Basisangsten en strevingen
Vier basis angsten (Riemann) gerelateerd aan vier basis tendenties (Bühler).
Om een vrij mens te worden, kan je onderweg mogelijk vier fundamentele angsten tegenkomen; deze zijn ontleend aan het werk van Fritz Riemann, Grundformen der Angst.
Angst om je zelf te verliezen. Angst om je zelf te worden. Angst om je zelf vast te leggen. Angst om je zelf te veranderen. Deze vier angsten kun je relateren aan de vier grondtendenties in de biografie, zoals Charlotte Bühler die heeft uitgewerkt, namelijk de zelfstreving, de zelfbeperking, de zelfordening en de zelfcreatie.
1. Angst om je zelf te verliezen <~~~~> zelfstreving.
Ideaal typisch gezien heeft het kind nog geen angst zichzelf te verliezen. Het kan niet anders dan zich overgeven aan zijn impulsen of zelfstrevingen. In dat overgeven doet het echter een beroep op de ander hem te ontvangen.
Je kunt de overgave zien als een soort vallen.
Het kind laat zich vallen en de ouder vangt hem op.
In de wisselwerking van overgave en opvangen ontstaat de basic trust of het zelfvertrouwen.
Jouw zelfvertrouwen is dus afhankelijk van jouw aangeboren durf tot overgave en de mate waarin jij bent opgevangen.
In de leeftijdsfase van 1 – 7 jaar bevindt het kind zich in de verbinding van overgave en ontvangen worden. In deze fase moet het de ruimte krijgen om zich te ontwikkelen zoals het zich wíl ontwikkelen. Het kind moet zich over kunnen geven aan zijn impulsen of zelfstrevingen. Het heeft daarvoor de warme aandacht van de ouder nodig, die hem daarin de ruimte geeft en het kind in het opvangen zijn grenzen laat ervaren.
Rond het vierde/vijfde jaar ontstaat de ik bewustwording. Het is een act van het denken en lijkt op een wakker worden, een plotseling besef van “hé, ik ben los van de anderen om mij heen”. Het is de periode dat het kind nee gaat zeggen: “wil niet”, “zelf doen”.
Als je te vaak niet bent opgevangen en in de kou bent gezet (dit is mede afhankelijk van je aangeboren durf tot overgave), dan wordt je ik dermate wakker dat je je niet meer goed kunt loslaten. Je voelt dan niet meer de vreugde van het zelf dat zichzelf verliest, maar de angst van het ik die niet kopje onder wil gaan.
De angst om jezelf te verliezen kun je overwinnen door zelfovergave te oefenen. Zoek mensen die jou opvangen als jij jezelf niet overeind kan houden. Je komt dan jezelf tegen als iemand die te redden is.
Als jij je weer kunt overgeven dan kun je weer ontdekken wat jou in beweging brengt, wat jouw zelfstrevingen of impulsen zijn. Je vindt dan je enthousiasme terug.
2. Angst om je zelf te worden <~~~~> zelfbeperking.
Terwijl in de voorgaande fase ik en de ander met elkaar verstrengeld raken is het hier de opgave om in de gaten te krijgen wat van jou is en wat van de ander. Waar ik enthousiast voor raak is van mij en waar ik niet voor open ga is van de ander. Mag ik tegen de ander nee zeggen of raak ik dan de goedkeuring kwijt van de ander. Is het mij vergund om van de warmte van wij samen te gaan naar de warmte van alleen mijzelf? Mag ik mij onderscheiden, mag ik mij beperken tot wat ik zelf ben en dat plezierig vinden en mijzelf aldus bevestigen? Of blijft de ander in het opvangen, mij vast houden of juist mij wegstoten als ik met iets oorspronkelijks kom?
Je kunt pas bij je eigen kracht komen als je je mag beperken tot jezelf en dat vraagt van de ander om jou los te laten.
In de wisselwerking van zelfbeperking en los gelaten worden door de ander ontstaat zelfwording.
