Bronpunten

Bronpunten en coördinaten.

Algemeen, coördinaten en bronpunten. Ter herinnering:

Coördinaten

Coördinaat, is een knooppunt in een ruimtetijd en/of tijdruimte veld.

In een gram plaatsen we woorden/begrippen in relatie tot de te onderzoeken data op en/of gerelateerd aan coördinaten.

Er zijn vele coördinaten mogelijk met vele onderlinge relaties.

Systeem dynamiek poogt de vele mogelijke data te herleiden tot een beperkt aantal coördinaten waarmee je toch alle mogelijke wisselwerkingen, dynamieken, verbanden en verhoudingen, tussen gegeven data kunt onderzoeken. De kunst is dan hoe je al die data terug kan brengen tot een beperkt aantal kardinale coördinaten, in deze 8/9 bronpunten.

Cruciale coördinaten, bronpunten:

De 8/9 bronpunten zijn de cruciale coördinaten. Waarbij het woord cruciaal een dubbele betekenis heeft. Ze staan in het verlengde van de 2 kruizen en ze zijn voor systeem dynamiek cruciaal. Ze zijn leden/delen van het grondpatroon en zonder dit grondpatroon worden grammen niet compatibel.

Deze bronpunten hebben ieder een eigen specifieke interne dynamiek, beeldend in de tijd en begrijpend in de ruimte. Aan deze bronpunten verbinden we de volgende begrippen : Oost, Zuidoost, Zuid, Zuidwest, West, Noordwest, Noord, Noordoost.

• O, droog, met een autonome positie

• Z, warm, met een discentrische dynamiek

• W, nat, met een heteronome positie

• N, koud, met een concentrische dynamiek

• ZO, vuur element, met een autonoom discentrische dynamiek

• ZW, lucht element, met een heteronoom discentrische dynamiek

• NW, water element, met een heteronoom concentrische dynamiek

• NO, aarde element, met een autonoom concentrische dynamiek

9de midden

Het midden functioneert op twee wijzen tussen de 8 bronpunten:

* Als midden tussen de 8 bronpunten kan het midden zelf een bepalende bronpunt worden. Afhankelijk van de ingebrachte data kan het midden, positie, inhoud, betrekking of proces zijn. Bij gevolg kan het midden een 9de bronpunt vormen. Dit midden krijgt dan een specifieke bemiddelende functie.

* Als midden kan het ook een logische klasse weergeven doordat het centrale begrip de overkoepelende term wordt, die de andere begrippen onderbrengt of de centrale spil vormt waaruit de andere begrippen voortkomen. Bijvoorbeeld: windrichtingen, elementen en etmaal.

Dit centrum als bronpunt heeft een spil functie ten opzichte van de andere (8) bronpunten. In deze spil functie kan iets verschijnen of verdwijnen, een midden of een tussen vormen. De 8 anderen bronpunten hebben een veld functie.

Te samen vormen deze 9 coördinaten (bronpunten) de basis om een systeem dynamisch veld (gram) in te richten en te leren lezen.

Configuratie en compositie van de bronpunten

Binnen elk afzonderlijk systeem dynamisch veld spelen configuraties en composities een rol. De mogelijke verbanden en verhoudingen van de bronpunten zijn uitgelegd, in relatie tot de assen en tot de contouren. De 8/9 bronpunten worden in een tijdruimte (dynagram) en/of ruimtetijd (diagram) aan de orde gesteld.

De 8/9 kardinale coördinaten verhouden zich tot ordening en structuur, tot configuratie en compositie, het zijn 8/9 bronpunten.

ter herinnering:

* Spreken we van een mogelijke configuratie, dan spreken we van een mogelijke ordening, nog vorm te krijgen in de tijd: een ordening wordt, ontstaat. Binnen een configuratie spreken we van leden. (meer dynagram)

* Spreken we van een mogelijke compositie, dan spreken we feitelijk van een mogelijke structuur, vorm gekregen in de ruimte: een structuur is, staat. Binnen een compositie spreken we van delen. (meer diagram)

Het spreekt, delen kunnen leden worden en leden weer delen. Het hoe kan worden bepaald door de aard van de mechaniek en of organiek om maar een voorbeeld te noemen. Afhankelijk van wat in het geheel leidend is: compositie of configuratie. Uiteindelijk gaat het om een complexe wisselwerking van zowel compositie als configuratie binnen een samenhangend nader te bepalen (systeem dynamisch) veld en of geheel.

