Complementaire zorg
Tijd en ruimte voor complementaire zorg. Menslievende zorg vraagt om ‘scharrelruimte’. Wezenlijke kwaliteit in de zorg vraagt vooral om het benodigde ‘kijk- en luistergeld’. Prachtige maar ook bizarre constateringen in een artikel uit de Volkskrant 2007: ‘Zorg mist ruimte om te scharrelen’ Blijkbaar gaat het hier niet meer alleen om de ziekte maar ook om de zieke. Ziekte vraagt om effectief medisch handelen, de zieke vraagt wellicht om nog iets anders. Laten we duidelijk zijn, dat medische zorg inzake ziekte wel degelijk een zaak van ‘medische techniek’ moet zijn. Deze medische techniek hebben we kunnen ontwikkelen dankzij een uniek paradigma: ook de mens is in al zijn hebben en houden gewoon een te reconstrueren bio-chemische en of bio-fysische mechaniek met al haar al of niet te repareren en of te vervangen onderdelen. Rondom deze mechanische mensopvatting hebben we een efficiënt en effectief medisch instrumentarium ontwikkeld, die op vele fronten haar diensten bewijst. Toch kunnen we ons de vraag stellen of we daarmee afdoende het fenomeen zieken en ziekten in beeld krijgen? Aan welke factoren is de toenemende en afnemende groei aan ziekten en zieken binnen de gezondheidszorg, onderhevig? Hoe kan ondanks alle inzet en aandacht, alle meetbare en controleerbare zorg, op een kritisch moment, deze zorg toch weer onbeheersbaar en daardoor onbetaalbaar worden? Wat is er dan eigenlijk gaande? Wordt de mens als maar zieker of gezonder en of hoe zijn we mondiaal technisch industrieel zo bezig dat we het milieu ecologisch ofwel verzieken ofwel ermee harmoniëren? Staat het ontstaan van ziekten in velerlei vormen en gradaties op zichzelf of moeten we daarin nog zoveel meer factoren betrekken? Moeten we een poging ondernemen om in de interactie tussen bio-chemische en of bio-fysische verstoringen niet ook consequent de externe sociale en interne psychisch geestelijke verstoringen betrekken? Moeten we ons dan alleen op bepalende stofjes richten of is er meer aan de orde? Kan het zijn, dat de mens meer is dan een mechaniek alleen? Dat erkennen, vraagt mogelijk om een ander paradigma! Wie of wat beweegt de in de gezondheidssector werkende deze paradigma wisseling ook instrumenteel in te zetten? Hoe leer je ziekte en zieke niet alleen duaal te begrijpen maar ook polair te verstaan? Is de mens als verschijnsel naast een te begrijpen en empirisch te onderzoeken mechaniek ook te leren verstaan als een fenomenologisch te onderzoeken organiek? Met de begrippen mechaniek en organiek doelen we in dit verband op het verschil, waarin we enerzijds zoeken naar de bepalende ‘stofjes en mechanieken’ en anderzijds naar de wijze waarop alle ‘stofjes in een bepaalde organieke samenhang’ functioneren. Hier dus schematiserend bedoeld om de zaak enigszins te kunnen aanscherpen, de werkelijkheid is zo veel complexer. Als mechaniek is de mens zeer wel deels op te vatten als een gesloten systeem, maar ook hier om überhaupt te kunnen functioneren, staan we voortdurend in een open stofwisselingsverband met het ons omringende. Als organiek is de mens wellicht op te vatten als een volledig open systeem, maar ook hier is het zaak te zoeken naar specifieke factoren die al of niet kunnen leiden tot specifieke verstoringen, zowel lichamelijk als geestelijk. Verstorende factoren kunnen zowel geestelijk als lichamelijk, zowel binnen als buiten, zowel in het interne als in het externe bereik gezocht en gevonden worden en of juist in hun onderlinge wisselwerking. Hoe begrijpen en verstaan we de dynamiek in een ‘stofwisselingsverband’ en of in een ‘geestwisselingsverband’ en tussen hen beiden, ook hier slechts schematiserend aanduidend. Het is zaak om mechaniek en organiek, stof en geest, sowieso niet tegen elkaar uit te spelen, maar complementair te leren verstaan en te begrijpen als twee te valideren paradigma’s, onderscheiden optieken, op het verschijnsel mens. Wellicht dienen we dan ook ziekte en zieke complementair te benaderen. In een mechanische object betrokken empirische benadering kunnen we de ziekte gemakshalve loskoppelen van de zieke, in een organische subject betrokken fenomenologische benadering echter staan ziekte en zieke steeds in functie van elkaar. Oog krijgen voor deze wisselwerking is oog krijgen voor én de ziekte én de zieke, de zieke is dan niet het restprobleem van een mechanisch oorzakelijke of dit of dat benadering waarin de ziekte (deels) wel aangepakt kan worden, maar waarin de zieke uit het oog en dus uit het hart van het onderzoek kan geraken. Ziehier het dilemma, wanneer twee onderscheiden paradigma’s, ieder vanuit hun eigen optiek zich eenzijdig op het verschijnsel mens richten, zowel met betrekking tot de ziekte als tot de zieke. Aan elk paradigma, hoe succesvol ook, kleeft een keerzijde. Wordt het niet tijd om beide paradigma’s met elkaar op een systematische en wetenschappelijke wijze in gesprek te brengen en oog en oor te krijgen voor een daadwerkelijke complementaire gezondheidszorg? Hoe komt het dat we steeds meer weten en ook steeds meer kunnen en toch moeten constateren dat zieken en ziekten zich blijven verveelvoudigen? Hoe