Jouw vermogen om jezelf te zijn is dus afhankelijk van jouw durf om je te beperken tot waar jij warm voor loopt en de mate waarin de ander jou kon loslaten.
Rond het 8e en 9e jaar ontstaat de eerste ik beleving. Deze fase word wel de pre-pubertijd genoemd. De ik beleving is een act van het voelen. Het is niet reflexief. De beleving komt op van “hé, ik ben de eenheid met mijn ouders kwijt”. Ik voel mij angstig en alleen. “Ik ben vast een aangenomen kind” of “moet je eens zien hoe mijn moeder eruit ziet, heb ik ook zo’n neus”?
Waren de vader en moeder gewoon vader en moeder, nu gaat het kind naar ze kijken en zich met hen vergelijken. Ook ontstaat hier de eerste worsteling met de dood en het kind kan bang worden dat moeder of vader eerder dood gaat.
In deze fase, die dus heel kwetsbaar is, maakt het kind zijn eerste zelfbeeld: ik ben maar een stukje van de ander, ik ben ook van mijzelf. De kinderen doen dit spelenderwijs. Zij verkennen al spelend een heleboel rollen en komen er zo achter wat zij leuk vinden en wat niet. Als het kind mag opkomen voor zijn eigenheid zonder angst dat het uit het warme nest gegooid wordt, blijft het zelfbeeld open. Het blijft dan een proces van geven en nemen, van horen en wederhoor. Als het kind echter in zijn zoeken naar eigenheid in de kou gezet wordt, sluit het zelfbeeld zich defensief. Het rolt zich letterlijk op. Het kind sluit dan zijn zelf op in zijn zelfbeeld. Dit is wat wij het ego noemen. Je bent niet meer jezelf, maar je voelt je gedwongen om een bepaalde rol te spelen, waarin je alleen onder bepaalde omstandigheden je over mag geven aan je impulsen. In plaats dat jij jezelf beperkt, wórd je nu beperkt.
Als je als volwassene moet gaan ontwarren wat van jou is en wat van de ander, kom je vaak in een gevecht terecht, omdat de meesten van ons een ego gevormd hebben. Je bevrijden van je ego gaat niet zonder gevoelens van o.a. angst en schuld.
Je kunt de angst om jezelf te worden, overwinnen door te kiezen voor wat jou beperkt. Dit is in de gaten krijgen dat tegenslag, ziekte en trauma jouw ego weerspiegelen en dat zij jou weliswaar beperken, maar dat in die beperking jouw oorspronkelijke zelf aanwezig is. Die heb je er ooit zelf in op gesloten. In het accepteren van de beperking ga jij jezelf alsnog hernemen. Je gaat leren je eigen bron weer te ontsluiten.
3. Angst om je zelf vast te leggen <~~~~> zelfordening.
Was het in de vorige twee kwadranten belangrijk dat jezelf in beweging kwam, nu is het nodig om jezelf vast te leggen. Je kunt niet eeuwig met jezelf bezig blijven. Het zelf moet hier tot rust komen. Je gaat je nu richten op de ander of het andere, maar wel in overeenstemming met jouw mogelijkheden. Je gaat een relatie aan met datgene waarbij jouw zelfordenend vermogen in takt blijft. Stel je wilt jongleur worden, ga je dan meteen met 5 ballen oefenen? Nee, je beperkt je tot dat aantal ballen, die je in de lucht kan houden. Je gaat net zolang oefenen totdat de beweging je geheel eigen is geworden. Je hebt je dan vastgelegd, er is een stukje onvervreemdbaar van jou geworden. En dat zie je aan wat de ballen doen.
In de wisselwerking tussen het bewaren van de zelfordening en je wijden aan de ander of het andere ontstaat de identiteit.
Hier ontstaat de echte relatie. Het is niet meer het zelf dat gebiologeerd raakt in de ander – als het ware in de ander verdwijnt – maar het ik dat leert te pendelen tussen zich in liefde voor de ander weg te geven en weer terug te keren in de beperking van zichzelf.