Hoe je het ook draait of keert uiteindelijk kunnen coördinaten een samenhangend veld vormen, mits die coördinaten op zo een wijze in de ruimte `staan´ dat we kunnen gaan spreken van een bepaalde compositie en op zo een wijze in de tijd `(ver)lopen´ dat we kunnen spreken van een bepaalde configuratie. Compositie en configuratie van en tussen coördinaten doen een samenhangend veld vermoeden, zo mogelijk systematisch uit te werken, mits het dynamisch ingericht kan worden als een archetypisch veld. Het komt dus erop aan, uit te zoeken of coördinaten, verbanden en verhoudingen zodanig gespecificeerd kunnen worden als posities en betrekkingen in het diagram en als processen en inhouden in het dynagram. (Mogelijk nog andere denkbare specificaties te vinden, maar in dit grondpatroon als simplex hebben we getracht de meest essentiële te benoemen.)

Ook de bronpunten, die een eigen specifieke dynamiek hebben, verhouden zich tot configuratie en compositie, mede door de assen en contouren. Deze bronpunten staan in configuratie en in compositie met elkaar. Binnen de configuratie zorgen de contouren en resonanties voor een variabele ordening. Binnen de compositie zorgen de bronpunten en de assen voor een vaste structuur, te onderscheiden in een statisch kruis (dynagram) en of dynamisch kruis (diagram).

De 8/9 bronpunten hebben ieder een eigen specifieke aard, waardoor ze kunnen beantwoorden aan een noodzakelijke structuur. Ongeacht of ze in een tijdruimte veld (dynagram) of een ruimtetijd veld (diagram) staan. Ze blijven beantwoorden aan een noodzakelijke structuur van het grondpatroon.

De aard van bronpunten oost (autonome positie) en noord (concentrische dynamiek) verhouden zich meer tot compositie (ruimte/structuur). De aard van bronpunten west (heteronome positie) en zuid (discentrische dynamiek) verhouden zich meer tot configuratie (tijd/ordening).

Ook de assen hebben ieder hun eigen aard. In een diagram (statisch veld) met een dynamisch kruis onderscheiden we de horizontale as en de verticale as. Op de horizontaal verhoudt bronpunt O zich tot bronpunt W en benoemen we deze als de dia-chrone tijd-as (configuratie). Op de verticaal verhoudt bronpunt N zich tot bronpunt Z en benoemen we deze als de syn-topische ruimte-as (compositie).

In een dynagram (dynamisch veld) met een statisch kruis onderscheiden we de impuls-as en de plaats-as. Op de impuls-as verhoudt NW zich tot NO en benoemen we deze diagonaal als de syn-chrone tijds-as. Op de plaats-as verhoudt bronpunt NO zich tot bronpunt ZW en benoemen we deze diagonaal als de dia-topische ruimte-as.

* Bronpunten en assen zorgen voor noodzakelijke structuur van het grondpatroon.

* Bronpunten en assen zijn fluctuerend rond een vast punt (centrum/veld): homeostase.

Bij de bronpunten ligt de nadruk meer op homeostase. Ze zijn fluctuerend rond een vast punt, in deze het 9de centrum als bronpunt. Ook kan elk bronpunt weer een centrum zijn waar alternatieve coördinaten om heen fluctueren. De bronpunten zijn dan ook een vast punt.

Maar in relatie tot de contouren gaan de bronpunten zich onderling tot elkaar verhouden: hoe ze in de tijd lopen (configuratie) en hoe ze in de ruimte staan (compositie). Dit wordt zichtbaar in het onderscheid tussen een tijdruimte en ruimtetijd. Dit maakt het mogelijk een verschil in de mogelijke ordening van het grondpatroon aan te brengen, namelijk het verschil tussen een dynagram en een diagram.

Kleur en herkenning

Door de mogelijkheid dat processen, posities, inhouden en betrekkingen in beide grammen uitgewerkt kunnen worden, hebben we de grammen in de schoenveter tot nu toe zwart gekleurd. Gaande de uitwerking van de schoenveter, die we hierboven geïntroduceerd hebben, ben je langzamerhand wakker geworden aan verschillen en overeenkomsten tussen dynagram en diagram.

