Huis Wylerberg in beeld

In crystal we have a pure evidence of the existence of a formative life principle and although in spite of everything, we cannot understand the life of crystals, it is still a living being.

Nicola Tesla.

Introductie vooraf.

Bovenstaande citaat van Nicola vormt een mooie opmaat voor ons onderzoek betreffende het fenomeen kristallijne processen zoals Otto Bartning en anderen dat hebben trachten te verbeelden, te schouwen en vervolgens ook te bouwen. Waar staat het fenomeen ‘kristalbouw’ voor?

Daartoe hebben we op verzoek van Lidwine Janssens, die de Wylerbergkring oprichtte, met de artesS groep een fenomenologisch onderzoek vorm gegeven, startend op 26-01-2019 in Huis Wylerberg te Beek-Ubbergen en afgerond op 15-11-2019. We willen hier onze bevindingen voor het voetlicht brengen en wel in een omgekeerde volgorde.

Startend vanuit de eindformulering en terugwerkend naar onze gezamenlijke start. Van deze onderzoeksreis zijn uitgebreide verslagen gemaakt door ieder lid van de onderzoeksgroep. U kunt ze straks naar gelieve in een bijlage teruglezen. Op deze pagina trachten we in eerste instantie de kwintessence in beeld te brengen.

Alvorens het onderzoeksproces in beeld te kunnen brengen, bij deze een korte inleidende notitie.

We werken volgens de fenomenologische methode zoals elders op onze website uitvoerig beschreven en modelmatig in beeld gebracht.

Onze fenomenologische route kent twee aanvullende methodische routes van elk acht stappen, de gewaarwordingsroute en de waarnemingsroute.

In dit onderzoek hebben we ons beperkt tot de gewaarwordingsroute en wel uitgaande van een simpele hypothese.

Deze luidt: Indien Otto Bartning bijna 100 jaar geleden dit huis op een bijzondere wijze heeft geconcipieerd, kunnen we anno 2019, zonder enig vooraf gaande studie en of documentatie, toch achterhalen wat hij in Huis Wylerberg tot leven heeft willen brengen?

Dat hield in dat de onderzoeksgroep zonder enige voorkennis van dit fenomeen aan de slag is gegaan, om puur vanuit ieders allereigenste gewaarwordingen, methodisch, stapsgewijs, te reconstrueren waar Huis Wylerberg voor staat? In de onderzoeksgroep zaten gevorderde en minder gevorderde gewaarworders. Dat houdt in dat eenieder het dient te doen met wat hij of zij out of the blue, in afstemming met de ruimte, in de loop van de tijd, mag noteren aan invallen, indrukken en of impulsen. Naar gelang ieders talent, meer rationeel, emotioneel en of volutioneel. Meer geestelijk, zielsmatig en of lichamelijk ervarend. De kunst is om zonder gemaar en of gedoe sec te noteren wat zich in iemand zelf voordoet als hij zich afstemt op en zich openstelt voor dit huis als fenomeen, dat wil zeggen dat wat het huis ons wil tonen uit de aard van haar zijn.

Voor een leek die deze gewaarwordingen aanhoort en of later leest in de verslagen zullen al deze gewaarwordingen uiterst vreemd aandoen, aangezien er geen enkele begripsmatige, culturele of kunsthistorische context voorhanden is om dit te kunnen verstaan, laat staan begrijpen. Dit geldt ook in het bijzonder voor elk lid van deze onderzoeksgroep. De kunst is om daar niet over te gaan speculeren en of rationaliseren, maar het in al zijn onbegrijpelijkheid en onverstaanbaarheid te laten staan en het in alle rust stap voor stap methodisch uit te werken, hoe vreemd de bevindingen ook nog mogen zijn.

Dit ‘blind en doof’ uit te kunnen houden, maakt dat je ‘horende en ziende’ kunt worden voor wat nog ‘onhoorbaar en ongezien’ is. Het durven je te verhouden tot dat wat je invalt, je aan indrukken opdoet en of wat er in je aan impulsen opwelt, is de kunst, die je in deze gewaarwordingsroute oefent. Dit oefenen vraagt een onbevangen en onbaatzuchtige onderzoekshouding om het fenomeen zelve in en door je heen te laten verschijnen, dat is fenomenologie pur sang, afgeleid van fenomenon, dat wat uit zichzelve zich wil laten zien en of wil verschijnen.

