welke functie hebben die assen?

Nu springen we eigenlijk in een zeer complexe materie die Alfons tot nu toe niet in een klasje behandeld heeft. Alfons noemde in het begin alles verhouding en of betrekking, maar gaande het onderzoek deden er zich talloze verhoudingen en of betrekkingen voor. Dus werd het relevant ze te gaan differentiëren. Kortom wat is een coördinaat? Wat is een betrekking? Wat is een verband? Wat is een verhouding? Wat is een raakvlak? Wat is een resonantie? Alles in de werkelijkheid verhoudt zich op een of andere wijze tot iets anders. Maar hoe specifiek is de verhouding tussen dit en of dat? Het verhoudingsaspect, dat wil zeggen de verhouding als verhouding als formele categorie werd in de wetenschap als zodanig niet bestudeerd. Op grond van Albert Camus zijn werk (filosoof) heeft alfons in zijn doctoraalscriptie getracht de verhouding als verhouding te thematiseren als een formele categorie. Met het thematiseren van de verhouding als verhouding trachtte hij een kwalitatieve dimensie onder woorden te brengen. Echter, hoe verhoudt dat zich weer tot een kwantitatieve dimensie, het terrein van de ontologische empirisch werkende wetenschap?

Normaal gesproken worden causale relaties nader bestudeerd binnen de empirische wetenschappen. Onder een causale relatie wordt dan bijvoorbeeld verstaan hoe A mogelijk onder bepaalde condities B kan veroorzaken. Meestal worden causale relaties opgespoord in het kwantitatieve bereik, dat wil zeggen ze kunnen gemeten worden. Zo niet, dan verkeren we meer in het kwalitatieve bereik. Hoe dienen we kwaliteit in relatie tot kwantiteit te denken, valt kwaliteit ook wetenschappelijk te onderzoeken, zonder haar te reduceren tot een kwantiteit? De twintigste eeuw laat dan ook de ontwikkeling zien van een kwantitatieve mathematiek (werkend met lineaire vergelijkingen) naar een kwalitatieve mathematiek (werkend met non-lineaire vergelijkingen) en het aan de orde stellen van een kwalitatieve dimensie, maar hoe verhouden kwantiteit en kwaliteit zich nu tot elkaar qua dynamiek? Daartoe dienen we de assen te introduceren die met elkaar dat hypothetisch in beeld kunnen brengen.

Hoe kunnen we de kwantitatieve en de kwalitatieve dimensie onderbrengen in een bouwpatroon en bijgevolg ook te relateren aan het grondpatroon? Alfons heeft de mogelijke dynamieken in het grondpatroon proberen te ijken aan de fysica. Al studerend heeft hij getracht de aan de orde gestelde dynamieken te herleiden tot een aantal grond dynamieken. We noemen dat voorlopig een of andere vorm van dynamiek omdat het woord dynamiek nog algemeen is. Een wisselwerking is al weer specifieker in die zin dat bepaalde dynamieken kunnen samenhangen met en of voortkomen uit bepaalde wisselwerkingen, vandaar dat midden in het grondpatroon het woord wisselwerking staat, alles staat met alles in een bepaalde en of onbepaalde wisselwerking. Wisselwerkingen kunnen dan weer verder gedifferentieerd worden in bijvoorbeeld verbanden en verhoudingen, posities en betrekkingen, etc zie grondpatroon. De dynamiek en of de relatie tussen het een en het ander, tussen dit en of dat, tussen A en of B, al of niet te relateren aan bepaalde coördinaten op een gegeven raakvlak, kunnen dus in een bepaald verband en of in een bepaalde verhouding staan. Een verband en of een verhouding is meer algemeen, vandaar dat we verbanden uiteenleggen in contouren en verhoudingen op hun beurt weer uiteenleggen in onderscheiden assen. Contouren differentiëren we weer in posities en betrekkingen, meer diagram en processen en inhouden, meer dynagram. Voor de uitleg van de onderscheiden assen zie verder.

Een vorm van een betrekking en of relatie in het kwantitatieve en of empirische bereik, wordt een causale relatie genoemd. Als dit A is en dat B, dan kan A, als oorzaak, B, tot gevolg hebben, c.q. veroorzaken; bijgevolg spreken we daarom van een causale relatie, aangezien causa oorzaak betekent. Een causale relatie moet je op een of andere manier aantonen, meestal middels een empirisch experimenteel bewijs, gek genoeg kan je de causale relatie op zich niet zien, maar wel al vermoeden en of bedenken om het vervolgens al of niet te kunnen aantonen. Überhaupt kan je geen enkele relatie zien. Kan je zien hoe A staat tot B en of hoe A zich verhoudt tot B? Of anders uitgedrukt is er een verhouding mogelijk tussen A en B. We kunnen ook zeggen is er tussen A en B een betrekking en of wellicht een relatie en of een mogelijk verband? Tussen A en B zijn dus heel veel soorten wisselwerkingen en of dynamieken mogelijk. Het grondpatroon betreft een hypothetische poging om alle relevante wisselwerkingen, dynamieken, relaties op een of andere manier onder te brengen als een logisch uit elkaar volgend en als een met elkaar samenhangend geheel. In dit kladje op bord staan deze begrippen nog in een willekeurige volgorde. In het vervolg dienen we dat in het grondpatroon nog nader te differentiëren en vooral ook conform het grondpatroon situeren in de desbetreffende kwadranten.

Een mogelijke differentiatie die we kunnen aanbrengen is het gegeven, dat je de verhouding tussen twee coördinaten in het veld kan uiteen zetten in een as. Let wel dat we dat ook letterlijk doen op de plaats as, de ruimte as, die het kwadrant van de coördinaten verbindt met het kwadrant van de assen. In elk betreffende kwadrant worden die coördinaten en die assen weer verder gedifferentieerd (coördinaten worden gerelateerd aan bronpunten). Realiseer je dat zowel in de mathematica als in de fysica continu gewerkt wordt met assen (al of niet in de vorm van grafieken en of tig soorten van diagrammen). Die assen kun je zowel in de ruimte als in de tijd uitzetten. Bijvoorbeeld de tijd op de horizontale as en de ruimte op de verticale as, die twee assen vormen met elkaar een rechte hoek (of naar gelang de materie andere hoeken). Via de verticale as in dit voorbeeld kan je laten zien hoe je je meer of minder verplaatst in de ruimte naar gelang de factor tijd op de horizontale as, dus hoe je je verplaatst in een gegeven tijd en met die tijd hangt dan onder andere samen snelheid, impuls, vermogen, weerstand, enz. De factor tijd en de factor ruimte moeten dus beiden in acht genomen worden. Je verplaatst je in een gegeven tijd door een af te leggen ruimte. Hoe überhaupt tijd zich tot ruimte of vice versa kan verhouden, is onder andere een onderzoeksterrein waar de fysica zich mee bezig houdt?