De configuratieve componenten in de dynagrammen (tijdruimte) worden grafisch blauw vorm gegeven.

De configuratieve componenten in de diagrammen (ruimtetijd) worden grafisch in het rood vorm gegeven.

Voor de beginnende leerling zal dit helpend kunnen zijn om systeem dynamisch te leren denken en werken.

Niet alleen de kleuren blauw en rood van een gram brengen in beeld of het gaat om een diagram en of dynagram. Ook de compositie van de vier wind-streken/richtingen (bronpunten) kunnen laten zien over welke gram het gaat. Op zich hebben de vier windstreken onderling in het grondpatroon een vaste structuur en wel doordat op de assen N altijd tegen over zuid staat en oost altijd tegenover west. Echter brengen we in een dynagram een andere ordening aan dan in het diagram.

De bronpunten, oost, zuid, west en noord hebben in een dynagram een andere ordening dan in een diagram. In een dynagram staat het zuiden boven en het noorden onder op de verticaal en het westen links en het oosten rechts op de horizontaal. In een diagram staat het noorden boven en het zuiden onder op de verticaal en het oosten rechts en het westen links op de horizontaal. Dit doordat het dynagram zich meer verhoudt tot de tijdruimte (proces/kosmomorf) en het diagram zich meer verhoudt tot de ruimtetijd (positie/antropomorf). Al deze onderscheiden posities spiegelen elkaar. (duogram, zie verder)

Het lezen van de onderliggende configuratieve componenten zal voor een gevorderde leerling al voldoende zijn om te herkennen of je met een diagram of een dynagram van doen hebt. Toch blijft het van belang om met behulp van kleur te zien vanuit welk referentiekader jij of de ander denkt. Immers als je met begrippen en beelden werkt, heb je altijd te maken met een referentiekader. De kleur kan dan ondersteunend werken om dit zichtbaar te maken.

* Blauw wordt doorgaans getypeerd als een koude kleur. Koud wordt gekarakteriseerd door een concentrische dynamiek.

* In een dynagram (dynamisch veld) geven we een ‘gedachte gang’ weer. Een gedachte gang is rond wanneer het een en ander zodanig heeft verbonden dat het insluitend op zichzelf staat. Een gedachte gang krijgt hier mee een concentrisch karakter (blauw).

* Rood wordt doorgaans getypeerd als een warme kleur.Warm wordt gekarakteriseerd door een discentrische dynamiek.

* In een diagram (statisch veld) exploreren we hetgeen ‘nog te denken’ valt. Een diagram geeft te denken omdat de samenhang tussen de begrippen op meerder manieren uitgedacht kunnen worden. Hetgeen nog te denken valt krijgt hiermee een discentrisch karakter (rood).

Noot: Bovenstaande noties mbt grondpatroon zijn geënt op een gedachtegang, die op het noordelijk halfrond zijn ontwikkeld, de vraagt rijst in hoeverre ze compatible zijn met een optiek vanuit het zuidelijke halfrond.

Bronpunten

We spreken van 8 bronpunten (met 9de midden) met ieder hun karakteristieke dynamieken. Deze dynamieken ontlenen we aan de windrichtingen en windstreken. Deze dynamieken abstraheren we uit de concrete werkelijkheid. Dat geeft ons de mogelijkheid om het veld te formateren als een abstracte werkelijkheid. Let wel, de concrete werkelijkheid is vele male complexer, het betreft hier een simplex met de logiek van het beeld.

Deze 8/9 bronpunten worden op de cirkel geordend door middel van de verbanden / contouren. Tot nu toe hebben we proces en inhoud gerelateerd aan het dynagram en positie en betrekking aan het diagram. In het volgende plaatje gaan we alle vier contouren in verband brengen

* Rechts in het blauw in een tijdruimte veld / web / dynagram / proces x inhoud / windstreken.

* Links in het rood in een ruimtetijd veld / matrix / diagram / positie x betrekking / windrichtingen.

