Bouwpatronen
Tijdruimte en ruimtetijd, subject betrokken en object betrokken in relatie tot dynagram en diagram.
De assen blijven zowel in een dynagram / tijdruimte veld als in een diagram / ruimtetijd veld hetzelfde, maar de posities van oost, zuid, west en noord veranderen en daarmee de bronpunten en de contouren.
De bronpunten spiegelen elkaar qua positie zowel op de verticale als de horizontale as. Hierin speelt de polaire / verticale as zowel in het kosmomorf referentiekader als in het antropomorf referentiekader een belangrijke rol, bijgevolg is er een verschil tussen de posities van noord en zuid op deze polaire as. In een dynagram beeldt de polaire as het kosmomorfe referentiekader en in een diagram het antropomorfe referentiekader. Bij gevolg zien we op de duale / horizontale tijd as een wisseling van de posities tussen oost en west, toekomst en verleden.
Bij de contouren zien we een zelfde wisseling op alle vier de assen tussen tijd en ruimte. In het dynagram beeldt de polaire en duale as de tijd en in het diagram beelden deze twee assen de ruimte, deze wisseling geldt ook voor de diagonalen. Ondanks dat alle vier van de contouren in beide velden uitgewerkt kunnen worden, koppelen we ze stringent aan een tijdruimte (dynagram) of ruimtetijd (diagram).
Het dynagram is een tijdruimte veld met processen en inhouden.
Het diagram is een ruimtetijd veld met posities en betrekkingen.
De contouren zorgen meer voor de ordening en de assen meer voor de structuur. Zo is het ook mogelijk om bijvoorbeeld processen en inhouden in een diagram te zien en posities en betrekkingen in een dynagram. Maar dan dient men wel vast te houden of aan een kosmomorf referentiekader (dynagram) of aan een antropomorf referentiekader (diagram).
De 8 bronpunten hebben ieder een eigen specifieke dynamiek. Deze 8 dynamieken blijven het zelfde, zowel in een tijdruimte als in een ruimtetijd veld, maar ze worden door de contouren anders geordend, waardoor ze in een diagram of dynagram een andere functie krijgen. Dit verschil tussen dynagram en diagram wordt bepaald door ieders eigen specifieke relatie tussen tijd en ruimte.
We onderscheiden hier een tijdruimte (rechterzijde) en een ruimtetijd (linkerzijde), het ene is niet bepalender dan het andere. Ze zijn wel te onderscheiden, maar niet te scheiden.
Tijd, is een dynamiek van het veld, waardoor alle coördinaten, verbanden, verhoudingen en raakvlakken zich in een statische ruimte ordenen. (ordening: moet samenhangend zijn, coherent)
Ruimte, is een statiek van het veld, waarin alle coördinaten, verbanden, verhoudingen en raakvlakken zich in een dynamische tijd structuren.(structuur: moet hetzelfde blijven, consistent)
Bronpunten hebben een vaste structuur in relatie tot coördinaten en assen (zie in het grondpatroon de gebroken diagonale lijn). Bronpunten hebben een variabele ordening in relatie tot resonanties en contouren (zie in het grondpatroon de golvende diagonale lijn).
Deze variabele ordening kan een cruciaal verband (positie, betrekking, inhoud of proces) weergeven in het grondpatroon. Afhankelijk van de ingevoegde en te onderzoeken data kunnen positionering en functionering in een gram variëren. Bronpunten, contouren, assen en resonanties vormen een samenhangend complex van web en matrix van tijd en ruimte, ordening en structuur.
De cruciale verbanden noemen we contouren. Deze contouren hebben in de onderscheiden bouwpatronen een vaste structuur. In deze een dynagram met processen en inhouden in een tijdruimte en een diagram met posities en betrekkingen in een ruimtetijd.
We spreken van alternatieve verbanden in de grammen met een variabele ordening. De ordening van data en de hiermee samenhangende begrippen kunnen op grond van onderzoek en gevonden inherente dynamieken en functies variëren.
Cruciale configuratieve componenten verhouden zich meer tot de structuur, de alternatieve configuratieve componenten verhouden zich meer tot de ordening. Van de cruciale configuratieve componenten verhouden de assen en de bronpunten zich meer tot de structuur en de contouren en resonanties meer tot de ordening.