verhoudt een kwantitatieve levensverlenging zich nog tot een kwalitatieve levensverkorting? Wetenschapstheoretisch dienen we dan wel helder te hebben dat een object betrokken empirische benadering van het verschijnsel mens berust op een bepaalde waarheidsopvatting, die we aanduiden met het correspondentiemodel tussen idee en feit. Daarentegen berust een subject betrokken fenomenologische benadering van het menselijke tot een geheel ander model van de waarheidsopvatting, die we aanduiden als het coherentiemodel tussen concept en fenomeen. Het voert te ver deze beide modellen hier uit te werken, zie elders op de website. In het kort, met coherentie doelen we op de noodzaak het concept te valideren zonder de mogelijkheid haar te toetsen aan de empirie zoals in het correspondentiemodel. Vandaar dat in een coherentiemodel de noodzaak ontstaat het concept zo mogelijk systeem dynamisch te valideren. Binnen een alternatieve benadering van het verschijnsel ziekte en zieke dienen we dan ook een paradigma te hanteren waarin gezocht wordt naar de organiek tussen ziekte en zieke. Deze organiek wetenschappelijk kunnen valideren vereist niet alleen het correspondentiemodel, maar juist ook om het leren toepassen van het coherentiemodel. Tot nu toe stoelde een alternatieve medische benadering op het mythische paradigma, de reguliere medische benadering daarentegen op het ontologische paradigma. De controverse tussen beide paradigma’s is spreekwoordelijk. Het wordt tijd om ten behoeve van een humane gezondheidszorg een brug te slaan tussen beide peilers. Ze dienen elkaar niet uit te sluiten, maar juist en vooral aanvullend geoefend te worden om integraal te kunnen handelen. Elke poging een intercollegiale en of interdisciplinaire communicatie tot stand te brengen, kan stranden op het niet onderkennen van de wezenlijk onderscheiden optieken met betrekking tot het verschijnsel mens in ziekte en gezondheid. Vandaar dat voor een complementaire benadering waarin ruimte is voor beide invalshoeken een geheel nieuw paradigma tot ontwikkeling gebracht dient te worden. Dit paradigma werd reeds benoemd door de filosoof dr. C.A. Van Peursen als het functionele paradigma. Een werkelijk gesprek op complementair niveau vraagt om een functionele optiek waarin zowel oog en oor is voor een empirische als een fenomenologische benadering, voor zowel de delen van een mechaniek als de leden van een organiek, voor zowel een begrips-analytische als een beeld-synthetische wetenschapsopvatting, voor zowel een kwantitatieve als een kwalitatieve benadering, voor zowel een tomistische als een holistische onderzoeksstrategie, voor zowel het correspondentiemodel als het coherentiemodel van de waarheidsopvatting. (In dit verband laten we nog andere waarheidsopvattingen maar even buiten beschouwing.) Binnen artesS verband trachten we stapsgewijs te werken aan een constructieve complementaire opvatting van medische zorg waarin tijd en ruimte is voor zowel de zieke als de ziekte. Gezien de maatschappelijke discussie wordt het tijd om niet meer aan de marge te scharrelen, maar aandacht te vragen voor een wetenschappelijk systeem dynamische fundering van een complementaire medische zorg. Ze mag nog in de kinderschoenen staan, maar daar waar medische zorg moet waken om het fenomeen mens niet uit het oog te verliezen, daar mag een poging ondernomen worden aandacht te vragen voor een hernieuwde optiek waarin zieke en ziekte in functie kunnen staan van het fenomenale verschijnsel ‘mens in wording’. Ziekte als een ontwikkelingskans voor de zieke? Staan we daar voor open en wat vraagt dat? Waar en wanneer kunnen we bouwen aan een integrale geneeskunst? Wie wil dat en wat vraagt dat aan scholing? |
Auteur: drs.Alfons Vandeursen, Nijmegen 01-08-05.
DE UITDAGING OM EEN SYSTEEMDYNAMISCH GEORIENTEERDE NATUURGENEESKUNST TE ONTWERPEN.
Natuurgeneeskunde is de kunde van het genezen waarin de mens samenwerkt met de natuur. Met deze eenvoudige definitie wordt zichtbaar hoe de mens door de loop der tijden een drietal zaken aan de orde wist te stellen: enerzijds de natuur en anderzijds de mens, beiden werden bemiddeld door een zekere kunde om te genezen, een vaardigheid of handeling, ook wel geneeskunst te noemen. In de kunst van het genezen kan de mens niet los gezien worden van de natuur, mens en natuur dienen op een kunstzinnige wijze zich tot elkaar te verhouden. In deze verhouding doet de natuur iets met de mens en de mens doet iets met de natuur. De wijze waarop mens en natuur zich tot elkaar zijn gaan verhouden wordt zichtbaar in de wijze waarop ze elkaar kunnen genezen, helen, heel maken.
Deze verhouding kent een geschiedenis (drieledig te verstaan: mythisch – ontologisch – functioneel naar C.A. van Peursen) . En deze geschiedenis laat een ontwikkeling zien. Samengevat, de onmiddellijke eenheid tussen mens en natuur ontwikkelde zich tot een te bemiddelen ontwikkeling waarin zowel de natuur als de mens aan elkaar dienstbaar kunnen worden. Voor een toekomstige geneeskunst ligt hier een kans en een uitdaging. De vraag is wel hoe zo een project gestalte kan krijgen. Dit artikel beoogt een proeve van een schets.