* 4 wind – richtingen / streken staan op het verlengde van het dynamische kruis (gerelateerd aan proces en positie)

* 4 wind –in / uit –werkingen staan op het verlengde van het statische kruis (gerelateerd aan inhoud en betrekking)

De begrippen inwerking en uitwerking houden verband met de reeds benoemde contouren. Uit dynamische processen ontstaan mogelijke statische inhouden en bijgevolg hebben processen een uitwerking op de betreffende inhouden en vice versa. Uit statische posities ontstaan mogelijke dynamische betrekkingen en bij gevolg werken posities in op de betreffende betrekkingen en vice versa. In het dynagram zijn de processen primair leidend en vandaar secundair hun ‘uitwerking’ op de inhouden. In het diagram zijn de posities primair leidend en vandaar secundair hun ‘inwerking’ op de betrekkingen.

De wisselwerking tussen dynagram en diagram, ordening en structuur, configuratie en compositie, tijd en ruimte, proces en inhoud, positie en betrekking kunnen we ook terug vinden bij elk bronpunt.

Elk bronpunt verhoudt zich tot tijd en ruimte:

* ieder een eigen dynamiek in de tijd

* ieder een eigen statiek in de ruimte

Deze bronpunten hebben ieder een eigen specifieke dynamiek en of statiek: beeldend in de tijd (dynagram geeft beeldend een gedachtegang weer) en begrijpend in de ruimte (diagram geeft te denken, hetgeen we trachten te begrijpen)

Bronpunten geven we betekenis door middel van beeld en begrip en daarmee geven we ook betekenis aan hun eigen functie.

Door de bronpunten te bepalen, kunnen we werken met overeenkomstige coördinaten in meerdere velden. Er zijn ook verschillen, die we in het hoofdstukje hierna aan de orde stellen.

De 4 windrichtingen hebben met de 4 windstreken een overeenkomstige dynamiek.

In de afbeelding zie je al dat de kleine pijltjes rond om O, Z, W en N in het blauwe dynagram en het rode diagram het zelfde zijn.

* O, heeft de pijltjes naar binnen toe / positie x autonoom / proces x stijgend.

* Z, heeft de pijltjes naar buiten toe / positie x discentrisch / proces x uitdijend.

* W, heeft de pijltjes naar buiten toe / positie x heteronoom / proces x dalend.

* N, heeft de pijltjes naar binnen toe / positie x concentrisch / proces x samentrekkend.

Tijdens de uitleg van de contouren kwam aanbod dat in een tijdruimte het proces (tijd) primair is (de inhoud secundair) en dat in een ruimtetijd de positie (ruimte) primair is (de betrekking secundair). Hierbij werd zichtbaar dat wanneer we over tijd en ruimte verbanden spreken, op het verlengde van het dynamische kruis proces en positie als primaire begrippen staan en op het verlengde van het statische kruis inhouden en betrekkingen als secundaire begrippen staan. Met primair en secundair wordt in dit verband gedoeld op de onderscheiden functies van de contouren. Daarmee ontstaat een eerste verschil tussen een diagram en een dynagram.

In het diagram hangen de 4 windrichtingen samen met de 4 secundaire kwaliteiten (droog, warm, nat, koud). Zo ook is het mogelijke om de 4 primaire kwaliteiten, de 4 werkzame ‘entiteiten’ (elementen: aarde, water, lucht, vuur) van de oudheid (Aristoteles) te verbinden met de overeenkomstige dynamiek van de 4 windstreken.

De 4 windrichtingen kunnen we relateren aan de vier secundaire kwaliteiten (droog, warm, nat, koud), deze zijn empirisch waarneembaar. Deze staan op het verlengde van het dynamische kruis.

* O, droog, autonoom, onafhankelijk op zich zelf staand positie.

* Z, warm, discentrisch, centrifugale dynamiek.

* W, nat, heteronoom, afhankelijk gerelateerde positie.

* N, koud, concentrisch, centripetale dynamiek.

De 4 windstreken kunnen we relateren aan de 4 primaire kwaliteiten (4 elementen), deze zijn fenomenologisch waarneembaar. Deze staan op het verlengde van het statische kruis.

* ZO, vuur element, autonoom discentrische dynamiek

* ZW, lucht element, heteronoom discentrische dynamiek

* NW, water element, heteronoom concentrische dynamiek

* NO, aarde element, autonoom concentrische dynamiek

De primaire en secundaire kwaliteiten hebben een specifieke werking die samenhangt.