Tijd en ruimte in een gram geven voor een deel de werkelijkheid weer zoals we die vanuit een subject betrokken optiek kunnen visualiseren. Daarmee komt een stukje werkelijkheid in beeld. Evenwel moeten we niet vergeten dat we altijd te maken hebben met een model waarin we dit stukje werkelijkheid in beeld hebben gebracht. Een model is niet de werkelijkheid, maar de wijze waarop en waarmee we naar de werkelijkheid kunnen kijken.
Tijd
Tijd is een dynamiek van het veld, waardoor alle coördinaten, verbanden, verhoudingen en raakvlakken zich in een statische ruimte ordenen (ordening moet samenhangend zijn).
Een belangrijk feit en fenomeen is de rol van de zon ten opzichte van de aarde. Heliocentrisch draait de aarde rond de zon, maar geocentrisch zien we de zon opkomen en ondergaan en in deze bepaalt de zon het tijdsritme van al wat leeft op aarde.
Hoe laat de zon op komt en onder gaat, hangt altijd af waar je bent en wanneer je er bent (verschil tussen zuidelijk en noordelijk halfrond in tijd en ruimte). Opkomst en ondergang van de zon varieert in de tijd (jaarverloop met korte dag in de winter en lange dag in de zomer) en in de ruimte (aan de horizon opkomst en ondergang in de winter op zuidoost en zuidwest en in de zomer op noordoost en noordwest). Uiteindelijk kun je het verloop (proces) modelmatig verdelen in vieren.
* de zon is in een ‘overgang’ opkomend
* de zon staat op zijn ‘hoogtepunt’
* de zon is in een ‘overgang’ neergaand
* de zon staat op zijn ‘dieptepunt’
Of het nou maanden duurt of één dag, het proces blijft hetzelfde voor de waarnemer, kijkend vanuit de aarde. (meer subject betrokken, mythisch functioneel)
We nemen hier het voorbeeld van het proces van de dagloop, maar je kunt het ook uitwerken voor het proces van de seizoenen in de jaarloop.
* ochtend overeenkomend met de lente
* middag overeenkomend met de midzomer
* avond overeenkomend met de herfst
* midnacht overeenkomend met de midwinter
De tijdsloop van de uren in een dag loopt gelijk aan de tijdsloop van de zon in een dag, maar de zon komt niet elke dag op hetzelfde uur op en gaat niet elke dag op hetzelfde uur onder (behalve rond de evenaar).
Overeenkomend met de tijdsloop, loopt het proces cyclisch door, waarin zonsopgang, zon hoogtepunt, zonsondergang en zon dieptepunt zich verhouden tot een ordening waarin we processen structureren of een structuur waarin we processen ordenen. Zowel in de tijd als in de ruimte kunnen we aan de horizon de zonsopgang en de zonsondergang ervaren. Echter gerelateerd aan de horizon is het of dag of nacht en daaruit volgend plaatsen we dag en nacht op de verticaal, deels duaal in een of of betrekking, maar ook polair omdat licht en donker tegenpolen zijn, die elkaar wederkerig bepalen.
De uren van de dag, verhouden zich tot een bepaalde maat. In dit geval een afgesproken vaste tijd: een uur met 60 min en een dag met 24 uur. De klokke tijd krijgt een vaste inhoud en de daaraan verbonden structuur:
* 09:00 het ‘midden’ van de ochtend
* 15:00 het ‘midden’ van de middag
* 21:00 het ‘midden’ van de avond
* 03:00 het ‘midden’ van de nacht
De klokke tijd als inhoud kunnen we verbinden met de processen in een dag.
Het ochtend proces loopt van 03:00 tot 09:00 met als ‘overgangspunt’ 06:00, als start van de ochtend.
Het dag proces loopt van 09:00 tot 15:00 met als ‘hoogtepunt’ 12:00, als start van de middag.
Het avond proces loopt van 15:00 tot 21:00 met als ‘overgangspunt’ 18:00, als start van de avond.
Het nacht proces loopt van 21:00 tot 03:00 met als ‘dieptepunt’ 00:00, als start van de midnacht.