Mens en natuur kunnen zich aan elkaar helen. Deze verhouding tussen mens en natuur heeft echter ook een keerzijde. De natuur kan de mens ziek maken door talloze interne en externe oorzaken en omgekeerd kan de mens de natuur verzieken. Natuur en mens kunnen elkaar blijkbaar ten diepste afbreken. We moeten in de verhouding tussen mens en natuur dus minstens twee processen verdisconteren: zowel het afbraak als het opbouwproces, zowel doodsprocessen als levensprocessen. In deze verhouding wordt zichtbaar dat mens en natuur zowel met betrekking tot ziekte als tot gezondheid, kunnen kampen met een tekort of met een teveel.
De mens is principieel aangewezen op de natuur, zonder is de mens niet in staat te leven. Deze fundamentele afhankelijkheid ten opzichte van de natuur laat zien dat de mens feitelijk niet geïsoleerd kan worden van zijn milieu. Zonder dit midden wat de mens omringt is de mens ter ziele. De mens is voor zijn toekomst aangewezen op de natuur. Het klinkt misschien vreemd maar zonder de mens zou de natuur evenzeer ter ziele gaan. Recentelijk zijn we al vertrouwd geraakt met de gedachte, dat de natuur in toenemende mate kan lijden aan de mens. Minder vertrouwd is men met de gedachte, dat de natuur voor haar verdere ontwikkeling evenzeer is aangewezen op de mens. De mens heeft in deze een morele taak de natuur te vervolledigen. Hij brengt de natuur in cultuur en in dit verband o.a. een geneeskundige cultuur. Concreet het kruid blijft niet alleen maar kruid, maar wordt ontwikkeld tot een middel of midden in de geneeskunst.
Deze wederkerige afhankelijkheid tussen mens en natuur heeft de aloude natuurgeneeskunst altijd tot haar werkterrein gerekend: mens en natuur dienen elkaar te helen. Het geneeskundige handelen dient dan ook doortrokken te zijn van deze wederdienst. Deze wederdienst kan – opnieuw (analoog aan de sjamanistische / mythische geneeskunst) – gestalte krijgen en gevisualiseerd worden in een systeemdynamisch veld en of model (van oudsher benoemd als een medicijnwiel). Immers zonder een systeemdynamisch veld kunnen de complexe verbanden en afscheidingen niet helder in beeld en tot begrip gebracht worden. In bovenstaande alinea’s is reeds een mogelijk veld of systeem ontsloten waarop alle verbanden en onderscheidingen systeemdynamisch onderzocht kunnen worden.
Dit veld kan uiteengelegd worden in een aantal markante assen. De horizontale as geeft de dynamiek weer tussen mens en natuur, tussen subject en object. De verticale as geeft de dynamiek weer tussen doodsprocessen en levensprocessen, tussen patho-genese en saluto-genese, tussen ziek worden en gezond worden, tussen afbraak en opbouw. Door deze twee assen ontstaan vier nieuwe velden die ruimte bieden voor de vier natuurrijken, de vier elementen, de vier temperamenten, etc. etc. Tussen doodsprocessen en levensprocessen bestaat een tegendelige dynamiek, respectievelijk te benoemen als antipathie en sympathie, centripetale en centrifugale krachten, etc. Deze krachten worden respectievelijk linksom en rechtsom in het diagram als een systeemdynamisch veld in beeld gebracht. Tot zover een eerste aanzet, het dient hier slechts ter illustratie. Dit systeemdynamisch veld heb ik 30 jaar lang onderzocht en zowel theoretisch als praktisch vorm gegeven, onder andere op de Hogeschool voor natuurgeneeswijzen in Arnhem. Dit systeemdynamisch onderzoek fundeert uiteindelijk een nieuwe natuurgeneeskunst.
De mens is een natuurrijk op zich, daarnaast is hij evenzeer mineraal, plant en dier. Hij is enerzijds slechts een vierde deel van het fenomeen natuur en anderzijds verenigt hij in zich zelf als mens de natuur in al zijn complexiteit. Zonder de minerale wereld, de plantenwereld en de dierenwereld kan er eigenlijk ook geen mens bestaan en anderzijds is de mens ook niet te verstaan zonder die andere rijken. Hij is ontogenetisch uit hen voortgekomen. Hij mag wel de kroon der schepping genoemd worden, maar hij is evenzeer van zijn troon af te stoten. Immers zonder een adequate toevoer maar evenzeer een adequate afvoer kan ieder levend wezen en de mens in het bijzonder zijn leven niet leven. Syteemdynamisch gezien functioneren mens en natuur in deze als open systemen. Dat wil zeggen dat ze voor hun beider ontwikkelingsproces met elkaar in functie zijn. En dit in functie staan vraagt om interactie.
Als kroon van de schepping kan de mens zijn leven misschien een nieuwe zin geven als hij in een dienstbare houding tot de natuur wil komen om haar te kunnen vervolledigen. Meer natuur door de mens en meer mens door de natuur, een uitdagend project voor een nieuwe natuurgeneeskunst.