In combinatie met elkaar worden ze als volgt uitgewerkt. Tussen koud en droog kan je de werking van het aarde element waarnemen en of gewaarworden, tussen koud en nat het water element, tussen nat en warm het lucht element, tussen warm en droog het vuurelement.

Deze 4 primaire en 4 secundaire kwaliteiten, ieder met een eigen specifieke dynamiek, aan de 8 bronpunten. Hiermee ontstaat een eenvoudige indeling, die samen met de assen, de noodzakelijke structuur vormen van het grondpatroon en in deze de basis van het diagram.

Van oudsher werden de vier elementen, van de oudheid tot ongeveer late middeleeuwen, gehanteerd om onderscheiden dynamieken in beeld te brengen. Een element werd omschreven als een primaire kwaliteit, zijnde an sich niet empirisch (zintuiglijk) waarneembaar, echter had ze een zeer bepaalde te denken werking en of dynamiek wel degelijk waarneembaar via een fenomenologisch te onderzoeken werkelijkheid.

De vier elementen zijn geen krachten en ook geen stoffen, je kunt ze volgens Aristoteles verstaan als een soort van oer ideeën. Oer-ideeën die ten grondslag liggen aan de waarneembare werkelijkheid. De primaire kwaliteiten zijn niet waarneembaar, maar hun werking kan analoog verstaan worden in bijvoorbeeld de vier aggregaat toestanden: het vaste, vloeibare, gasvormige, warme en of in de vier rijken: het minerale, plantaardige, dierlijke en menselijke rijk. De elementen liggen ´ten grondslag´ aan de fenomenale werkelijkheid, je kunt de werking van het water element en het lucht element zien ‘verschijnen´ in bijvoorbeeld het vloeibare en gasvormige. (fenomenon betekent het uit zichzelf verschijnende)

Ter herinnering:

* Aan het dynagram relateren we meer het web voor de en en verhoudingen, Aan het ondeelbare (web / tijdruimte) kennen we een subject betrokken karakter toe. Meer functioneel mythisch.

* Aan het diagram relateren we meer de matrix voor de of/of verhoudingen, Aan het deelbare (matrix / ruimtetijd) kennen we een object betrokken karakter toe. Meer functioneel ontologisch.

Wanneer we ons richten op de primaire en secundaire kwaliteiten om het diagram in te richten kunnen we de en-en verhoudingen en of/of verhoudingen respectievelijk ook verdelen over het statisch kruis en het dynamisch kruis. Met deze primaire en secundaire kwaliteiten kunnen we het grondpatroon als diagram (rood) inrichten.

* De niet waarneembare primaire kwaliteiten (elementen) verhouden zich tot het statische kruis, subject betrokken, ondeelbaar. Wel waarneembaar via fenomenologisch onderzoek.

* De waarneembare secundaire kwaliteiten verhouden zich tot het dynamische kruis, object betrokken, deelbaar. Waarneembaar via empirisch onderzoek.

Bronpunten in relatie tot ’tussens’ en ‘middens’

Ter herinnering:

Tussen’ en ‘midden’:

Van een wisselwerking gaat een bepaalde werking uit. Die werking wordt ervaren in het ’tussen’ en ‘midden’.

* 2 ’tussens’ bewerken een midden,

* 2 ‘middens’ bewerken een tussen,

Het verschil tussen het begrip ‘midden’ en het begrip ‘tussen’ zit hierin, dat het ‘tussen’ ontstaat tussen twee ‘middens’ en het ‘midden’ kan ontstaan uit twee ‘tussens’. Dit verschil kunnen we ook weergeven met de begrippen ‘iets’ (midden) en ‘niets’ (tussen). In het midden kan iets verschijnen en in het tussen kan iets verdwijnen of omgekeerd in het midden kan iets verdwijnen en in het tussen kan iets verschijnen. Het midden verhoudt zich tot het tussen als een dynamiek van verschijnen en verdwijnen.

Deze ’tussen/midden’ wisselwerking reguleert op alle mogelijke manieren een systeem dynamisch geordend veld. We kunnen zeggen dat de bronpunten, contouren, assen en resonanties gereguleerd worden door ’tussen’ en ‘midden’ wisselwerkingen.