Daarnaast dien je volledigheidshalve ook de waarnemingsroute complementair vorm te geven. Daar waar de gewaarwordingsroute subject betrokken aanvangt om het te onderzoeken object begripsmatig te doen verstaan, daar start de waarnemingsroute object betrokken om de beeldvorming subject betrokken tot stand te brengen om het ook beeldmatig te doen begrijpen. In het kader van dit onderzoek heeft Cees Ronstadt, als architect, deze waarnemingsroute voor zijn rekening genomen. Dat maakt dit onderzoek nog bijzonderder, aangezien hier twee onderzoeksgangen onafhankelijk van elkaar al of niet tot bepaalde vergelijkbare bevindingen kunnen komen.

Samen vattend verslag van de gewaarwordingsroute.

Het resultaat van een gezamenlijk, door 7 artesSleden, vorm gegeven gewaarwordingsroute, in deze, methodisch gezien, de 8e stap: de volgende eindformulering:

Het ‘huis’,

als een vervolmakend continuüm van uitersten,

een in-lichtende ruimtespanning herbergend,

voor de thuiskomst van de kristallijne mens,

omgevingsgericht met wijsheid transformatie kalibrerend.

Deze eindformulering is het resultaat van nagenoeg een jaar nauwgezette arbeid, middels de 8 stappen volgens de fenomenologische gewaarwordingsroute, zie elders. Het door eenieder persoonlijk bij gehouden verslag van elke stap in deze onderzoeksgang, beslaat vele pagina’s en het is ondoenlijk dat hier in extenso weer te geven. Niettemin zullen we hier een poging ondernemen een brug te slaan tussen het huis als fenomeen (in deze Huis Wylerberg) en deze eindformulering.

Voor de buitenstaander is het wellicht interessant de omgekeerde route te bewandelen en zowel deze eindformulering als Huis Wylerberg, gelijkelijk en in dialoog, in ogenschouw te nemen. Je zou deze eindformulering kunnen opvatten als een soort van verdichting, zo je wil een gedicht, waaraan een heel proces van nauwgezet gewaarwordend onderzoek is vooraf gegaan. Zoals aan elk gedicht van wie dan ook een heel proces ten grondslag ligt. Dit gedicht valt dan niet zo maar te begrijpen en te verstaan, in tegendeel hier vangt weer een geheel nieuw proces aan.

Voor en of door wie dat wil, ligt dan nog een lange weg te gaan, dit gedicht weer uit de doeken te doen, uit te pakken en tot verstaan te brengen en wel zo, dat men de gelijkenis kan terugvinden tussen dat wat het gedicht wezenlijk aan het licht wil brengen en dat wat het wezen nog verhuld heeft in haar verschijningsvormen. Hoe verdicht en verhullend het kan lijken, zo ook kan het weer onthuld worden en licht werpen op het fenomeen dat zich verhuld toch wil laten zien, tenminste voor wie daartoe oog en oor wil krijgen. Het vraagt een geduldig methodisch oefenen, hetgeen een doen impliceert en niet een praten over.

Niettemin en alle beperkingen in acht nemend, kunnen we hier enige noties te berde brengen, ze pogen slechts te illustreren, niet te verklaren.

Het ‘huis’ als een vervolmakend continuüm van uitersten. Met het huis doelen we op Huis Wylerberg, zoals dat ooit van 1921-1924 door de Duitse architect, Otto Bartning in opdracht van Schuster-Hiby is gebouwd op toenmalig Duits grondgebied, aan de grens met Nederland, nu, na WOII en de uitgevoerde grensherschikking, liggend in Beek-Ubbergen, gemeente Berg en Dal, bij Nijmegen.

Het ‘huis’ hebben we tussen aanhalingstekens geplaatst om vele redenen. Is het, ondanks de opdracht van Marie Schuster, wel bedoeld als een gewoon woonhuis, wat is in deze gewoon of ongewoon? Wanneer je het huis in ogenschouw neemt, kan het menigeen afstoten en of juist aantrekken. Het huis mag je wel zeggen, is op een zeer ongewone wijze ontstaan, aangezien Otto Bartning het al meditatief luisterend op een kleitafel heeft geboetseerd, van boven naar beneden van buiten naar binnen werkend. Pas later is hij het technisch berekenend gaan uitwerken en in dialoog met Marie Schuster werd het al meer en meer een te bewonen huis, een thuis, een dôme.