Dat wat de mens is en dat wat de mens omringt noemen we natuur. Deze natuur werd van oudsher vierledig gedifferentieerd en benoemd als de vier rijken: het minerale, plantaardige, dierlijke en menselijke rijk. Uit die vier rijken kan de natuurgeneeskundige middelen betrekken voor zijn geneeskundige handelen. Die vier rijken vormen in wezen één systeem, waarin alles met alles samen hangt. Het ene rijk kan het andere dienen inzake ziekte en gezondheid. Deze samenhang is bijzonder complex en werd vanouds hier in het westen ‘systeemdynamisch’ uitgewerkt in het vierledige systeem van de elementen.
Men kan de vraag stellen hoe deze vier rijken zich verhouden tot de vier elementen? Men kan bijvoorbeeld de analogieregels onderzoeken tussen enerzijds het minerale, het plantaardige, het dierlijke, het menselijke en anderzijds respectievelijk het aarde element, het water element, het lucht element en het vuur element. Men kan ook onderzoeken hoe die vier elementen ieder afzonderlijk en in samenhang zowel elk van die vier rijken innerlijk differentiëren als wel elk individueel wezen uit een van die vier rijken. Het moge duidelijk worden dat met een vrij eenvoudig vierledig systeem buitengewoon gedifferentieerde betrekkingen onderzocht en uitgewerkt kunnen worden, mits men dit onderzoek systeemdynamisch weet uit te bouwen en te onderbouwen.
Hieraan schort het juist mijns inziens in de natuurgeneeskunde. Er worden alle mogelijke betrekkingen aan de orde gesteld en die zijn velerlei van aard, evenzeer worden de elementen aan de orde gesteld, maar geenszins wordt het natuurgeneeskundige handelen systeemdynamisch uitgewerkt en onderbouwd. Nog daar gelaten hoe de elementen verstaan dienen te worden als regulatieve ideeën en niet zozeer als materiele substanties, processen of aggregatietoestanden.
De vier elementen vormen een oud relict uit een natuurgeneeskundig verleden. Ze werden van oudsher benoemd als primaire kwaliteiten en werden in verband gevoeld en gedacht met de secundaire kwaliteiten, te samen gesitueerd in de windroos. Alleen al de vele mogelijke posities van de primaire en secundaire kwaliteiten in één en dezelfde windroos doen het vermoeden rijzen dat men geen zicht meer heeft op de eigen systematiek van het element, de kwaliteit die ze representeert, het beeld en de vele afgeleiden daarvan te weten het symbool, de metafoor, het model en het plaatje. De systematiek van het beeld geeft toegang tot een kwalitatieve benadering van de werkelijkheid en daarmee op de hoedanigheid van het element als primaire kwaliteit. Daarentegen geeft de systematiek van het begrip toegang tot een kwantitatieve benadering van diezelfde werkelijkheid en daarmee op de zodanigheid van de secundaire kwaliteiten. Het niveau van de systematiek (zowel begripslogisch als beeldlogisch) dienen we streng te onderscheiden van de twee andere niveaus, te weten de methodiek en de logiek. De systematiek is algemeen en abstract, de logiek is bijzonder en concreet. De methodiek bemiddelt deze twee onderscheiden domeinen middels twee onderscheiden onderzoeksmethoden en wel respectievelijk de zo genoemde empirische cyclus (deels kwantificerend) en de fenomenologische cyclus (deels kwalificerend).
Kunnen we vaststellen dat het huidige natuurgeneeskundige handelen evenzeer te lijden heeft van de atomisering en kwantificering in haar wijze van denken. Daarin is zij evenzeer (als de reguliere geneeskunde) kind van deze tijd en ongewild kind van de rekening ondanks alle verwoede pogingen integraal natuurgeneeskundig te willen handelen. Immers de natuurgeneeskunst pretendeert een alternatief of minstens een complementaire benadering te bieden naast of in samenhang met de reguliere geneeskunde. Het complement van een kwantitatieve benadering van de werkelijkheid zou een kwalitatieve benadering dienen te zijn. Het eerste vormt het object van een wetenschappelijke geneeskunde, het tweede het object van een evenzeer wetenschappelijke geneeskunst. Hier stoten we op een fundamentele vraag. Hoe kan een kwalitatieve benadering van geneeskunst evenzeer wetenschappelijk gefundeerd worden als een kwantitatieve benadering van geneeskunde? Daar waar we spreken over een benadering komen we op het terrein van de methodiek. In een kwantitatieve benadering spreken we over een empirische cyclus en in een kwalitatieve benadering over een fenomenologische cyclus.
Het mag op zijn minst als vraag aan de orde gesteld worden hoe het komt dat de natuurgeneeskundigen niet in staat zijn om met elkaar een synthetisch, samenhangend veld te herscheppen waarin alle te onder scheiden methoden, technieken, optieken, etc.uiteindelijk verenigd zouden kunnen worden in een overkoepelend en funderend systeem. Daarentegen zien wij enorme versplintering, onnodige wedijver, wederzijds onbegrip en versterking van eigen invalshoeken. De persoonlijke subjectbetrokken strategie wordt verheven tot de methode en het systeem bij uitstek. Men vergeet dan gemakshalve het essentiële verschil tussen logiek en systematiek. Op het niveau van de logiek mag men juist heel concreet en bijzonder, dat wil zeggen subjectbetrokken functioneren. Dit impliceert dat een subjectbetrokken strategie het eigen persoonlijke als instrument heeft te ontwikkelen en in te brengen; anders dan in een objectbetrokken strategie waarin het persoonlijke er niet toe doet en mag doen. In een objectbetrokken strategie gaat het immers om het intersubjectieve (het niveau van de methodiek) en het objectief toetsbare (het niveau van de systematiek). Op het abstracte niveau van de systematiek dient men onderzoek te verrichten naar al of niet gefundeerde samenhangen die men zowel begripslogisch als beeldlogisch dient te toetsen en te objectiveren.