In de fase van 14 – 21 jaar krijgt de jongere het vermogen om de dingen buiten zich neer te zetten en hij wil zichzelf herkennen in de ander. Zijn identiteit gaat hij ontdekken in het zich weggeven aan zijn peergroep of idolen en in het zich afzetten tegen zijn ouders. Enerzijds gaat hij zichzelf herkennen in het genieten als hij bepaalde gedragingen van zijn idolen of leden van zijn peergroep nadoet en anderzijds probeert hij zijn eigen zelfbeeld te bewaren door vooral niet hetzelfde te zijn als zijn ouders.
Rond 17/18 jaar ontstaat de ik verwerkelijking. Het ik gaat zich verwerkelijken door zich los te scheuren van zijn ouderlijk huis. “Wat jullie mij aangedaan hebben, jullie hebben daar geen weet van.” “Jullie zijn zo stom, ik zal laten zien dat ik het beter kan”. En zo trekt het ik zich definitief los. Niet iedereen doet dat, dat hoeft ook niet, sommigen doen dat pas als ze na hun 35e voor de tweede keer in die fase komen.
Je kunt de angst om je vast te leggen overwinnen door in de gaten te krijgen dat je alleen kunt vastleggen op datgene waarbij jouw zelfordening in takt blijft.
4. Angst voor verandering <~~~~> zelfcreatie.
In de vorige fase ben je een echte relatie aangegaan met de ander of het andere. Je hebt leren pendelen tussen zelfbeperking en zelfovergave. Je hebt afgesproken om dat met elkaar te delen, wat binnen beider mogelijkheden past. Met behulp van de ander ben je steeds weer terug gegaan naar jezelf om te voelen wanneer je over je eigen grenzen heenging. Was je in je zelfovergave grenzeloos en in je zelfbeperking begrensd, in de relatie leer je een dynamische grens te vormen. Door die heen en weer gaande beweging leer jij jezelf centreren. Het is het vinden van je eigen midden, de plek waar je volledig bent aangesloten op je eigen bron. Op deze manier creëer jij jezelf.
De relatie gaat vrucht dragen en daaraan wordt het jou duidelijk wat je geleerd hebt. Deze vrucht mag je plukken en je toe eigenen. Met dat je dat doet kom je in je centrum te staan en laat je de ander los.
In de wisselwerking tussen jezelf centreren en de ander loslaten, ontstaat autonomie.
Hier gaat het niet meer om een handhaven van je eigen grens, maar om het precies in je eigen centrum gaan staan. Kom je met een ander in een grensconflict terecht dan weet je dat je nog niet geheel in je eigen centrum bent gaan staan. Je weet dat je nog niet geheel duidelijk hebt gekregen wat je te leren hebt in relatie tot die ander. Want als je echt in je centrum staat dan is de grens duidelijk aanwezig en wordt die niet meer bevochten. Elke klap die je krijgt kun je benutten om je centrum te vinden, je vecht niet terug, je laat de ander volledig los.
Als je in je eigen centrum komt staan, voltrekt zich een grote verandering. Iets belangrijks wat je daarvoor miste, heb je je nu eigen gemaakt en als je opnieuw op weg gaat om iets te leren zal die weg anders zijn, want je hebt nu iets anders te leren. Behalve dat je de ander moet loslaten om je autonomie te veroveren, moet je zo gauw je deze positie hebt bereikt, je ik ook weer loslaten.
Je kunt je angst voor verandering overwinnen door in de gaten te krijgen, dat wat je je echt eigen hebt gemaakt, nooit meer kwijt zal raken. Dat het toelaten van de verandering, je in staat stelt om weer geheel open met iets nieuws te beginnen. Tegenover de angst voor verandering plaats je de moed om creatief te zijn. Hiermee bevrijd je jezelf als de ander en ga je nieuwe wegen verkennen om jezelf verder te ontplooien.
Je laat bijvoorbeeld je meesterschap over de twee ballen los en je gaat weer als beginner verder met drie ballen en je mag opnieuw een stuntelaar zijn, maar je beheersing over de twee ballen raak je niet meer kwijt.
Inhoudsopgave