De klassieke fysica (bijv. Einstein) zegt de ruimte is in of meer primair en de tijd is min of meer secundair (van hier naar de maan duurt zo lang afhankelijk van je snelheid) ( we benoemen dat met ruimte-tijd) (tijd wordt gerelateerd aan positie en lichtsnelheid). Tegelijkertijd vraagt diezelfde fysica, die hier macroscopisch denkt, zich af hoe die ruimte kan ontstaan, zowel ruimtelijk als in de tijd. Die ruimte was mogelijk eerst heel heel klein, kun je dan wel spreken van ruimte, een punt ruimte? Mogelijk was eerst alles nog ineengevouwen en of ineengewikkeld tot een punt, op een gegeven moment (tijd?) ontstond er echter ruimte. Waardoor? Door de tijd en of door de ruimte? Men spreekt metaforisch van een BIG Bang, een enorme explosie die zich versnelt uitdijt in de ruimte. Of was die ruimte er altijd al, mogelijk fluctueert ze in de tijd van klein naar groot en of vice versa. Zo zijn er nog vele te onderzoeken hypothesen. In de kwantummechanica daarentegen komen tijd en ruimte op een geheel andere wijze, eerder microscopisch, aan de orde. Hoe verhoudt in het microscopische de tijd zich tot de ruimte? Vandaar dat het tijd-ruimte / ruimte-tijd fenomeen eerder een mysterie genoemd kan worden dan een probleem, problemen kan je oplossen evenwel een mysterie niet, vandaar dat we het tijd-ruimte en of ruimte-tijd fenomeen niet één, twee drie kunnen oplossen en of verklaren.

Voortspruitend uit deze onderscheiden terreinen in de fysica kunnen we mogelijk spreken van te onderscheiden tijden en of ruimten, mogelijk zowel kwalitatief als kwantitatief van aard. Als we terugkijken in de Griekse oudheid dan spraken ze daar al van twee soorten tijden, ze hadden er ook twee namen voor Chronos en Chairos. Zijn die verschillende soorten tijden terug te vinden in het moderne denken, met name in de fysica, mathematica, de fysische chemie en de biochemie? Kan je deze twee soorten tijd en of twee soorten ruimte terug vinden en of projecteren in een simplex (een simpel grammetje, een grondpatroon). Hoe brengen we die twee mogelijke vormen van tijd en mogelijk ook twee vormen van ruimte in beeld middels een grammeke, in deze een dynagram?

In het dynagram gaan we er vanuit, dat we een tijds-as hebben, d.w.z. we verbeelden de tijd op de horizontale as en die tijd verloopt aldaar van west naar oost, vanuit het verleden door het heden (op het kruispunt van de horizontale en verticale as) naar de toekomst. Over de aard van deze tijd is lang gestecheld in de fysica, bijvoorbeeld is deze tijd al of niet omkeerbaar? Tot ongeveer halverwege de twintigste eeuw was dat zo. Kun je terug in de tijd? Ilya Prigogine, Rus, hoogleraar fysische chemie aan de vrije universiteit in Brussel, onderzoekt systemen die tenderen naar evenwicht (met lineaire vergelijkingen) waarin (on)omkeerbaarheid al of niet leiden tot wanorde en systemen die ver van het evenwicht (met niet-lineaire vergelijkingen) al of niet tenderen naar orde en of wanorde. Om een complexe materie terug te brengen tot de radix: Prigogine komt na gedegen onderzoek tot de constatering dat de tijd in principe onomkeerbaar is. Hij noemt dat de pijl van de tijd, die gaat alsmaar door. Maar hoe dien je dat te verstaan? Is door de factor tijd de ruimte a-symmetrisch of is de ruimte in tegendeel juist symmetrisch al of niet uitdijend? Bijvoorbeeld als je in de tijd alsmaar door gaat en ik laat bijvoorbeeld hier mijn hoed achter op een bepaald moment op een bepaalde plaats dan kom ik op een gegeven moment mijn hoed weer tegen aldus een voorbeeld van Einstein, in wiens opvatting de ruimte het primaat heeft. Hoezo kan de tijd dan als een pijl verstaan worden als die onomkeerbaar is? Voor ons hier op aarde kunnen we bijvoorbeeld niet zeggen: we halen gisteren even terug, of de bedorven melk wordt weer onbedorven.

In ieder geval werd die voortgaande tijd door de Grieken benoemd als de god Chronos. Daar is onze meetbare kwantitatieve tijd van afgeleid. Van de naam Chronos zijn onze chronometers afgeleid, die de tijd meten. De Grieken zagen Chronos als een God die zijn eigen kinderen opvrat. De tijd schept een nieuwe dimensie (toekomst) en tegelijkertijd vreet ie alles wat ie gemaakt heeft weer op. Met andere woorden tijd ontstaat aan de ene kant (toekomst) en vergaat aan de andere kant (verleden), de tijd verschijnt en verdwijnt blijkbaar, een lastige kwestie dus, gaat ie lineair alsmaar door of verloopt de tijd in cycli? Verlopen cycli in een lineaire dimensie spiraalsgewijs? Zijn er statische en of dynamische spiralen?

Hoe dan ook wordt die tijd, genaamd naar chronos benoemd als een te meten kwantitatieve tijd. Is dat geen illusie, want is tijd wel te meten, of maken we die meetbaar? Anderzijds zien we dat de dag een bepaalde duur heeft, die al of niet verschuift naar gelang het jaargetijde, samenhangend met de stand van de aarde, draaiend om de zon en die weer om een ander centrum.

Omdat Chronos metaforisch zijn eigen kinderen weer opvreet, noemen we dat een negatieve tijd (een tijd die opgaat). Wat betekent dat we ervaren dat de tijd ergens aan op gaat. We hebben ervaringen waarin we ervaren dat je tijd tekort komt of dat de tijd vervliegt, waaraan ligt dat? Wat is dat voor een tijd die dus voorbij gaat? Kunnen we wel spreken van een tijdsduur of is alles slechts een moment die eeuwig duurt? Vandaar dat er van oudsher ook nog een andere tijdsopvatting kennen.