Kijk je naar de wijze waarop het huis is gestructureerd, zowel in het verticale als op het horizontale vlak, dan kan je niet onttrekken aan de kristallijne structuren die we ook in het grondpatroon herkennen, zoals we dat hier elders hebben uitgewerkt in het theorieboek systeem dynamiek. Vandaar dat we terugkijkend in plaats van het ‘huis’ zeer wel ook het ‘grondpatroon’ kunnen invullen en dan ontdekken we frappante nog onvermoede gelijkenissen, die je zo terug kunt vinden in het ontwerp van Otto Bartning, die zich heeft geijverd om zowel dit huis als Die Sternkirche achtledig uit te werken. Beiden zijn op een bijzondere wijze uitgelijnd op de vier kardinale windrichtingen.

Het huis is op een bijzondere wijze uitgelijnd op de diagonaal die je kunt trekken tussen NO en ZW. De scherp uitstekende, naar voren springende, NO wijzende, driegeleed vorm gegeven muren met de benodigde vensters op de onderscheiden etages, verhullen nog de daar achter liggende mysterieuze muziekzaal met haar door musici geroemde akoestiek. Van binnen uit en wel vanuit de muziekkamer naar buiten kijkend, valt je onmiddellijk het bijzondere licht op, dat vanuit het ‘Nieder-Rheinische’, het vlakke Rijnland, je tegemoet straalt, zelfs op een grijze bewolkte dag.

Zo geheel anders ziet het huis aan de ZW zijde eruit, alwaar ook de eetkamer is gelegen, met nauwelijks een uitkijk op de er achter liggende helling van de aldaar gelegen stuwwal, met haar bomen en donker ogende bossen. Ooit hebben pal op de ZW zijde twee prominente kastanjebomen gestaan, die inmiddels, ooit gekapt, weer aangeplant zullen worden. De diagonale lijn tussen NO en ZW loopt door de centrale hal, die aan weerszijden zicht geeft op de zitkamer aan de oostzijde en of op de entree aan de westzijde.

In die centrale hal werd onder andere minitieus de belijning gereconstrueerd, die deed vermoeden dat het huis kristallijn is vorm gegeven, hetgeen persoonlijk, in twee afzonderlijke sessies, bevestigd werd door Prof.dr. Wolfgang Pehnt en Dr. Sandra Wagner Conzelmann. Deze kristallijne bouw is verder grondig beschreven en uitgewerkt door Henrik Leschonski in zijn dissertatie ‘Der Kristall als expressionitisches Symbol’ Berlin, 1960 en Regine Prange in haar boek ‘Das Kristaline als Kunstsymbol’ Hildesheim, 1991. Zie de bijlage.

Deze summiere noties kunnen nu enigszins de eerste zin belichten in dier voege dat daar staat dat het huis op velerlei wijze is gecomponeerd als een continuüm van uitersten. Dat staat hier als een soort nuchtere samenvatting, al of niet voortgekomen uit een serieuze studie van de bovenvermelde geschriften. Evenwel heeft dat op geen enkele wijze plaats gevonden. Zoals boven al ingeleid, zijn we dit onderzoek via de gewaarwording gestart met een groep, die werkelijk helemaal niets wist van de status van het huis, de architect, de architectuur, de kunstgeschiedenis, etc. etc. Deze onderzoeksgroep, weliswaar min of meer getraind in het fenomeen gewaarwording, is blanco begonnen op 26 januari 2019, gehuld in dikke jassen, vanwege de koude, haar eerste notities, aan invallen, indrukken en impulsen, op te schrijven, naar aanleiding van hun primaire gewaarwordingen met betrekking tot het onbevangen zich openstellen voor wat zich daar al of niet voordoet.

De woorden uit deze eerste zin komen in de eerste 7 methodische stappen überhaupt nog niet aan de orde. Pas in de laatste sessie, in deze stap 8, brengen de deelnemers op een vrije en ongedwongen wijze, puur op grond van hun eigenste gewaarwording, achtereenvolgens, welwillend terugkijkend op al hun bevindingen en aantekeningen, zorgvuldig invoelend en nadenkend, op een niet geënsceneerde wijze hun woorden in. Pas in de laatste ronde bleek dat de achtereenvolgens ingebrachte woorden, die voor elke deelnemer iets van de essentie van het huis moest weergeven, in een exact omgekeerde volgorde, al tastend en proevend, uitgeschreven te kunnen worden, zodat je ineens voor een verrassend en onvermoed inzicht komt te staan. Na deze sessie zijn over en weer in 24 e-mails de al of niet ingebrachte aanvullingen gewikt en gewogen, afgewezen en toegewezen, met het doel zo dicht mogelijk bij de essentie te blijven, zonder een oeverloos geredeneer. Ook hiervan is een verslag opgesteld.