Het onderscheid tussen een reguliere en een alternatieve / complementaire geneeskunde betreft niet zozeer haar object, de natuur. Beide benaderingen kunnen niet zonder dit fenomeen, daar zij beiden op onderscheiden wijzen hun middelen daaruit weten te betrekken. Het fundamentele verschil betreft niet zozeer haar object, de natuur, als wel de wijze waarop zij zich verhoudt tot haar object. Vereenvoudigd kunnen wij beide benaderingen respectievelijk duiden als een kwantitatieve en een kwalitatieve benadering. De kwantitatieve benadering stoelt haar waarheidsvraag op de correspondentietheorie, de kwalitatieve benadering stoelt haar waarheidsvraag op de coherentietheorie. Beide benaderingen vinden hun grond in een onderscheiden paradigma: het ontologische paradigma en het functionele paradigma. Een paradigma staat voor de wijze waarop men de werkelijkheid kan denken. Het voert te ver dit alles hier in kort bestek aan de orde te stellen. Op zijn minst volstaat een terminologische explicitatie.
In een kwantitatieve benadering zoekt de wetenschapper naar causale (oorzaak-gevolg) relaties tussen bepaalde feiten die moeten corresponderen met bepaalde te denken relaties tussen overeenkomstige ideeën. De correspondentie tussen theorie en experiment wordt bemiddeld door een hypothese en moet door verificatie en of falsificatie uitmonden in bepaalde regels, formules en wetten omtrent te voorspellen oorzaken en gevolgen aan de hand van constateerbare feiten in een constateerbare context. Deze benadering is geheel vervat in een ontologisch paradigma: men is op zoek naar het bepalende oorzakelijk feit wat is en inwerkt op andere feiten. Dat men daartoe de werkelijkheid moet opdelen in kwantificeerbare, dat wil zeggen meetbare hoeveelheden, inhouden, substanties, etc. spreekt voor zich. Kort gezegd: de delen bepalen uiteindelijk het geheel.
In een kwalitatieve benadering zoekt de wetenschapper naar analoge relaties tussen bepaalde fenomenen die in hun innerlijke en onderlinge samenhang elkaar dermate weerspiegelen dat die relaties door hun coherentie (samenhang) sprekend worden en als zodanig ook gelezen kunnen worden in een streng opgebouwde fenomenologische methode. Zo de correspondentie tussen onderling verbonden ideeën en onderling verbonden feiten in een empirische cyclus onderzocht en aangetoond moeten worden, zo dienen de fenomenen tot spreken gebracht te worden in een fenomenologische cyclus, waarin de fasen achtereenvolgens doorlopen kunnen worden: de fase van de onbevangen waarneming aangaande de feiten, de dynamische beeldvorming omtrent de voorhanden fenomenen, de empathische oordeelsvorming omtrent de te duiden betekenissen en de dienstbare besluitvorming omtrent de zinvolle samenhangen. Deze benadering is voortgekomen uit het functionele paradigma waarin niet zozeer het object alleen centraal staat maar evenzeer de betrekking tussen subject en object. Men spreekt in dit verband dan ook van een subjectbetrokken onderzoek van de feiten te onderscheiden van een objectbetrokken onderzoek van de feiten. Een kwalitatieve benadering verhoudt zich dus evenzeer tot de feiten, zij het dat ze de mogelijke betrekkingen onderzoekt op hun coherentie (samenhang) en consistentie (duurzaamheid). Kort gezegd: het geheel bepaalt de delen.
Beide paradigma’s hebben recht van spreken en tonen de werkelijkheid vanuit een onderscheiden optiek. In die zin kan men van alternatief spreken, het betreft een onderscheiden optiek; anderzijds kan men evenzeer van complementair spreken aangezien ze aanvullend werken met betrekking tot het te onderzoeken natuurobject. Een kwalitatieve benadering fundeert haar onderzoek naar betrekkingen echter pas dan als ze ook systeemdynamisch functioneert. Immers complementair aan een exact te verifiëren correspondentie dient men evenzeer exact coherent en consistent te denken. Deze twee optieken markeren dan ook twee te onderscheiden en elkaar aanvullende denk strategieën: te weten een analytische begripsvorming omtrent de feiten en een synthetische beeldvorming omtrent de fenomenen. Zo de begripsvorming systematisch, methodisch en logisch onderbouwd dient te worden, zo dient de beeldvorming evenzeer systematisch, methodisch en logisch onderbouwd te worden wil ze haar wetenschappelijke grond niet verliezen.
De complementaire natuurgeneeskunst volstaat echter niet meer met een kwalitatieve benadering. Immers met betrekking tot de kruiden bijvoorbeeld worden door biochemisch onderzoek steeds meer inhoudsstoffen bekend en begint men ook onderzoek te doen naar hun betreffende werkingen op het verschijnsel ziekte en het verschijnsel mens. Deze fytotherapeutische kennis dreigt geheel en al los te komen staan van de traditionele signatuurleer aangaande het geneeskundige gebruik van kruiden, laat staan hoe de elementenleer daarin te betrekken. Natuurgeneeskundig werkte men in de oudheid met de humores, de betreffende lichaamssappen, gerelateerd aan de vier elementen. Deze humores vindt men vrij vertaald terug in de kwaliteiten van het bindweefselvocht. 18 liter humores omzetten in een basis-bio-regulatiesysteem vraagt om een hernieuwde integratie van beide paradigma’s, dat geldt ipso facto voor een gedegen fytotherapeutische benadering.