De Grieken brachten een tijd in beeld die eigenlijk niet te meten is; tijd die een eeuwigheid duurt, kunnen we misschien beter benoemen als een al-tijd. Gezelligheid kent geen tijd! Die tijd noemden ze Chairos. Chairos verbeeldt een kwalitatieve tijd, onmeetbaar, ook wel vervulde tijd genoemd. Chronos is de onvervulde tijd. Chronos wordt afgebeeld met in elke hand een kind waar hij lekker aan zit te knagen, maar Chairos wordt afgebeeld als een kale God met een kuif die ontzaglijk lang is. Chairos gaat in een vleug voorbij met vleugels aan zijn voeten en op het juiste moment moet je hem zien te pakken bij zijn kuif. Heb je hem op dat juiste moment niet kunnen pakken dan is je kans voorbij. Het gouden moment kunnen benutten, wordt dus metaforisch verbeeld door Chairos. Wat is het juiste moment om iets wel of niet te doen? Het juiste moment kunnen pakken, speelt zich op een of andere wijze af als een vervulde tijd. Een tijd die dus niet vergaat maar er al-tijd is. Merk op dat deze twee vormen van tijd niet alleen een elkaar uitsluitende tegenstelling vormen maar eigenlijk zeer wel ook een insluitende tegendelige dynamiek. Je kunt ze niet scheiden wel onderscheiden. Realiseer je dat symbolen nooit eenduidig zijn, maar altijd meerduidig. Ze brengen dynamieken in beeld en die staan nooit los van elkaar, vandaar dat we een poging ondernemen om deze twee tijdsopvattingen op een of andere wijze zichtbaar te maken in een dynagram, analoog aan het grondpatroon.

De duale (of of betrekking), horizontale as wordt in het dynagram als een negatieve tijd (kwantitatief van aard) gerelateerd aan Chronos. De positieve tijd (kwalitatief van aard) gerelateerd aan Chairos verbeelden we in de diagonale as, lopend van NW naar ZO of vice versa, die we ook hebben leren kennen als de zelf-functie as. Deze diagonale as benoemen we dus als tijd-as, als een positieve tijd, als een impuls-as. De positieve tijd is altijd. Hier is geen begin en einde. Bestaat er zo een tijdsdimensie die al-tijd is. In de quantum-fysica, die zich bezig houdt met microscopische dimensies, probeert men te onderzoeken hoe zo een tijdsdimensie functioneert en wel aan de hand van het gedrag van tweeling fotonen, waarin de ene een rechts omdraaiende spin heeft en de andere een links omdraaiende spin. Verandert men experimenteel de spin van de een, dan verandert per onmiddellijk de spin van de ander ongeacht de normale tijd en ruimte condities, hoe kan dat?

In de tijd, verbeeld door Chronos, de chronologische tijd, is het zo, dat als ik een kogel afschiet, dan duurt het een bepaalde tijd voordat deze een doel kan treffen. Als ik een tweeling foton afschiet en ik verander op een gegeven moment de spin van zijn wederhelft, ook een foton, dan reageert de afgeschoten tweeling foton, waar die zich dan ook bevindt, ogenblikkelijk en onmiddellijk. Hoe komt het dat ruimte en tijd kwantitatief gezien hier niet aan de orde zijn, mogen we dan spreken van een kwalitatieve tijd en een kwalitatieve ruimte? Einstein koppelt de tijd aan de ruimte. De ruimte is primair waardoor de tijd relatief wordt. Krijgen we middels de kwantumfysica een andere dimensie in beeld, waarin we de keerzijde van een kwantitatief meetbare ruimte en tijd in beeld krijgen, wellicht een kwalitatieve dimensie? Wanneer deze fenomenen in de fysica aan het licht kunnen komen, in hoeverre kunnen we deze noties al of niet verwerken in het dynagram wat we trachten te ontwerpen? Moeten we eerst op de fysische resultaten wachten of kunnen we spelenderwijs deze noties reeds verwerken in het dynagram door deze qua ruimte en tijd te verdelen over de vier beschikbare assen, bijgevolg dienen we dan twee assen te relateren aan de tijd en twee aan de ruimte, die van de tijd hebben we reeds min of meer aan de orde gesteld, hoe zit het dan met de ruimte?

Het is ochtend en dan gaat de tijd lopen, vervolgens wordt het middag, weer gaat de tijd lopen, vervolgens wordt het avond, weer een tijdspanne voorbij en dan wordt het weer nacht. Wat is eigenlijk deze tijd die zich herhaalt in haar fenomenen, want elke dag hebben we een ochtend, een middag, een avond en een nacht? Komt deze tijd voort uit de ruimte (stand van zon en aarde) of schept deze tijd een ruimte die we een dag, een etmaal noemen, al of niet te verdelen in een 24 tal uren. Dus hoe verhouden tijd en ruimte zich in het leven van alle dag, nog los van alle fysische en meta-fysische vragen? Is voor ons een ochtend, middag, avond en nacht een soort van illusie? Waarom zeggen we bijvoorbeeld, op de ochtend heb ik wel of geen ruimte om nog iets te doen? Wat is eigenlijk tijd en ruimte in de mesoscopische dimensie, gelegen tussen microscopisch en macroscopisch? Lopen die door elkaar? Kan ruimte wel degelijk de tijd bepalen, maar omgekeerd kan de tijd ook de ruimte bepalen? Vandaar dat we dat hypothetisch ook trachten te verbeelden in een diagram, meer een ruimte-tijd en in een dynagram, meer een tijd-ruimte. Ruimte-tijd meer kwantitatief van aard en een tijd-ruimte meer kwalitatief van aard. Zijn die wel te onderscheiden en of te scheiden? Duidelijk wordt dat dat niet zo simpel is, maar voor het leven van alle dag benutten we graag een te meten tijd en een te meten ruimte, eerder dus kwantitatief en fysisch van aard, want we zijn duidelijk niet altijdig en alomtegenwoordig.

Toch hebben we noties van tegelijkertijd en alomtegenwoordigheid, eerder dus kwalitatief en meta-fysisch van aard, mogelijk de keerzijde en of het tegendeel van een kwantitatieve dimensie. Kan het zijn, dat er een alomtegenwoordigheid bestaat die ook tegelijkertijd is? Als er ergens in de ruimte iets gebeurt, dan gebeurt er tegelijkertijd ergens anders ook iets, hetgeen Jung trachtte te thematiseren met het begrip synchroniciteit (samenvallend in de tijd ongeacht de positie in de ruimte). Is die samenhang mogelijk (toeval) of is die samenhang ook noodzakelijk? Blijkbaar is er meer samenhang dan we direct kunnen meten en de samenhang die we kunnen meten is niet toevallig, vandaar dat we voorzichtiger dienen te worden. Ging men in de ontologische wetenschap er van uit, dat alles kwantitatief en meetbaar moest en moet zijn, nu kunnen we er van uitgaan dat we meer en meer zicht krijgen op een kwalitatieve dimensie. Je kunt zelfs zeggen, we leven in een tijd waarin we een grensovergang beleven tussen die twee dimensies. Vandaar dat systeem dynamiek daartoe ook een brug wil vormen, waarin aan de ene zijde een duidelijk kwantitatieve dimensie bestaat en aan de andere zijde een duidelijk kwalitatieve. Hoe verbeelden we dan die twee dimensies in één model, in deze een dynagram?