Koppelen we deze modelmatig aan de assen:
De zon op zijn hoogte punt en de zon op zijn diepte punt vormen samen op de verticale as een polaire dynamiek. Ze staan tegenover elkaar en beiden vormen ze een omslagpunt. De één kan niet zonder de ander bestaan. In het model op de ruimte-as zijn ze er tegelijkertijd, waar het aan de ene kant donker is, is het aan de andere kant licht. Dit geldt in de werkelijkheid alleen voor de poolnacht en de pooldag. In de tijdsloop van de dag en het jaar ervaren we ze na elkaar. Ruimtelijk gezien vormen ze tegenpolen die deels gelijktijdig bestaan.
Zonsopgang en zonsondergang ervaren we meer als overgangen; in hun opgaande en neergaande beweging zijn ze duaal, ze kunnen niet tegelijkertijd plaats vinden, maar alleen na elkaar zoals dag en nacht. Met dit simpele voorbeeld kunnen we ze modelmatig verdelen over de verticale en horizontale as om het verschil tussen deze assen weer te geven.
Modelmatig nemen we de betekenis van de horizon, waaraan opkomst en neergang van de zon af te lezen is, over in de functie van de horizontale as. Deels komt de horizontaal overeen met de horizon, maar deels ook niet, met name daar waar de horizon als opkomst en ondergang van de zon variabel is (afhankelijk van waar je bent en wanneer je er bent).
De tijds zones op de aarde verlopen verticaal over de horizontale as van oost naar west. Aan het oosten verbinden we met de opkomst van het licht de toekomende tijd en aan het westen verbinden we met het donker worden de verleden tijd.
Met de opkomst en ondergang van de zon (als proces) die niet tegelijkertijd kunnen plaatsvinden, geven we aan de horizontaal de functie van de duale as.
Met het hoogte punt en diepte punt van de zon (als proces) die modelmatig op de verticale as geplaatst worden, geven we aan de verticaal de functie van de polaire as. Hoogte punt en diepte punt impliceren een tweeheid, die zich kenmerkt door een insluitende, ledige verhouding. Het hoogte punt impliceert het diepte punt en vice versa.
De horizon in vieren:
Met het fenomeen van de horizon verschijnt op aarde het direct waarneembare fenomeen van de tijd en de daaraan gerelateerde overgangen in de dagloop.
Daarmee hangt ook samen, dat door de horizon de werking van de tijd verschijnt, de zon komt op, ergens aan de horizon en de zon gaat onder, ergens aan diezelfde horizon. Ontstaan, verschijnen, vergaan en verdwijnen ontstaan als fenomenen in een zintuiglijk waarneembare fenomenale werkelijkheid. Met de werking van het licht verschijnt de zon, die aan de dag treedt en met de nacht terug treedt.
Het is deze in vieren gedeelde horizon (ochtend – middag – avond – midnacht), gerelateerd aan de vier windrichtingen, noord en zuid op de verticaal en oost en west op de horizontaal, die van oudsher beschouwd werden als samenhangend met de 4 secundaire en 4 primaire kwaliteiten, de vier elementen, met in hun midden de quinta essentia, de ether werking (zie Ernst Marti, Das Aetherische).
Ruimte
Ruimte, is een statiek van het veld, waarin alle coördinaten, verbanden, verhoudingen en raakvlakken zich in een dynamische tijd structuren.(structuur: moet hetzelfde blijven)
Vanuit een subject betrokken optiek maakt het uit waar je staat en van waaruit je kijkt: naar het noorden of naar het zuiden.
Bekijken we de aarde vanuit een object betrokken optiek, dan maakt het niet uit waar je op aarde staat, aangezien je jezelf buiten de aarde denkt. Waar je je ook bevindt, blijft het noorden en het zuiden zich bevinden waar we ze modelmatig hebben gepositioneerd in het diagram (rood).
In een diagram kunnen we de posities modelmatig op de volgende wijze verdelen in vieren:
* Oost punt, rechts,
* Zuid punt, onder
* West punt, links
* Noord punt, boven
Object betrokken hebben we de aarde verdeeld in een lengte as (noord- zuid as) en een breedte as (evenaar). In de werkelijkheid ligt het middelpunt van het noordelijk halfrond en de magnetische pool niet op dezelfde plek.