‘Tussen’ en ‘midden’ in relatie tot bronpunten.

Je hebt 4 bronpunten als een ‘midden’ en daartussen zitten 4 bronpunten als een ’tussen’

Je hebt 4 bronpunten als een ’tussen’ en daartussen zitten 4 bronpunten als een ‘midden’.

De ‘middens’ zijn pakbaar, traceerbaar, en waarneembaar.

De ’tussens’ zijn onpakbaar, ontraceerbaar en niet waarneembaar.

De windrichtingen kunnen we relateren aan de vier secundaire kwaliteiten (droog, warm, nat en koud), deze zijn zintuiglijk waarneembaar. Deze staan op het verlengde van het dynamische kruis.

4 bronpunten zijn 4 ‘middens’:

* Oost / droog

* Zuid / warm

* West / nat

* Noord / koud

De uitwerkingen en inwerkingen kunnen we relateren aan de 4 primaire kwaliteiten (elementen: vuur, lucht, water en aarde), deze zijn niet zintuiglijk waarneembaar. Deze staan op het verlengde van het statische kruis, de vier windstreken.

4 bronpunten zijn 4 ’tussens’:

* Zuidoost / vuur

* Zuidwest / lucht

* Noordwest / water

* Noordoost / aarde

In alle tussenruimten moet de betreffende dynamiek (wisselwerking) denkend zichtbaar gemaakt worden. Die tussen ruimte probeert systeem dynamiek in beeld en tot begrip te brengen.

We kunnen ook spreken van een middenruimte. Het midden als het centrale punt van waar uit actie plaats kan vinden. Of waaromheen de actie gecentreerd kan worden. Dit midden is pakbaar, traceerbaar en benoembaar.

Door de bronpunten te bepalen kunnen we werken met overeenkomstige coördinaten in meerdere velden.

De bronpunten kunnen behalve hun eigen specifieke dynamiek ook worden beïnvloed door de dynamiek van de contouren. Hierdoor kunnen we onderscheid maken tussen een tijdruimte veld en een ruimtetijd veld.

De bronpunten in een tijdruimte en ruimtetijd veld laten een andere dynamiek zien. De tijdruimte kent een functioneel mythische achtergrond / referentiekader en de ruimtetijd een functioneel ontologische achtergrond / referentie kader.

De contouren, die in wisselwerking zijn met de bronpunten vormen een onderscheid in de dynamieken.

Tijdruimte veld, een dynagram (blauw)

* 4 ‘windstreken’ (oostelijk, zuidelijk, westelijk, noordelijk)

* 4 uitwerkingen (ZO, ZW, NW, NO) van de windstreken .

* totaal 8 met een mogelijke 9 (midden/tussen)

* 4 ‘windstreken’, processen

* 4 ‘winduitwerkingen’, inhouden

De 4 ‘windstreken’ worden gekarakteriseerd door een tijd (proces) verband, die een kwadrant beeldt. We spreken dan ook van ‘streken’. In een tijdruimte veld vormt de tijd de ruimte. De 4 ‘windstreken’ vormen de 4 ‘uitwerkingen’. Deze uitwerkingen worden gekarakteriseerd door een ruimte (inhoud) verband, die een punt beeldt.

Het proces werkt uit zodat er een inhoud ontstaat.

* Proces en inhoud verhouden zich tot een dynagram (tijd primair).

* Plaatsen we iets (te onderzoeken data/begrip) in de tijd, vanuit een mythisch functionele optiek, dan is de tijd als proces primair. De 4 windstreken komen in beeld.

Bijvoorbeeld de vier seizoenen plaatsen we als volgt oostelijk, de stijgende dynamiek, lente, zuidelijk zomer, westelijk, de dalende dynamiek, herfst en noordelijk winter. Het moge duidelijk zijn dat een seizoen een proces in de tijd is en bijvoorbeeld zichtbaar wordt in groei en bloei in lente en zomer, vrucht en zaadvorming in herfst en winter. Uit de werking van de seizoenen komen de inhouden voort in deze, blad, bloem, vrucht en zaad. Iedere plant doet dat op haar eigen wijze met haar eigen daaruit voortvloeiende karakteristieken.