We kunnen niet meer zeggen, dat er alleen causale relaties bestaan (meer fysisch van aard), maar zeer wel ook analoge relaties (meer meta-fysisch van aard), er is derhalve een na elkaar (dia-chroon) maar er is ook een tegelijkertijd (syn-chroon), er is een van hier naar daar maar er is ook een alomtegenwoordigheid. Dat is wat betreft de microscopische dimensie empirisch bewezen, maar hoe verhoudt die zich tot de macroscopische dimensie? Is die ook kwalitatief van aard? Waarom bestaat de kosmos slechts uit ongeveer vijf procent materie en die andere 95 procent dan? We hebben daar nog geen antwoord op gevonden en verdelen dat deels in zwarte materie en zwarte energie, niet omdat ze zwart zijn, maar omdat we ze nog niet empirisch waarneembaar kunnen maken. De wetenschap begeeft zich dus meer en meer in het onwaarneembare kwalitatieve domein en daarin loopt de mathematiek weer voorop daar ze vanaf 1900 een kwalitatieve mathematica is gaan ontwikkelen, met faseruimten, complexe vlakken, fractale dimensies, chaos theoretische noties, hoezo chaos, er is meer orde dan we vermoeden. Vandaar een gevleugelde metafoor zoals deze: De vleugelslag van een vlinder, die hier opstijgt, veroorzaakt mogelijk een orkaan in Australië.

Een ander voorbeeld: Ik ervaar mezelf nog steeds hetzelfde als 50 jaar terug ( al zit er 50 jaar chronologische tijd tussen) al voel ik ook, dat ik lichamelijk ouder ben geworden, maar geestelijk voel ik me blijkbaar nog even jong. Vertoeven we als mens zowel in een kwantitatieve als een kwalitatieve dimensie? Wie is mijn zelf, die zich deels ervaart als tijdloos? Is daarmee ook gezegd dat mijn ziel tijdloos is? Speelt het zelf en daarmee de ziel zich af in een andere dimensie, meer kwalitatief van aard? Zijn we om die reden hen beiden kwijt geraakt, omdat we meer en meer het primaat verleend hebben aan de kwantitatieve dimensie? En alle kwalitatieve fenomenen trachten te verklaren met meetbare feiten, of het nu spiegelneuronen betreffen en of biochemische reacties. Zelf en ziel zijn duidelijk nog steeds niet te meten, vandaar dat we ze analoog positioneren op de diagonale as, de positieve tijd, de impuls as. We weten nog niet exact waar we terecht komen als we de kwantitatieve dimensie van ons lichaam verlaten, toch wordt er meer en meer onderzoek gedaan naar bijna dood ervaringen of buiten lichamelijke ervaringen. Daar is meer aan de hand dan we vermoeden en zo wordt er ook onderzoek gedaan in sec biochemische processen en ook daar speelt zich meer af dan we vermoeden (zie het onderzoek Pim van Lommel en die van Ylia Prigogine), het aantal voorbeelden stijgt explosief, kortom we maken een overgang mee van een ontologisch paradigma naar een functioneel paradigma, let wel met behoud van zowel een kwantitatieve als een kwalitatieve dimensie.

Alles wat op aarde en of in de kosmos gebeurt, gebeurt zowel in een na elkaar als in een tegelijkertijd-dimensie, waarbij alles ogenblikkelijk met alles in inter-actie verkeert en wel in een alomtegenwoordig inter-actief veld en of ruimte. Deze inter-actie kan je ook weergeven met het ene impulseert het andere, het ene deeltje impulseert het andere deeltje, bijgevolg kan je elk deeltje een positie en een impuls toekennen, hetgeen men in de fysica tracht te meten. Elk deeltje heeft qua positie een plaats in de ruimte, als impuls en positie in het kwantitatieve bereik bepalende factoren zijn, waar plaatsen we dan de impuls as en waar de plaats as in het dynagram? Is elke impuls meetbaar? Of zijn er ook niet te meten impulsen, zoals de impuls om iets te gaan ondernemen? Impulsen zijn mogelijk zowel kwantitatief als kwalitatief van aard en dat kan denkelijk ook doorgetrokken worden naar het fenomeen van de ruimte, ze is zowel kwantitatief als kwalitatief van aard; bijvoorbeeld hoeveel ruimte krijg ik van iemand in een relatie?

We hebben enerzijds een positieve tijd / zelffunctie / impuls, allen analoog op deze zo genoemde diagonale as. Wat kan er dan op de andere diagonale as staan die daar haaks op staat, in deze de door ons verbeelde plaats as, analoog aan de ruimte en de ikfunctie. Fysisch gezien is de impuls bepalend voor een mogelijke positie van een deeltje. Mag dat doorgetrokken worden naar het dynagram of anders gesteld: waarom zowel een diagonale impuls as als ook een diagonale plaats as in het dynagram?

Alles in de ruimte heeft een positie. Alles staat op een bepaalde plaats in de ruimte. In die ruimte moet je van A naar B lopen. Maar het mooie van de ruimte is: je kunt dus ook weer teruglopen. Je kunt continu tussen posities heen en weer lopen. En omdat die ruimte er altijd is, noemen we dat een positieve ruimte, die op zijn beurt zich niet verhoudt tot de positieve tijd, maar juist tot de negatieve tijd, waarom? Er zijn vele redenen, maar de belangrijkste is, omdat die ruimte/plaats ook kwantitatief van aard is. We hebben hier een kwantitatieve as in de (positieve) ruimte met een kwantitatieve negatieve tijd op de horizontaal, daarmee verbeelden we in het dynagram als simplex, slechts tweemaal een achtste segment van onze complexe werkelijkheid. Slechts 2/8 van de werkelijkheid verbeelden we als een kwantitatieve ruimte die te meten is in tijd en ruimte.