Dit alles vraagt een terughoudend vermogen alleen datgene in te brengen wat werkelijk uit het proces verdicht mocht en kon worden op grond van de methodisch verworven bevindingen, dat wat werkelijk in ieders gewaarwording de boven- of ondertoon is gaan voeren, mocht in deze laatste sessie tot klinken gebracht worden, gelijk Otto Bartning zijn ontwerp tot klinken heeft gebracht, al invoelend en luisterend naar wat zich liet concipiëren als een ‘symphonie’. Derhalve kunnen we dat achteraf terugvinden en beluisteren in een vervolmakend continuüm van uitersten, zowel in de tijd als in de ruimte, van ontstaan en tot stand komen in haar fysieke hoedanigheid. De uitersten in en aan het gebouw, van alle zijden en kanten te benaderen en te beleven, zijn spreekwoordelijk en niettemin werd en wordt het ervaren als een geheel, een holon, een holo-tropische dynamiek, die de tegenstellingen weet te verenigen als een coincidentia oppositorum.

Vergelijkend onderzoek tussen twee groepen die, met betrekking tot huis Wylerberg, hun gewaarwordingen methodisch hebben uitgewerkt, laat zien dat ondanks de enorme verschillen, grond tendenties zijn terug te vinden, die vaak op een verrassende en onvermoede wijze pas aan het eind van het gewaarwordingsproces oplichten. Ondanks de enorme arbeidsintensieve onderzoeksvereisten zouden meerdere groepen wellicht nog meer aan het licht kunnen brengen, maar de ervaring leert, dat veel niet veel helpt als je je niet werkelijk houdt aan de methodische vereisten, elders nader uitgewerkt.

het ‘huis’, het geheel, ‘als’ een vervolmakend continuüm, zowel in tijd als in ruimte, verbindt op een helende wijze uitersten, die er mogen zijn en desondanks zich op een bepaalde wijze zodanig harmoniëren, dat er een samenklank, een akkoord, beluisterd kan worden, die klinkend spreekt en of sprekend klinkt. Let op het woord als, het bedoeld weer te geven dat het gaat om een metafoor, een gelijkenis, een analogie, een tussenruimte. En dat brengt ons op de volgende zin waarin klinkt: een in-lichtende ruimtespanning herbergend.

Het woord ruimtespanning doet op het eerste oog vreemd aan, maar als je in Huis Wylerberg mocht vertoeven, al is het maar via een Youtube filmpje of anderszins, dan ervaar je meteen wat het huis met je doet en hoe de geconcipieerde ruimte, zowel van buiten als van binnen, op een bepaalde wijze zich tot elkaar verhouden. Dat zich tot elkaar verhouden in de ruimte impliceert en of expliciteert een bepaalde spanning, die je op velerlei wijzen in en om het huis kunt waarnemen en gewaarworden.

De wijze waarop de wanden en of muren verlopen en of ten opzichte van elkaar staan, zo ook de plafonds ten opzichte van de wijze waarop het parket is vorm gegeven. De wijze waarop de ramen van buiten af gezien zich verhouden tot diezelfde ramen van waaruit je naar buiten kunt kijken en je je vaak afvraagt in hoeverre de betreffende posities zich al of niet tot elkaar verhouden, zodat je de behoefte voelt dat nogmaals heen en weer gaand tussen buiten en binnen te verifiëren. De wijze waarop het dak zich al of niet om en over het huis plooit in velerlei vlakverhoudingen en wel in relatie tot de staande muren, die niet zomaar recht toe recht aan in het gelid of in het vierkant staan. De wijze waarop onvermoede nog verborgen hoeken van het huis zich verhouden tot de reeds verkende ruimten. De wijze waarop de zo te noemen functionele ruimtes, als muziek-, woon-, tuin- eetkamer, ieder op zo een geheel eigenwijze hun eigen ruimte ten opzichte van elkaar innemen. De wijze waarop de indeling op de begane grond zich verhoudt tot de indeling op de eerste etage en nog veel bijzonderder tot de vierde etage, alwaar de 5 rookkanalen eendrachtig samenkomen in de centrale vijfhoekige schoorsteen. En nog veel meer.