De bronpunten in het dynagram hangen samen met de gedachtegang, die je in kaart wil brengen.

De hanteerbaarheid van het dynagram wordt mogelijk door de vrij gemaakte Zelf-functie, die op een bewuste wijze, subject betrokken, zich kan verbinden en of verplaatsen in het proces dat zich voordoet en dus reflectief mee kan bewegen.

Het dynagram brengt de karakteristieken van het mythische paradigma in een functioneel verband

Ruimtetijd veld, een diagram (rood)

* 4 windrichtingen (Oost, West ,Noord, Zuid)

* 4 ‘inwerkingen’ (NO, NW, ZO,ZW) van de 4 windrichtingen

* totaal 8 met een mogelijke 9 (midden/tussen)

* windrichtingen, posities

* windinwerkingen, betrekkingen

De 4 windrichtingen worden gekarakteriseerd door een ruimte (positie) verband, die een punt beeldt. We spreken dan ook van ‘richtingen’. In een ruimtetijd veld bepaalt de ruimte de tijd. De 4 windrichtingen bepalen de 4 inwerkingen. Deze inwerkingen worden gekarakteriseerd door een tijd (betrekking) verband, die een kwadrant beeldt.

De positie werkt in zodat er een betrekking ontstaat.

* Positie en betrekking verhouden zich tot een diagram (ruimte primair).

* Plaatsen we iets (te onderzoeken data/begrip) in de ruimte vanuit een ontologisch functionele optiek dan is de ruimte met de posities primair. De 4 windrichtingen komen in beeld.

Bronpunten in het diagram hangen samen met een mogelijk veld op grond waarvan je verschillende denkoperaties kan oefenen.

De hanteerbaarheid van het diagram wordt mogelijk door de vrijgemaakte Ik-functie, die op een bewuste wijze, object betrokken, zich kan afgrenzen en verhouden tot wat zich voordoet en dus reflexief tegen bewegend kan opponeren met kritische vragen ter verificatie.

Het diagram brengt de karakteristieken van het ontologische paradigma in een functioneel verband.

* Dynagram, karakteriseert een mate van beweging (ordening) die de vorm (structuur) constitueert.

* Diagram, karakteriseert een mate van vorm (structuur) die beweging (ordening) mogelijk maakt.

Beweging en vorm zijn dan de meer algemene begrippen die in positie en betrekking (diagram), proces en inhoud (dynagram) een nadere accentuering krijgen.

Niet te scheiden.

Tijd en ruimte, functioneel mythisch en functioneel ontologisch, structuur en ordening enz hebben een wisselwerking met elkaar. Al deze wisselwerkingen staan in relatie tot elkaar. We kunnen ze wel onderscheiden, maar niet scheiden.

Zo zien we dat ook terug bij de contouren (de verbanden van de bronpunten)

* Proces in de tijd heeft een positie in de ruimte en vice versa.

* Inhoud in de ruimte heeft een betrekking in de tijd en vice versa

Proces en positie irt de 4 wind –streken /-richtingen

4 wind –richtingen/-streken staan op het verlengde van het dynamische kruis (gerelateerd aan positie / diagram / rood en proces / dynagram / blauw)

* Een streek verhoudt zich tot een proces en beeldt een heel kwadrant. (blauw)

* Een richting verhoudt zich tot een positie en beeldt een heel punt. (rood)

4 bronpunten worden uitgebeeld door 4 wind richtingen/streken.

Deze 4 wind richtingen/streken zijn:

* Oost/Oostelijk (O)

* Zuid/Zuidelijk (Z)

* West/Westelijk (W)

* Noord/Noordelijk (N)

4 Windstreken.

Proces heeft een positie in de ruimte.

Het dynagram is meer gerelateerd aan processen in de tijd. Tijdsbeleving en proces zijn primair.

* Oostelijk: de opkomst van de zon (en maan), het opkomende licht, de ochtendschemering, de ochtend. Het proces waarin de nacht in de dag overgaat. Het oosten als midden tussen begin van de dag en als einde van de nacht. Het proces van geboorte en wedergeboorte. Het proces van de lente, en het stijgende. Transmutatie proces.