We hebben echter nog één as over, de verticaal, de en en as / de polaire as. Dat en en is ook altijd tegelijkertijd, vandaar we die en en functie benoemen als een analoge functie in het dynagram / diagram, verbonden aan de verticaal, daarentegen verbinden we aan de horizontaal de of of functie, het is of verleden of toekomst, avond of ochtend, verdwijnen of verschijnen, tegelijk kan niet in een chronologische tijdsorde. We kunnen blijkbaar ook spreken over een ruimte, die onmiddellijk en tegelijkertijd is; een kwalitatieve onmiddellijke ruimte die zich verhoudt tot de kwalitatieve onmiddellijke tijd. Deze kwalitatieve negatieve ruimte en kwalitatieve positieve tijd nemen in het dynagram modelmatig ook slechts 2 achtste van de werkelijkheid voor hun rekening, evenredig aan de kwantitatieve dimensie met de daaraan verbonden ruimtetijd. In het dynagram kunnen we dus zowel een meer kwantitatieve ruimte-tijd als een kwalitatieve tijd-ruimte modelmatig in beeld brengen. Samen vormen ze 4 achtste deel van het dynagram. De wijze waarop we dit in het dynagram verbeelden kunnen we dan hopelijk ooit relateren met hoe heel veel andere grammen dat trachten vorm te geven (zoals het complexe vlak / de fase-ruimte / fractale dimensie /etc.), aangezien al deze grammen modelmatig van aard zijn, zij verbeelden een realiteit, echter welke? Een te denken werkelijkheid? Daarmee komen we dan terecht bij de functie van systeem dynamiek, hoe die werkelijkheid te kunnen denken, deels altijd hypothetisch van aard en deels ook zodanig modelmatig te verbeelden dat we in een analoge werkelijkheid kunnen leren denken, compleet anders dan het leren denken in een causale werkelijkheid.

Ziehier, hetgeen systeem dynamiek tracht te viseren, de dynamiek tussen een te denken en een reeds gedachte werkelijkheid, een werkelijkheid die al is en die we in begrippen kunnen vatten en een werkelijkheid die nog niet is en die we trachten te verbeelden. We dachten aanvankelijk vanuit een ontologisch paradigma dat alles kwantitatief bepaald is in tijd en ruimte en dan komt er een nieuwe wetenschap op, die de kwalitatieve dimensie introduceert. Deze overgang impliceert dat we beiden dienen te behouden en beiden dienen te verbinden en dat is hetgeen we middels systeem dynamiek trachten te viseren en wel vanuit een functioneel paradigma. Hoe die brug tussen diverse wetenschapsgebieden vorm te geven, is onderwerp van toekomstig onderzoek, wij staan in deze slechts aan het begin van een lange ontwikkeling. Gelukkig worden er al heel veel pogingen ondernomen, waaronder Fritjof Capra in zijn boek het levensweb, the web of life.

In elke mens zie je diezelfde dynamiek tussen kwantiteit en kwaliteit . In mij ervaar ik een soort ruimte gerelateerde dynamiek die we kunnen verbinden aan de ik-functie, maar we beschikken ook over een zelffunctie, een soort tijd gerelateerde dynamiek. We ervaren een ontwikkeling in de tijd (hoe meetbaar is die?) maar tegelijkertijd ervaar je jezelf nog steeds dezelfde als 70 jaar geleden. Kwantitatief verandert er heel veel en kwalitatief wellicht hopelijk ook, maar dat zijn niet zomaar vergelijkbare dimensies. Mijn lichaam kan je duidelijk kwantitatief benaderen, ze is te meten en te wegen en daar spelen zeer wel causale relaties en wel tot aan onze hersenen toe. Maar anderzijds spreken we ook van bewustzijn, geest, ziel, wil en die zijn niet zo makkelijk kwantitatief te maken en wel omdat we dan verkeerd zoeken en of het nog niet weten, of is het zo dat ze tot een andere dimensie behoren en wel de kwalitatieve dimensie.

De vraag wordt, hoe kan je dit alles straks Systeem Dynamisch gebruiken en toepassen in het analyseren van een casus en of organisatie? Niet zomaar dus. Enerzijds heeft alfons geprobeerd mogelijke dynamieken die ooit bedacht en of ontdekt zijn in het grondpatroon onder te brengen, of dat passend is, gaan we in de toekomst nader toetsen. Anderzijds kan je door je te sensibiliseren voor het fenomeen dynamieken oog krijgen voor heel veel in deze complexe werkelijkheid wat je absoluut ontgaat als je alleen maar let op datgene wat te meten en te weten valt. Oog krijgen voor kwalitatieve dynamieken helpt je juist om bijvoorbeeld complexe casussen en of organisaties te onderzoeken. Dat kan straks allemaal met hetzelfde instrument, het grondpatroon met haar bouwpatronen, maar hebben we daar nu meteen iets aan? Geen bal! Een model is niet de werkelijkheid, maar het kan zeer wel helpen om een complexe werkelijkheid te kunnen onderzoeken. Dat geeft even rust.

Tegelijkertijd moet je je wel realiseren dat je op deze wijze een heel complexe werkelijkheid met heel veel dynamieken terug kunt brengen naar een simplex. Zou het kunnen zijn, dat het geheel met al zijn dynamieken terug te vinden is in één deeltje, zowel fysisch als meta-fysisch? Een grammetje is als model slechts een deeltje en tegelijkertijd kan het alles weerspiegelen. In het pars pro toto principe is er geen onderscheid tussen deel en geheel. Kan het zijn, dat daar waar de fysica gaat stranden de aloude meta-fysica weer kan aantreden om dat vlot te trekken? Kan het zijn dat heel veel abstracte begrippen van Aristoteles, zoals de 10 categorieën, de vier causa´s, de vier graden van beweging niet zozeer verwijzen naar een concrete werkelijkheid, maar wel degelijk van belang blijven om zowel een kwalitatieve als kwantitatieve werkelijkheid te kunnen verstaan en begrijpen. Zie voor de verdere uitwerking van de 10 categorieën van Aristoteles, etc., het betreffende dia en dynagram op de website.

De verticale as is een en en as, is het onmiddellijke in de ruimte, de zelf-as is ook een en en as is het onmiddellijke in de tijd. Dat drukken we uit met pijltjes naar binnen die inclusie inhouden. In de kwalitatieve dimensie hebben we te maken met een inclusie in tijd en ruimte. In de kwantitatieve dynamiek hebben we te maken met een exclusie, wat we uitdrukken met pijltjes naar buiten, hetgeen we de of of as noemen. Of ik zit in A of ik zit in B? Of ik zit met mijn gedachten in het verleden of ik zit met mijn gedachten in de toekomst. Ontologische wetenschappers spreken altijd over of of betrekkingen, maar onderzoek naar en en betrekkingen staat nog pas in de kinderschoenen, daarmee betreden ze een ander paradigma, het functionele paradigma (van Peursen). In de kwalitatieve wetenschap en daarmee de kwalitatieve mathematica die pas 50 jaar oud is, begint dat te veranderen. In 1900 ontstaat de omslag van een ontologisch paradigma (kwantitatieve wetenschap / deeltjes fysica voor tijd en ruimte) naar een functioneel paradigma (kwalitatieve wetenschap met behoud van het kwantitatieve). We trachten dit fenomeen ook systeem dynamisch te modelleren en trachten het te versimpelen naar 2 of of-assen en 2 en en-assen.