Men kan echter pas twee paradigma’s, twee optieken op het fenomeen natuur, in het bijzonder bijvoorbeeld een kruid, de lichaamssappen, met elkaar in gesprek brengen als men vooreerst zowel de empirische cyclus als de fenomenologische cyclus ieder op zich weet te onderbouwen om vervolgens ook het instrument te ontwikkelen om beide benaderingen systeemdynamisch met elkaar in gesprek te brengen. De praktijk laat zien dat aan het een en ander het nodige schort en blijft schorten als men deze brug tussen begrip en beeld, tussen kwantiteit en kwaliteit, tussen causale relatie en analoge relatie, tussen empirische cyclus en fenomenologische cyclus, etc. niet weet te slaan.
Een bepalende gedachte in dit verband zou het volgende kunnen vooronderstellen: beide paradigma’s kunnen ieder op zich geen toekomst genereren. Een verkorte schets.
Tussen mens en natuur valt een onophoudelijke uitwisseling en wisselwerking waar te nemen. Deze uitwisseling en wisselwerking wordt ook wel het fenomeen van de stofwisseling genoemd. Deze stofwisseling tussen mens en natuur bepaalt de mate van ziek zijn / worden en de mate van gezond zijn / worden. Van oudsher werd deze stofwisseling tussen mens en natuur volgens strikte religieuze regels geordend. Van lieverlee echter ontaarde deze harmonieuze ordening en begon de mens een weg van vallen en opstaan in ziekte en gezondheid. Naarmate de mens het onmiddellijke contact met de natuur begon te verliezen, in die mate begon hij deze stofwisseling te onderwerpen aan een nieuwe experimentele onderzoekshouding. Naarmate de mens deze stofwisseling wist te exploreren in die mate ontaarde de kwalitatieve verhouding in een kwantitatieve. Sterker nog in de mate de mens de natuur begon te onderzoeken op haar bouwstenen in die zelfde mate maskeerde alle wetenschap over eiwitten, vetten, koolhydraten, vitaminen en mineralen het besef dat een uitwisseling aan bouwstenen niet hoeft samen te vallen met een uitwisseling van levenskrachten, alle wetenschap over vitaminen ten spijt.
Immers zonder enige notie van samenhang tussen landbouwkundige, voedingskundige en geneeskundige disciplines ontaarde het fenomeen van de stofwisseling evenredig aan de kwantitatieve groei van de consumptie. Na de ontwikkeling van de productiemogelijkheden begon de mens ook over te stappen op het ontwikkelen van synthetische supplementen. Niet zozeer noopte hiertoe de bevolkingsaanwas als wel de drang naar winstmaximalisatie. Een kwalitatief georiënteerde stofwisseling werd ingeruild voor een kwantitatieve benadering. Een ontologische benadering van de werkelijkheid bracht wetenschap voort. Een wetenschap om de werkelijkheid kwantitatief en mathematisch te bemiddelen. Kortom de mathematisering en de atomisering van de stofwisseling bracht een kwantitatieve versnelling maar geen kwalitatieve verbetering. Het domein van de stofwisseling heeft het vitale moeten inwisselen voor het mortale. Leve de industriële revolutie, maar de stofwisseling van het levende kon ten grave gedragen worden.
Deze wat al te scherp getekende verkorte gang door de geschiedenis wil slechts het spoor zichtbaar maken waarbinnen de natuurgeneeskunde het primaat heeft moeten overdragen aan een geneeskunde die evenzeer de menselijke bouwdoos ter reparatie is gaan ontleden op al haar kwantitatieve bouwstenen. Men moet daarom niet meer spreken van mens en natuur, hooguit van mens en cultuur. En de dominante cultuur herschept de natuur tot een bouwput waarin de verbouwingen aan mens en natuur eerder regel dan uitzondering zullen worden: alles is te maken en te repareren, de mens is in deze opvatting slechts een mechaniek. De organiek van mens en natuur en de organiek van het geneeskundige handelen hebben daarvoor moeten wijken. Het besef van de organiek dreigde nagenoeg van het toneel te verdwijnen.
Nagenoeg. Ondanks het feit dat de geneeskunde haar wetenschappelijke triomfen kon vieren, begon het bouwwerk van de gezondheid in al zijn voegen te kraken. Ondanks alle wetenschappelijk onderbouwde geneeskunde is de mens per saldo er niet gezonder op geworden. Deze paradox bracht gaande de weg een shockeffect teweeg. Ondanks alles herontwaakte het besef dat mens en natuur niet alleen deelsgewijs te reduceren zijn tot in al hun eminente bouwstenen maar dat zij evenzeer bestudeerd konden worden vanuit het geheel van een organiek of omgekeerd vanuit de organiek van een geheel.
Deze omslag van mechaniek naar organiek, van een bestudering van de delen naar een bestudering van de gehelen, hangt, zoals boven beschreven, mede samen met een paradigmatische omslag in het handelen van de mens. Een omslag van een substantieel ontologische benadering naar een processueel functionele optiek inzake mens en natuur.