Ondanks alle verhoudingen, tussen op het eerste oog nog niet directe waarneembare aspecten, van en in het huis, krijg je het gevoel dat het erom spant, hoe ze zich tot elkaar verhouden in een gegeven en of ingegeven ruimte. Heel vaak kan je het gevoel krijgen hoe zit dat nu, klopt het wel, zie ik het goed, moet ik niet nog een keer een en ander exacter nameten en of in ogenschouw nemen. Al met al kom je al doende tot het besef dat het wel op een min of meer mysterieuze wijze kan kloppen, maar vooral kom je tot de gewaarwording dat al die onderscheiden ruimteverhoudingen niet alleen op elkaar maar vooral ook op jou zelf inwerken en wel zo dat het je vitaliseert. Zij het voor de één heel onbewust en na verloop van tijd en voor de ander per onmiddellijk zodra die de ruimte binnenstapt. Deze wonderlijke spanningsruimte, bleek later, de werken van Otto Bartning ter verificatie doornemend, zeer wel door Bartning gethematiseerd te worden als Raumspannung.

Een Raumspannung, die hij geheel en al vanuit de geleefde lichamelijkheid al of niet via dans en muziek trachtte te verwoorden en te verbeelden en zo ook te bouwen. Heel precies wist Bartning te duiden hoe je al gewaarwordend de ruimte als een verwijde lichamelijkheid kunt ervaren en ook inrichten. Precies hier ervoeren we, dat we iets hadden terug gevonden wat de bouwmeester zelf ook intentioneel heeft willen realiseren. Daarmee komen we op het woord in-lichtend.

Het in-lichtende betreft dan niet alleen het hervinden van de oorspronkelijke bouwintentie, maar zeer wel ook hoe de bouwmeester heeft gespeeld met de windrichtingen, de ligging van de steden en dorpen in de Rijnvlakte, de zonnestanden, de vlakte versus de stuwwal cq beboste heuvelrug, het spel tussen licht en donker en heel speciaal te zien op een archieffoto van de bibliotheekkamer met het zicht op NO, de twee stoelen, om de uiterste zonneopkomst te kunnen ontwaren op midzomerdag. Alwaar de zon onzichtbaar ondergaat op midden ZW positie, gegeven de erachter liggende heuvelrug, die pal achter de eetkamer opwaarts rijst. Het spel tussen Licht en Donker, als twee essentiële metaforen in het menselijke en aardse bestaan, verhouden zich én in de tijd, middels de seizoenen én in de ruimte. Wie de muziekkamer betreedt, kan niet ontkomen aan het overweldigde licht, dat uit de vlakte, het huis tegemoet wil stralen. Op de noord-oost zijde is door het jaar heen, behalve rond midzomer, geen direct zonlicht dat daar naar binnen kan stralen, niettemin staan huis en Rijnvlakte oog in oog met elkaar, de toeschouwer als getuige.

Met het in-lichtende komen we via het fysieke zonnelicht op hetgeen we ook vaak metaforisch duiden met: aha, er gaat mij een licht op, er valt mij iets in, dat mij inzicht verschaft, dat mij inspireert verder te gaan en de draad op te pakken en voort te weven. Niet voor niets kan het daar goed toeven zijn, voor wie creatief aan de slag wil, met tal van zaken. Het zou dan ook geen wonder zijn, als van meet af aan en nu nog, het huis een welkom onderdak zou bieden voor kunstenaars, wetenschappers en filosofen, die elkaar ongetwijfeld zouden kunnen inspireren als zij elkaar werkelijk willen en kunnen beluisteren. Het in-lichtende verwijst ook naar wat nog komen moet in de volgende regels, met name naar hoe met wijsheid de transformatie vorm gegeven moet worden, wil de mens zich vruchtbaar verder kunnen ontwikkelen. Als bouwmeester, die beide wereldoorlogen heeft meegemaakt, was Bartning zonder meer zich bewust van de noodzaak een helende ruimte te scheppen van waaruit dit alles in ogenschouw genomen kan worden. Het betreft dan zowel een continuüm in de tijd als een continuüm in de ruimte, gelijkend op de eeuwenoude kathedralen, die de middeleeuwse bouwmeesters wisten te realiseren. Betreft het huis dan alleen een woonhuis en of ook een soort van werkplaats, een thuis voor diegenen, die deze transformatie wilden bewerken? Het huis als een Dôme, een helende verblijfplaats voor helende initiatieven?