Wat weerspiegelen dan de andere lege segmenten? Om dat met een voorbeeld uit de fysica te verbeelden, enerzijds constateert ze, dat ergens een foton verdwijnt en dat ergens anders weer een foton verschijnt. De grote vraag die de fysica dan moet stellen is, als een foton uit het kwantitatieve domein verdwijnt waar is deze dan? Volgens de fysica kan er enerzijds niks verdwijnen uit de werkelijkheid maar anderzijds constateren ze dat het zo is. Fotonen kunnen blijkbaar verdwijnen en verschijnen. Maar hoe dat kan, is empirisch gezien nog een raadsel? Ze noemen deze fotonen virtuele fotonen, blijkbaar kunnen ze die nog niet, in tijd en ruimte tegelijkertijd, empirisch traceren.

Die kwantitatieve en kwalitatieve wereld zijn natuurlijk niet te scheiden, slechts te onderscheiden. In de kwantitatieve dimensie gaat het hoofdzakelijk over deeltjes. In de kwalitatieve dimensie spreken we niet van deeltjes maar van leden. Dat is voor een kwantitatief ingestelde onderzoeker helaas vaak nog ondenkbaar. De kwalitatieve dimensie is voorlopig deeltjes-loos. Systeem dynamiek tracht de kwalitatieve dimensie weer op een correcte manier in beeld te brengen. Vandaar dat systeem dynamiek kan fungeren in een omslag van een kwantitatieve dimensie (paradigma) naar een kwalitatieve dimensie (paradigma). In de kwantitatieve dimensie denk je in delen en of deeltjes / ik/ ego/ afgescheidenheid /pakbaarheid (identificatie met iets buiten mij). In de kwalitatieve dimensie denk je in leden (van een al of niet samenhangend geheel) / zelf in relatie tot identiteit (identificatie, samenvallen met ´iets´ in mijn zelf) / kwalitatief /niet pakbaar van aard.

Deze diagonale assen lopen ook door de kwadranten van de 4 elementen, zo loopt de impuls as / de zelf functie as door de kwadranten vuur en water, de plaats as / de ik functie as door de kwadranten lucht en aarde. Vuur en water hebben als dynamiek al of niet iets te maken met die kwantitatieve dimensie, maar in hun karakteristiek zijn ze misschien meer kwalitatief van aard. De vier elementen worden niet voor niets primaire kwaliteiten genoemd, dus als zodanig betreffen het dynamieken die niet fysisch waarneembaar zijn. Wellicht is lucht en aarde meer een kwantitatief fenomeen in relatie tot vuur en water? Alle 4 echter kunnen zich verhouden tot het kwantitatieve als ook tot het kwalitatieve bereik. Door het trekken van die twee diagonale assen wordt je er op attent gemaakt wat dat mogelijk zou kunnen betekenen. Hoe verhouden die twee diagonale assen zich tot elkaar als positieve ruimte en positieve tijd? Dat vraagt onderzoek naar de mogelijke analogie tussen vuur en water als een tijdsfenomeen en de mogelijke analogie tussen aarde en lucht als een ruimtefenomeen. Of dat zo is weten we niet, maar systeem dynamiek dwingt je als het ware daar onbevangen onderzoek naar te doen. Door dat te onderzoeken, kan je op een geheel nieuwe wijze wellicht nieuwe karakteristieken ontwaren aan het fenomeen tijd en ruimte.

Zo is het wel frappant, dat analoog aan de vier elementen, vuur / lucht / water / aarde je ook de vier wezensleden kunt positioneren, respectievelijk ik-organisatie / astraal lichaam / etherlichaam / fysiek lichaam. Wonderlijk dat het astrale en het fysieke meer ruimtelijke fenomenen zijn en het etherische en de ik-organisatie meer tijdfenomenen, respectievelijk lopend over de plaats-as van het lucht element naar het aarde element, lucht als drager van het astrale dient verankerd te worden in het aarde element als drager van het fysieke lichaam en nog meer specifiek in de botten. Daarentegen lopen ik-organisatie en het etherlichaam over de impuls as, tijd as, vuur als drager van de ik organisatie en water als drager van het etherlichaam, ook verlopend van het vuurkwadrant naar het waterkwadrant. Hoe sprekend wordt dan de ik-organisatie die ook werkelijk het etherlichaam zodanig impulseert dat een mens vitaal blijft (van enorm belang in alle moeheids syndromen). Dit is verder uit te werken, maar we laten het hier even bij, puur om te laten zien, hoe je zelf op zoek kunt gaan naar systeem dynamisch gerelateerde verbanden tussen op het oog niets met elkaar samenhangende begrippen en feiten, beelden en fenomenen. Simpel door ze adequaat analoog te positioneren, kan het denken zich verder ontwikkelen.

Kunnen we het fenomeen tijd alleen op de assen plaatsen? Of plaatsten we daar de verhoudingen zoals tussen egofunctie en ik functie lopend over de plaatsas en zelf functie en identiteitsfunctie lopend over de impuls as? Of plaatsen we daar de ene tijd tegenover de andere tijd en de ene ruimte tegenover de andere ruimte? Of kan je het fenomeen tijd ook plaatsen in het kwadrant van de verbanden en de contouren (NW)? Waar de coördinaten in kwadrant NO / aarde element meer ruimtelijk van aard zijn, daar zijn de verbanden in kwadrant NW / waterelement dus meer tijdsgerelateerd. Dan stappen we over naar een andere dynamiek waar het gaat over contouren en verbanden (2e plaatje). In het kwadrant (ZW) hebben we het over assen en verhoudingen in relatie tot het kwadrant (NO) met zijn coördinaten en bronpunten. Zo kan je doorvragen in hoeverre raakvlakken samenhangen met verhoudingen (meer algemeen) en in hoeverre resonanties samenhangen met bronpunten (meer bijzonder)? In het (NO) kwadrant / aarde element hebben we het over coördinaten en bronpunten, de coördinaten meer aarde element en de bron punten meer levens ether en zo kan je steeds opnieuw belangrijke dynamieken en kwalitatieve concepten op hun mogelijke analogieën onderzoeken. (zo er vier elementen bestaan, zo wordt er in de wezensleden ook gewerkt met de vier ether-soorten, hier schematisch vermeld: vuur element irt warmte ether, lucht element irt licht ether, water element irt klank ether, aarde element irt levensether, zie Ernst Marti, die Ether arten)