Gesteld is het gegeven dat het ontologische paradigma vroeg of laat haar object – de natuur als wezen – zodanig weet te de-subjectiveren (onteigenen) dat ze geheel en al vervreemdt van het verschijnsel mens. Maar wat doet een mens en wat staat de mens nog te doen in een gedesintegreerde natuur? Voordat de mens zich definitief vervreemdt van het verschijnsel natuur, ontstaat opnieuw de roep zich tot de natuur te wenden om haar opnieuw te leren beluisteren en te bekijken. Mogelijk heeft de natuur de mens meer te melden, dan de mens de natuur.
De roep om heelheid van de natuur is omwille van de natuur zeer terecht te noemen, aangezien de natuur verwordt en door uitbuiting dreigt ten gronde te gaan. Maar deze roep loopt het gevaar evenzeer in een ander uiterste te vervallen. Waar de natuur heilig wordt verklaard, bruuskeert een paradijselijk verlangen om terug te keren naar de natuur evenzeer haar verdere ontwikkeling. De vraag is of mens en natuur terug kunnen naar de oerstaat van het ongeschonden samenzijn. Ze zijn fundamenteel aan elkaar toevertrouwd en dienen aan elkaar te worden: in deze ontwikkeling huist een inwikkeling. Ze kunnen niet zonder elkaar!
Als ook een weg terug naar de natuur in toenemende mate onmogelijk wordt, doet zich de vraag voor hoe het toch komt dat mensen zo wakker worden aan deze roep van de natuur? Dat mensen deze nood zo innerlijk kunnen doorvoelen en daar ook gehoor aan wensen te geven.
Aan deze nood kan de mens wakker worden voor de gave van de natuur en ook voor de opgave dienstbaar aan haar ontwikkeling te worden. Blijkbaar heeft een eenzijdige benadering van de werkelijkheid de mens wakker gemaakt voor een meerzijdige benadering.
In die meerzijdige benadering past het om te zoeken naar een synthese tussen de oude geneeskunst en de nieuwe geneeskunde, tussen het alternatieve mythische model en het reguliere ontologische model. Deze synthese dient vorm te krijgen in een complementair functioneel model, waarin zowel het analytisch begrippelijke denken met al haar ontdekkingen aangaande de natuur zich dient te verbinden met het synthetisch beeldelijke denken waarin de mens zich laat gezeggen door diezelfde natuur. Immers in de synthese van beide benaderingen, paradigma’s, optieken worden verleden en toekomst wezenlijk zichtbaar in het ‘heden’. Ontdekt het begrip al wat is, zo laat het beeld zien wat nog niet is. Wat nog niet is kan worden op grond van wat is. De analyse van het wat kan nooit het laatste zijn wat een mens te doen staat, hij staat evenzeer voor de noodzaak vorm te geven aan dat wat nog niet is: zowel met betrekking tot zichzelf als met betrekking tot de natuur als met betrekking tot hun wederzijdse verhouding.
De analytische wetenschap zoekt een weg naar het verleden daarentegen zoekt een synthetische wetenschap een weg naar de toekomst. Er is slechts toekomst waar mens en natuur elkaar vinden in dit heden om aan elkaar te kunnen groeien. Maar dan ooit functioneren mens en natuur als partners in een buitengewoon existentieel project: de humanisering van de werkelijkheid waartoe beiden behoren. En in zo een humaniseringsproject trachten ze elkaar niet uit te sluiten maar in te sluiten, dat wil zeggen elkander bij de hand te houden om aan elkaar te groeien en te doen worden wat ieder van hen werkelijk beweegt in deze werkelijkheid aan te treden als voorhanden. Als een zijn waarin ze beschikbaar worden voor de ander en het andere.
De ‘hedendaagse’ natuurgeneeskunst ontspruit aan een oermythisch verlangen, ze kan daarentegen niet terugkeren naar dat verleden alsof de oude sjamanistische natuurgeneeskunst voetstoots te restaureren valt. Daar ligt in de wens tot herstel ook haar valkuil: de onmiddellijke eenheid tussen mens en natuur is niet meer te herstellen. Ze is noodzakelijk uiteengevallen tot een tweeheid van subject en object. En in die tweeheid kon hun relatie geobjectiveerd worden en tot bewustzijn gebracht worden als een te bemiddelen relatie: mens en natuur hebben elkaar in hun wording iets te bieden.
Maar dan heeft de mens het ook niet alleen meer voor het zeggen; kan hij de natuur niet meer naar willekeur onderwerpen en uitbuiten. Weet de mens zich niet schatplichtig aan de natuur dan weet de natuur hem haar schatten ook te onthouden. En daar waar de mens de natuur deformeert, desintegreert en erodeert, daar komt de mens pijnlijk te weten hoezeer hij de natuur zeer van node heeft voor al zijn nieuwe beschavingsziekten en noden. De wissel is getrokken. Het spoor is onweerlegbaar.
Een ‘hedendaagse’ natuurgeneeskunst dient zich complementair te ontwikkelen in vele opzichten. Niet alleen paradigmatisch waarin zowel een begripswetenschappelijke benadering en een beeldwetenschappelijke benadering elkaar dienen te completeren als wel een fundamentele benadering waarin mens en natuur, subject en object, mens en kruid elkanders gesprekspartners dienen te vormen. Welnu zo een communicatie vraagt om een adequaat instrument: een systeemdynamisch model. Met zo een systeemdynamisch model kan een brug geslagen worden tussen begrip en beeld, tussen een nieuwe fytotherapie en een oude signatuurleer, tussen het basis-bio-regulatie systeem en de oude leer der humores, etc.