Zo spreken we ook over het noordelijk halfrond en het zuidelijk halfrond (verticaal) gescheiden door de evenaar (horizontaal). Waar oost en west zich bevinden is afhankelijk waar je je bevindt, maar qua richting oriënteer je je op het noorden. De kompasnaald wijst het magnetische noorden aan en de poolster staat in het noorden in het verlengde van de aard as. Zo is voor de waarnemer op het noordelijk halfrond, kijkend naar het zuiden, het oosten links. Voor de waarnemer op het zuidelijk halfrond, kijkend naar het noorden, het oosten rechts. De kompasnaald wijst verticaal zowel het noorden als het zuiden aan, maar niet het oosten en het westen. Vandaar dat we modelmatig de verticaal gebruiken voor de polaire noord- zuid as, respectievelijk de noordpool en de zuidpool.
Een wisselwerking tussen noord en zuid impliceert dat er geen noorden is zonder zuiden. Waarmee we komen op de ruimte as met haar polaire dynamiek. In de kleurbeleving verbinden we de kleur blauw met koud en rood met warm. In de Chinese systematiek o.a. verbinden ze het zuiden met rood, met de zomerwarmte en het hart en het noorden met blauw, met de winterkoude en de nieren. De twee magnetische polen vormen de twee uitersten van een tweeledigheid, waarin het noorden de concentrische dynamiek laat zien en het zuiden de discentrische dynamiek.
Modelmatig geven we in het diagram (rood) deze polaire dynamiek weer op de verticale as met eveneens aan het noorden een concentrische dynamiek en aan het zuiden een discentrische dynamiek. Ook in een dynagram blijft deze verticale as dezelfde functie houden maar met dit verschil dat het concentrische noorden beneden komt te staan en het discentrische zuiden boven komt te staan. Het verschil leggen we in het volgende hoofdstuk/deel verder uit.
Het combineren van tijd en ruimte
Wanneer we tijd en ruimte, subject en object betrokken bijeenbrengen in een gram krijgen we het volgende plaatje waarin we de cyclus van de seizoenen van beide halfronden polair in beeld brengen.
Zowel het dynagram (blauw) op het zuidelijk halfrond als het dynagram (blauw) op het noordelijk halfrond geeft de subject betrokken positie weer van de waarnemer (rood poppetje).
Op het noordelijk halfrond ziet de waarnemer de zon links opkomen in het oosten en rechts ondergaan in het westen. De zon gaat van links naar rechts.
Op het zuidelijk halfrond ziet de waarnemer de zon rechts opkomen in het oosten en links ondergaan in het westen. De zon gaat van rechts naar links.
Ondanks het verschil in noord en zuid voor de waarnemers (op het noordelijk en zuidelijk halfrond) blijft de ochtend aan het oosten verbonden en het westen aan de avond. Zo ook respectievelijk de opkomst en ondergang van de zon in de dagloop en wat betreft de jaarloop zien we een zelfde dynamiek: lente met een stijgende zonneboog en de herfst met een dalende zonneboog.
Stijgen (verschijnen) en dalen (verdwijnen) van de zonnebaan plaatsen we op de horizontale as, daar waar we ook proces en tijd in beeld brengen.
Op de verticale as zien we wel een verschil: voor het noordelijk halfrond verbinden we de zomer aan het zuiden en voor het zuidelijk halfrond wordt de zomer aan het noorden gekoppeld. Wel blijven de zomers warm (gerelateerd aan de zonnestand tussen Steenbokskeerkring en Kreeftskeerkring) en de winters koud (gerelateerd aan zowel de koude noordpool als aan de koude zuidpool), c.q. mede afhankelijk van de lichtinval: schuine stand van de aard-as en de positie van de aarde in een baan om de zon).
Aangezien de jaarloop modelmatig in maanden en dagen wordt verdeeld, is het willekeurig op welke datum de seizoenen plaats vinden. Tussen het noordelijk en het zuidelijk halfrond zien we een spiegeling. Als voor de waarnemer op het noordelijk halfrond in maart de lente begint, begint op het zuidelijk halfrond voor de waarnemer de herfst enz.
Zo zie je tussen werkelijkheid en model deels overeenkomsten en deels verschillen. Wanneer we modelmatig werken, hebben we de contouren (proces, inhoud, positie en betrekking) gekoppeld aan de bronpunten (windstreken en windrichtingen: Oost, Zuid, West, Noord). De werkelijkheid is complexer dan het model. Het model is niet de werkelijkheid, maar probeert een aantal dynamieken (functies) uit de werkelijkheid consistent en coherent weer te geven en te onderzoeken.