In het grondpatroon hebben we een aantal belangrijke dynamieken middels begrippen bij elkaar gebracht. In een bouwpatroon analoog aan het grondpatroon werken we altijd met te bepalen coördinaten / punten / posities in de ruimte; we zetten alles op bepaalde punten in het veld, evenwel altijd in een nader te bepalen verband. Zo onderscheiden we enerzijds proces en inhoud en anderzijds positie en betrekking, specifiekere verbanden die we zijn gaan benoemen als contouren, aangezien processen en betrekkingen meer tijd gerelateerd zijn en inhouden en posities meer ruimte gerelateerd. In het ZW kwadrant / luchtelement hebben we het over assen en verhoudingen, aangezien je tussen specifieke verhoudingen bepaalde assen kunt trekken en of bepaalde te trekken assen tussen het ene en of het andere een gegeven verhouding aan de orde kunnen stellen. Een verhouding is drieledig. Drie punten geven een volledige dynamiek waarmee een verhouding kan worden verbeeld. In een vierledige dynamiek van het systeem met vier kwadranten kunnen we in elk kwadrant een drieledigheid zien functioneren en middels een vierledige dynamiek analoog aan de vier kwadranten, elk op zich, een drieledigheid kunnen representeren, waarbij het grondpatroon als een achtledige dynamiek toch een twaalfledige dynamiek kan huisvesten. (dit laatste voor het vervolg)

GRONDPATROON

Alles wat we hypothetisch kunnen denken, traint het denken in kwalitatieve dimensies en dito dynamieken. We pogen zeer complexe dynamieken langzaam maar zeker bij elkaar te brengen, dat voorlopig neer te leggen als een zaadje (het grondpatroon als een mogelijk zaadje), in de hoop dat straks mensen komen, die dat weer zo kunnen oppakken om er mee aan de slag te willen. Voor nu is het belangrijk om met een hark door de werkelijkheid te gaan om vervolgens belangrijke dynamieken bij elkaar te vegen en daarmee zo’n op het oog simpele sjamaan/mandala structuur te voorzien van een aantal werkelijk belangrijke regels. Je moet dus niet aannemen dat het zo zit, maar dat je zo zou kunnen denken. Het is bijvoorbeeld een denkoefening om de ruimte niet meer te zien als iets waar je doorheen loopt maar als een tegelijkertijd en de tijd niet alleen een bepaalde duur heeft maar ook al-durend kan zijn. Dus we hebben continu naar woorden / begrippen zitten zoeken om al die fenomenen / dynamieken adequaat middels het grondpatroon in beeld te kunnen brengen.

Waar Alfons bijvoorbeeld lang over nagedacht heeft, is in hoeverre je de kwantitatieve tijd negatief moet noemen en de kwalitatieve tijd positief, maar tot zijn verwondering was het zo, dat de kwantiteit zowel een negatieve als een positieve dimensie heeft en de kwaliteit ook. Eigenlijk is het hele systeem een kwalitatief systeem, maar in wezen ook straks weer als een kwantitatief systeem uiteen te zetten. Zo kan je een diagram verbinden aan het diagram van Gaus met op de horizontaal de reële getallen en op de verticaal, de imaginaire getallen. Het complexe vlak kan je berekenen middels de complexe getallen, die voortkomen uit het snijvlak van de imaginaire en reële getallen. Zo een diagram wordt dan helemaal berekenbaar. Het is dan niet meer een dom grammetje, maar een compleet mathematisch formeel in computers te stoppen grammetje. Dus in die zin is een en ander mogelijk terug te herleiden naar één plaatje. Dat was ook zijn diepste streven, een oerstructuur / arche / grondpatroon te reconstrueren, waarin alles terug te vinden zou kunnen zijn.

Er vindt ontwikkeling plaats in kwantitatieve en kwalitatieve zin, dus in die zin is altijd of tegelijkertijd een illusie. We weten daar op zich niets van, maar let wel daarmee niet meteen nutteloos of waardeloos. Kwalitatieve gerelateerde ervaringen kun je wellicht juist gebruiken om bijvoorbeeld een kwantitatieve dimensie nader te onderzoeken. De empirische wetenschap is deels al bezig deze dimensie inzichtelijk en deels meetbaar te maken en wel dat er in tijd en ruimte een onmiddellijkheid kan bestaan. Binnen systeem dynamiek noemen we de kwalitatieve dimensie de onmiddellijke dimensie en de kwantitatieve dimensie de middellijke. Alle deeltjes zijn middellijk. We kunnen de wereld verdelen in iets wat middellijk is en wat onmiddellijk is. En dan wordt het interessant als je een duogram als model uitwerkt, dat in een duogram een aantal dingen middellijk, zijn qua leeftijd en gebeurtenissen maar dat ze ook nog steeds een onmiddellijk effect op je wezen hebben. Een impuls, nog geen vorm hebbend, meer initiërend en scheppend van aard is, zich kenmerkt door een onmiddellijke karakteristiek, waar een deeltje eerder door een middellijke karakteristiek gekenmerkt wordt.

Voorbeeld. In de King wen zie je het ontvangende (ZW), het spiegelende (W) en het scheppende (NW). Aarde zetten ze aan de hemel kant en hemel aan de aarde kant, tussen hemel en aarde bevindt zich het spiegelende (symbool / meer). Op west, heteronome positie, zien we in de King Wen het spiegelende te verstaan als de tegenstelling tussen hemel en aarde, als een dynamiek van wat niet vast te pakken is. Het spiegelende is heteronoom, het spiegelt iets anders dan zichzelf. Het spiegelt zichzelf in het andere wat zich spiegelt in het ene, wie spiegelt wie? Op welke wijze is deze spiegeling terug te vinden in de werkelijkheid? Zie hier tussen deze drie metaforen en of beelden hun onmiddellijke karakteristiek.

In de spiegeling tussen kwantiteit en kwaliteit, deeltje en lid, het middellijke en het onmiddellijke, het ontvangende en het scheppende, aarde en hemel. Op aarde komen geest, ziel en lichaam bij elkaar en worden voor zover we een lichaam krijgen deel. En we vervliegen weer en scheppen mogelijk weer iets nieuws. Dat wat je denkt kan je nu visueel maken. Met systeem dynamiek komen we in het visuele bereik, in de visuele niet pakbare dimensie, die niet middellijk maar onmiddellijk van aard is, een kwalitatieve dimensie die je toch in beeld kan brengen als te denken middels begrippen. De begrippen functioneren in de ruimte van het model, het beeld, het grammeke als leden die met elkaar een coherent en consistent geheel kunnen vormen en wel als een te denken concept. Een begrip is in het grammeke niet meer zozeer een deeltje. Bijvoorbeeld, het ene begrip (denken) verhoudt zich onmiddellijk tot het andere begrip (willen) op de verticaal al of niet op noord en of op zuid (afhankelijk van het concept). Beiden staan echter wel op de verticaal, te verstaan als een en en as, een polaire dynamiek, dat betekent dat ze in een negatieve ruimte functioneren, waardoor ze onmiddellijk onlosmakelijk met elkaar inter-acteren. Steiner zegt er is geen denken zonder de wil. En eigenlijk is het denken een deel van de wil en het willen een deel van het denken. Wat we willen denken we en wat we denken willen we. Denken en willen staan in hun onderlinge wisselwerking op de polaire as, maar omdat ze in hun polaire wisselwerking iets weerspiegelen tussen de denkstroom (prae-nataal als ideële vrucht) uit het verleden en de wilstroom (post-mortaal als reële kiem) uit de toekomst, speelt hun onderlinge wisselwerking zich ook af op het horizontale vlak van de negatieve tijd, plaatsvindend tussen verleden en toekomst als een diachroon tijdsproces. Wat gebeurt er als de negatieve ruimte as met denken en willen, de horizontale as, negatieve tijd, in het midden gaat snijden? Dan ontstaat deels als een vorm van het heden, het nu en deels als een vorm van het hier in de ruimte: het midden is dan hier en nu. Wat laat dat midden mogelijk zien? Het al-tijd in de tijd en het tegelijker-tijd in de ruimte?