De vraag, die meerdere keren aan de orde kwam was, in hoeverre het huis deze transformatie weet te bewerken, dan wel, die mens een thuiskomst bereid, die deze transformatie weet te bewerken. Uiteindelijk konden we geen wederzijdse oorzakelijkheid aan de orde stellen, maar veeleer een wederzijdse implicatie, want zowel het werkzame huis als de betreffende werkende dienen met elkaar een interactie te gaan, zoals de bouwmeester ooit de interactie aanging met het wezen, dat hij trachtte te verwezenlijken in deze ruimtespanning, als een vervolmakend continuüm van uitersten. Moeten de elkaar bestrijdende uitersten niet juist vreedzaam met elkaar in een constructieve interferentie verkeren, wil er werkelijk uit het oude iets nieuws kunnen ontstaan? Zodat ze elkaar vervolmaken, aanvullen, vervolledigen, heel maken, een spanningsvolle transformatie bewerkend, waarvan de uitkomst altijd open ligt, aangezien ze mag in-lichten als dat moment zich aandient voor diegenen, die hier en nu zich daar voor openstellen. Dat gaat niet voetstoots en of zonder mislukkingen, het blijft een tastend zoeken naar een mogelijke harmoniërende verhouding tussen de uitersten, waarin en waardoor tijd en ruimte ontstaan voor de thuiskomst van de kristallijne mens.

Thuiskomst, gevoelde thuiskomst, kan je alleen gewaarworden als je er ook werkelijk thuis voelt, je je welkom voelt er te mogen vertoeven, er te kunnen verwijlen, er te willen verblijven om er ook iets heilzaams te kunnen bewerken, zodat het als een huis komt te staan, een thuis bereidend voor een volgende lichting zoekers naar het wezenlijke, het kristallijne, dát wat er toe doet om mens en werkelijkheid te helen. Daar waar mens en werkelijkheid elkaar werkelijk ontmoeten en werkzaam tegemoet komen, daar kruisen zich wegen, die zich ofwel naar de einder en of naar het midden bewegen, om uiteindelijk, een zich inwikkelende ontwikkeling, ruim baan te bieden. Het huis nodigt de onderzoekende spontaan tot een gaan, tot een verkennend bewegen door de ruimte en de ruimten, tot een rondgang. Alsof het een cirkelen om een geheim betreft, dat de onderzoekende doet bekennen, hoogst persoonlijk, een favoriete plek gevonden te hebben, waar het goed verwijlen is, omdat je je er gewoonweg thuis voelt. Een gevoel dat je misschien al een heel lange tijd niet meer kende, noch gewoon was.

Het opnieuw te ontdekken, bewerkt binnen de gegeven ruimtespanning toch een ontspanning, een innerlijke ruimte waar de tijd stil mag staan en al het verleden en al het toekomstige wil verzoenen. Want ondanks alle chaos en turbulentie, die het tijdsgewricht met zich mee kan brengen, vraagt het de kunst om in het oog van de orkaan te kunnen verblijven, er deels een gelatenheid te kunnen oefenen, alsook te komen tot een enthousiasmerende interactie met al wat is, door in het doen, niet te doen. Thuis komen en thuiskomst bewerken, maakt dat je op zoek gaat naar het het wezenlijke, naar datgene wat er wezenlijk toe doet en je niet te verliezen in het bijkomstige. Dat is niet eenvoudig en vraagt voortdurend oefening. Diegene die dat wenst te betrachten, kan je benoemen als een kristallijne mens, die tracht kristal zuiver te handelen, te denken, te voelen en te willen, voorwaar geen sinecure.

Het vraagt niet zozeer alleen het werken aan het omringende als wel ook het werken aan zichzelf, vanuit het besef zo binnen zo buiten en vice versa. Precies dat transparant kunnen verkeren tussen dit binnen en dat buiten, op velerlei wijzen, laat het huis ervaren in haar bouw, opbouw, uitbouw en inbouw. Sterker nog, het huis biedt in haar kristallijne structuren de mogelijkheid de ordende werkzaamheid tot leven te brengen om van daaruit weer verder te kunnen bouwen aan een heilzaam werkende werkelijkheid. Dat vraagt enerzijds behoedzaamheid en deemoedigheid, maar anderzijds ook een klare kristallijne wijze van denken en werken, leren en leven, om een werkraam en een denkraam, dat dit kristallijne weer gewaar doet worden. Het huis blijkt achteraf, na het onderzoek, ook door Otto Bartning ontworpen te zijn als een kristallijne dimensie.