Althans dat is het project wat de hedendaagse natuurgeneeskunst dient te onderzoeken teneinde het aloude project van de sjamaan naar behoren te kunnen voortzetten: hoe mens en natuur vrij te maken opdat ze zich aan elkaar kunnen helen. En dat vraagt om een eerbiediging van zowel de fysiek stoffelijke als spiritueel geestelijke dimensie van hun beider bestaan en wording. En niet in het minst hun persoonlijke zielentocht waarin eclatante genezingen nog altijd getuigen van frappante ontmoetingen tussen twee buitengewone wezens en we spreken hier dan ook over de plant die als kruid de mens deed helen en vice versa over de natuurgeneeskundige die als mens het kruid tot helen bracht.
In het oude mythische handelen werd de bevoegdheid van de sjamaan letterlijk op vele wijzen afgebeeld op zijn attributen waaronder bijvoorbeeld zijn trommel of anderszins. Deze afbeeldingen zijn in talloze varianten bewaard gebleven en werden door de antropologen in eerste instantie als willekeurige versieringen opgevat. Niets is minder waar wanneer men ze zorgvuldig bestudeert; Carl Gustav Yung is daarmee begonnen. Dit onderzoek heb ik voortgezet. Na vele jaren intensieve studie kan ik niet anders concluderen dat men deze afbeeldingen mag opvatten als gecodeerde energetische velden. De wijze waarop dit veld opgebouwd werd bepaalde onder andere bijvoorbeeld haar genezende werking op mens en natuur. Hiernaar zijn antropologische studies verricht.
Binnen een functioneel paradigma komt het erop aan een samenhang te herscheppen tussen een kwantitatieve begrippelijke benadering en een beeldelijke kwalitatieve benadering. Vandaar dat deze aloude structuur, door C.G.Yung mandala genoemd, door mij ontwikkeld wordt tot een systeemdynamisch veld of model. Dit model noem ik een diagram daar waar ze het denken dient en een dynagram (term van Esther Meurs, oud-student HVNA) daar waar ze het willen exploreert. Dit diagram nu kan als een systeemdynamisch model ingezet worden om op een coherente en consistente wijze onderzoek te verrichten naar een overkoepelende en funderende systematiek in het natuurgeneeskundige handelen.
Deze systeemdynamische benadering heeft in het afgelopen decennium op de Hogeschool voor natuurgeneeswijzen Arnhem inhoud en vorm gekregen in een systematische leergang voor de therapeutische ontwikkeling van de aankomende therapeuten. Nu komt het erop aan dit systeemdynamisch model te gaan benutten in een specifiek natuurgeneeskundige leergang. Immers het verdient aanbeveling om de kunst van bijvoorbeeld de irisdiagnose, de fytotherapie, de voeding en alle andere technieken en methodieken integraal systeemdynamisch te leren denken. En wel zodanig dat men op een rationele wijze de eventuele ‘essenties’ zowel in begrippen als in beelden kan denken.
Kort gezegd gaat het om de kunst een cliënt zodanig te leren lezen dat men met betrekking tot zijn fysieke, psychische en geestelijke disfuncties bepaalde analoge interferenties kan leggen met dat betreffende middel of midden uit de vier voorhanden natuurrijken. Centraal staat in deze benadering het wezen of zij nu plant of mens heet en centraal staat de aloude vraag wat zij hier en nu elkander te bieden hebben als het gaat om heling. Gegeven de beschikbare tijd wordt er gekozen voor een exemplarische benadering waarin men oog leert krijgen voor saillante bewegingen in dit proces. De aard van deze dynamiek maakt zichtbaar dat het denken in inhouden gecomplementeerd dient te worden met het kunnen denken in bewegingen. Hierin ligt precies het unieke van deze opleiding.
Dit project is geen sinecure en vraagt om een werkelijke doordenking van alle voorhanden natuurgeneeskundige disciplines. Ze vraagt voor alles de helderheid en bereidheid van een ontvankelijk gemoed. Zo een onderzoek vindt pas voortgang als ze ook daadwerkelijk gepraktiseerd kan worden in een concrete leergang. Immers leren is een vorm van onderzoeken en onderzoek is een vorm van leren. Dit traject wordt nu ontwikkeld als een voortgezette leergang, een post-hbo opleiding, zo gezegd een leergang om als praktiserend natuurgeneeskundige zich verder te bekwamen in deze systeemdynamische benadering. Meerdere disciplines komen daarin aan bod. Voor een verdere oriëntatie zij verwezen naar de website van De Maatschap – concept in diagram, en naar de website van de HvNa.
Ik hoop met deze korte oriëntatie u te kunnen interesseren hiervan kennis te nemen en wellicht uw nieuwsgierigheid en verlangen in deze te hebben gewekt. Anderzijds roep ik ervaren natuurgeneeskundigen in het therapeutische veld op om zich in deze verder te bekwamen. Wellicht kan door het ontwikkelen van een gezamenlijk leertraject zowel de praxis als de theorie gediend worden om op de onderscheiden niveaus van de systematiek, methodiek en logiek gestalte te geven aan een hedendaagse natuurgeneeskunst.