Bijgevolg kan je het voelen (bijv. analoog aan de ziel) ofwel in dit midden zetten, tussen denken en willen op het midden van verticaal en horizontaal, ofwel op het westpunt (van de horizontaal), waar we ook het verleden situeren, bijvoorbeeld analoog aan de ziele dynamiek, die het midden houdt tussen geest en lichaam (evenzeer op de verticaal). De ziel is enerzijds een tijd en ruimte loos midden (tussen negatieve ruimte en positieve tijd) maar komt anderzijds ergens aan in de (chronologische) negatieve tijd en stroomt zo naar de toekomst, haar wilstroom tegemoet. Zet je enerzijds ziel en voelen in het midden, dan is dat zeer wel juist in de dynamiek tussen denken en willen, geest en lichaam, maar als je anderzijds ziel en voelen op west zet, dan laat je ook zien, dat ze beiden op west heteronoom van aard zijn en de polaire tegenstelling tussen denken en willen, geest en lichaam, nog dient te bemiddelen, deels karmisch vanuit het verleden en deels als de weg die ze nog te gaan heeft in de tijd stromend vanuit de toekomst. Als je dat conform de wezensleden in kaart moet brengen, komt de ziel hier ergens op west binnen, zeer wel o.a. ook analoog aan elke inademing via de longen (west), analoog aan het astrale en landt onder andere met zijn astrale dynamiek / energie / zuurstof hier in de nieren op noord, maar uiteindelijk trek je de ziele indaling als een lijn buiten het noordpunt om en wordt ze opstijgend op oost geboren. (zie dynagram 5 en 7 van de wezensleden). Op oost wordt de mens fysiek geboren, maar ergens op west, in het verleden, besluit de ziel om in te dalen. Oost is het geboorte-moment omdat het fysieke lichaam hier verschijnt, maar ergens komt de ziel uit het verleden om weer in een fysiek lichaam te incarneren en wel via noord (concentrisch van aard en analoog aan de aarde). Kijk je sec naar de manier waarop we dat intekenen dan zie je een rechtsomgaande sympathische en verbindende dynamiek van deze ziel analoog aan de wilstroom. Maar anderzijds kenmerkt die ziel zich ook door een antipathische dynamiek, waardoor ook een antipathische beweging zichtbaar wordt in de wijze waarop de mens kan denken (een zielsvermogen) en in het denken (als geestvermogen) de ideeën kan terugvinden als een weerspiegeling, een reflectie, die antipathisch terug straalt wat deze ziel in het verleden al gezien heeft voor de geboorte en als ideële vrucht mee kan nemen in een nieuw leven, en als ziel op aarde komend, kan denken: “oh we gaan maar weer eens een grammetje maken” en nog wel als een middeleeuwer in de 20e eeuw Wanneer we systeem dynamiek nu naar buiten brengen, kan er ooit weer een ziel komen die zegt: “ach dat zie ik ook, mij gaat een licht op en dat moet nog zus of zo en zo gaat het voort…”. Met andere woorden, wat we doen, betreft slechts een eerste ronde, waarin we hopelijk een aantal belangrijke dynamieken in kaart kunnen brengen (zoals die van Aristoteles, Hegel, Foucault, Ricoer, enz.), maar er zullen ongetwijfeld nog vele rondjes in het levensveld gelopen worden, willen we de dimensie van het geest-zelf kunnen betreden.

Tot slot handig om te onthouden, een deeltje is pas onherleidbaar dit deeltje als ze eenduidig is, anderzijds zijn leden meerduidig afhankelijk van hun wisselwerking met andere leden uit of in dat geheel. Met symbolen komen we in een meerledige dynamiek en dus ook in een meerduidige betekenis. Met systeem dynamiek betreden we een veld waarin elke coördinaat mede lid is van een andere coördinaat, hier duidelijk niet bedoeld als een losstaand deeltje, vandaar dat ze ook een bronpunt kan heten en als zodanig het midden van een resonerend veld kan vormen wat in resonantie kan treden met andere bronpunten.

Als je een gegeven theorie in een of andere gram beeldend wil conceptualiseren, welke begrippen moet je er dan uithalen om er een compleet plaatje van te kunnen maken? Je poogt dan in ieder geval niet begrippen als delen uit die theorie / of uit dat verhaal te pulken, maar je poogt binnen die theorie / verhaal / casus, feiten / symptomen / woorden / begrippen als leden van een organisch geheel te zoeken, die je vervolgens kan uiteenzetten op een vlak, een veld waar deels een begin en een eind is te markeren, maar ook zonder begin en eind kan functioneren, waar een midden en een periferie is te vinden, deels afgerond en beperkt en deels onbeperkt en niet af te ronden, waar verbanden en verhoudingen al of niet zichtbaar kunnen worden, die de theorie en of het levensverhaal hypothetisch kunnen weerspiegelen. Systeem dynamisch denken blijft dus altijd hypothetisch waardoor je niet vastzit aan vastgeroeste concepten in de trant van dit zit zus of zo. Geen enkele theorie is de werkelijkheid, zo ook niet hetgeen je modelleert. Systeem dynamisch denken is denken in mogelijke dynamieken, verbanden, verhoudingen, etc, in leden die mogelijk ´deel` uitmaken van een samenhangend geheel. Het betreft een meer-ledig en dus ook meer-duidig systeem. Enerzijds is alles met alles verbonden en anderzijds is het is zo leeg als wat, slechts een hypothetisch veld, waarop we kwalitatieve dynamieken kunnen ordenen. Elke keer opnieuw startend, de lei steeds opnieuw wissend, om elke keer onbevangen te kunnen aantreden als een tabula rasa, een onbeschreven blad

Inhoudsopgave