Het kristallijne weer ter sprake brengen om het op velerlei wijzen te beelden en te verklanken, wordt toegeschreven aan de beweging van het expressionisme, tussen 1910 en 1925, met haar onderscheiden exponenten in de kunst, de literatuur, de muziek en de architectuur. Henrik Leschonsky brengt het kristallijne als expressionistisch symbool weer tot leven in zijn dissertatie. Het kristallijne vormt als het ware een soort van zoeklicht om zowel letterlijk als figuurlijk het kristallijne in de werkelijkheid op te sporen. Je zou het ook een zoekfunctie kunnen toeschrijven, voor zover oog en oor gesensibiliseerd dienen te worden om het kristallijne, het wezenlijke, als werkzaam principe te herontdekken in al hetgeen zich wil verwerkelijken. Het kristallijne proces betreft zowel de vorm als de functie van het kristal, dat ondanks haar materieel fysieke hardheid, niettemin in staat is om het licht doorgang te verlenen en wel zo dat ze in alle kleurigheid er mee speelt. Een strenge kristallijne vorm, die het speelse kristallijne lichtproces in velerlei variaties doet kleuren.

Het zoeken naar een éénduidige structuur, die een veelduidige ordening mogelijk maakt, dan wel meerduidige ordeningen kan huisvesten binnen een universele grondstructuur. Ruimte scheppend voor zowel de harde materiële- als ook voor de zachte immateriële dimensie van de werkelijkheid. Het expressionisme zocht het eenzijdige materialistische paradigma te overstijgen en kan zeer wel gezien worden als het zoeken naar een paradigmatische wending die C.A. van Peursen in zijn boek ‘Cultuur in stroomversnelling’, heeft beschreven als de overgang van het ontologische paradigma naar het functionele paradigma, aan het begin van de 20e eeuw. Leschonsky beschrijft evenwel dit kleurrijke kristallijne spoor door de eeuwen heen als een onuitroeibare behoefte van de zoekende mens om het kristallijne weer in ogenschouw te moeten nemen op straffe van het verlies aan transparantie.

Transparantie bewerken is wel het toverwoord, om alle heimelijke maskeringen en verhullingen aan het licht te brengen in een vervolmakend continuüm van uitersten. De kunst is om niets uit te sluiten, maar ze zeer wel tot elkaar te brengen in een leven brengende verhouding, waarin mens en werkelijkheid vruchtbaar kunnen gedijen. Wie de verhouding als verhouding weet uit te houden, schept een ruimtespanning waar het licht kan binnentreden, dan wel het nodige vermag op te lichten. Deze ruimtespanning is er niet zomaar, ze dient hier en nu, telkens opnieuw, vorm gegeven te worden, opdat er ruimte en tijd ontstaat voor het inlichtende en oplichtende tussen geest en stof, idealiteit en materialiteit, geesteswetenschappen en natuurwetenschappen. Dit onderscheid van Dilthey dreigt te vervagen als deze spreekwoordelijke ruimtespanning niet geëerbiedigd wordt. Otto Bartning heeft op zijn wijze begin jaren 20 van de twintigste eeuw daar spreekwoordelijk vorm aangegeven. Het is dan ook heel bijzonder te noemen dat het huis er nog staat. Nog bijzonderder zou het zijn als het huis weer haar toebedachte functie mag herkrijgen.

Wellicht mag het huis dan weer gaan functioneren als een thuis voor die kristallijne zoekers, die met wijsheid een transformatie trachten te kalibreren. We landen bij datgene waar het hier en nu werkelijk om te doen is: omgevingsgericht met wijsheid transformatie kalibrerend.

Omgevingsgericht, het lijkt zo eenvoudig, letten op wat om je heen gebeurt, dat achten, respecteren en het in haar eigen waarde laten dan wel op haar waarde weet te schatten, waaraan meet je dat, wat is dan de vergelijkbare grondwaarde? We springen dan van het eerste woord in de regel naar het laatste woord, kalibrerend. Kalibreren is: het vergelijken van een waarde met een bekende waarde (het ‘kaliber’). Het punt waar het hier om draait is de ‘bekende waarde’. Het is natuurlijk van belang om er zeker van te zijn dat deze waarde, het kaliber, ook werkelijk juist is. Maar nu komt het, wat nemen we aan als de bekende waarde en vooral hoe dienen we die waarde te gronden, te ijken, te justeren? Over welke waarde of waarden hebben we het dan? Alleen de exact meetbare waarden van kwantitatieve aard en of ook de meer kwalitatieve waarden, in welke mate vallen die te meten?

Terug naar het huis. Begon Otto Bartning het ontwerp, door het te kalibreren op gevestigde meetbare architectonische waarden? Dan wel zocht hij al luisterend en tastend in de klei op de kleitafel naar een kwalitatieve waarde, die het huis moest verwezenlijken, om dat later rekenkundig meetbaar uit te werken in de statiek en dynamiek van de mechanische krachten, die evenzeer aandacht vragen, wil het gebouw tot stand komen en vooral staande blijven. Het huis heeft een onherleidbare waarde, niettemin doelt het woord kalibreren op een bekende en reeds geijkte waarde. Over welke waarde hebben we het dan in dit proces van kalibreren? Als kalibreren vergelijken inhoudt, wat dienen we dan te vergelijken? Alleen de meetbare grootheden en of ook de onmeetbare aspecten die het ontwerp indalen als een soort van involueren, mede door de wijze waarop Bartning dit huis concipieerde als een kristallijne dimensie, waarin het wezenlijke tot gestalte vermag te komen.

Kalibreren wordt hier dus niet bedoeld als een uitwendig vergelijken, maar eerder met een inwendig vergelijken met een onmeetbare en of onmetelijke dimensie, die, zo vertelt Bartning, vraagt om een te scholen vermogen, het ook te kunnen beluisteren en te beschouwen. Ja het is de kunst van het bouwen om ook en vooral het gebouw te kunnen schouwen en al schouwend en beeldend het ontwerp tastend tot stand te brengen, precies dit innerlijke proces vraagt ook om een kalibreren, een innerlijk vergelijkend zoeken naar juist de nog onbekende waarden, die zeer wel in het geding komen. Wil in het verwezenlijken van dit gebouw, een gebouw van steen, hout en cement, ook het ‘wezen’ indalen, dat dit gebouw weet te bezielen en te belichamen. Een organiek levend gebouw dat kalibrerend uitwerkt en inwerkt op haar bewoners en gasten, die op hun beurt in staat zijn dit transformatieproces van geest naar stof en vice versa te kalibreren.

Transformatie is terug te voeren op de act van het formeren, in vorm brengen en wel van het ene onmeetbare niveau naar het andere meetbare niveau en ook hier dient onderling vergelijkend onderzoek plaats te vinden, een fijnzinnig kalibreren tussen onmeetbare en meetbare grootheden. Het ene is niet zonder het andere, het wezenlijke kenmerkt zich zowel door het kwalitatieve als het kwantitatieve bereik en ze dienen zich als uitersten volcontinu tot elkaar te verhouden in een ruimtespanning, die het gebouw als wezen weet te ontbergen en te herbergen. Wie kalibreert in dit proces: het object, het huis, het wezen, de mens, het subject, de architect? Kalibreert de één de ander en dienen ze met elkaar tot een vergelijk te komen op bekende en onbekende waarden? Het onbekende kan bekend worden en vice versa het bekende weer onbekend; leggen we alle waarden hermetisch vast, dan zegeviert het bekende en kan er nooit iets nieuws ontstaan, laat staan, dat er een transformatie bewerkt kan worden. Daar waar de geest indaalt tot in de stoffelijke lichamelijkheid, daar dient vice versa weer de reis ondernomen te worden om de stoffelijke dimensie te ontstijgen en voilà, daar verschijnt het ontwerp binnen alle geworpenheid als het gans andere en toch ergens heel eigenlijk.

Het is de mens die bouwt en in het bouwen, pendelt de mens letterlijk en figuurlijke tussen onderscheiden dimensies, die onherleidbaar toch vergeleken kunnen worden op hun herleidbare waarden, opdat er werkelijk iets nieuws vermag te ontstaan. Er is geen daadwerkelijke evolutie zonder een daadwerkelijke involutie. Evenwel zijn de daden slechts in analogie vergelijkbaar en die vergelijkbaarheid is niet mogelijk zonder een werkelijke ruimtespanning in een vervolmakend continuüm van uitersten.

Inhoudsopgave