* Zuidelijk: het vol-ledige licht in de mid-dag, met de zon boven aan de hemel. Het zuiden als mid-zomer en het zuidelijke als het uitdijende en verspreidende proces. Transfiguratie proces.

* Westelijk: De neergaande zon (en maan), het afnemende licht, de avondschemering, de avond. Het westen als midden tussen einde van de dag en het begin van de nacht. Het proces van sterven en omvorming. Het proces van de herfst, het dalende. Transformatie proces.

* Noordelijk: Het vol-ledige donker in de mid-nacht, met de zon ‘onder’ aan de aarde. Het noorden als mid-winter en het noordelijke als het verzamelende en samentrekkende proces. Transsubstantiatie proces.

4 Windstreken (proces) De aard van het proces / Levens cyclus / Etmaal / Seizoenen

Oostelijk Stijgend / Geboorteproces / Ochtend / Lente

Zuidelijk Uitdijend / Levensproces / Mid-dag / Mid-zomer

Westelijk Dalend / Stervensproces / Avond / Herfst

Noordelijk Samentrekkend / Doodsproces / Mid-nacht / Mid-winter

Alternatieve invullingen

De windstreken geven mogelijke cyclussen in de tijd weer, zoals bijvoorbeeld: de dag, de seizoenen, de 12 maanden van het jaar en andere mogelijke processen.

De bronpunten van het dynamische kruis geven mogelijke anker punten om verschillende processen in het dynagram te kunnen situeren. Bestaande uit bijvoorbeeld 2, 4, 8 tot 12, en of meerledige processen, die cyclisch van aard zijn. Deze hoeven dus niet uit een groep van 4 te bestaan, zoals de 4 seizoenen (lente, zomer, herfst, winter) maar kunnen ook uit 2 seizoenen bestaan (droog en nat seizoen). Of uit 24 uur, 12 maanden (meer inhouden) enz. De 8(9) bronpunten behouden wel hun aantal. Maar krijgen mogelijke alternatieve coördinaten.

4 Windrichtingen

Positie heeft een proces in de tijd.

De diagrammen zijn meer ruimte gerelateerd. In de ruimte kan een bepaald verloop in een proces zichtbaar gemaakt worden door te onderzoeken op welke positie (windrichting) het dient te staan, zoals de secundaire kwaliteiten: koud, droog, warm en nat en de menselijke vermogens waarmee we kunnen denken, willen, voelen en handelen.

We zien in het diagram het noorden bovenaan staan, zoals we dat o.a. kennen van kaarten.

* Noord: Aan het noorden kennen we een concentrische samentrekkende dynamiek toe, overeenkomstig met koud. Antropomorf uitgewerkt, kunnen we dat relateren aan het denken, voorover we analytisch, afgrenzend, definiërend, begrippen kunnen vormen.

* Zuid: Aan het zuiden kennen we een discentrische uitdijende dynamiek toe, overeenkomstig met warm. We kunnen dat enerzijds relateren aan het willen als tegenpool van het denken, maar anderzijds ook aan het denken voor zover we synthetisch, aangrenzend, de uit de analyse gevormde begrippen, middels een redenering, hypothetisch kunnen verbinden.

* Oost: Aan het oosten kennen we een autonome positie toe, overeenkomstig met droog. We kunnen dat relateren aan het handelen, waarin je bij wijze van spreken van binnen uit alle kanten kunt opgaan. Je kunt het ook zien als een begin punt van verschillende routes, zowel terugkijkend naar het verleden en of vooruitkijkend naar de toekomst. Gerelateerd aan het denken en het willen kunnen we ook 2 routes uitzetten, die elkaars tegendeel vormen. Een antipathisch, tegen bewegend, analytisch afgrenzende route via het noorden en een sympathisch, mee bewegend, synthetisch verbindende route via het zuiden.

* West: Aan het westen kennen we een heteronome positie toe, overeenkomstig met nat. We kunnen dat relateren aan het voelen, als een heteronome middelaar, waarmee we invoelend kunnen denken, willen en handelen. Gerelateerd aan het denken en willen kunnen de twee boven vernoemde routes uitmonden in een heteronome tegenstelling.

4 Windrichtingen (Positie) De aard van de positie / Zielsvermogen / Kenvermogen / Kennismanagement

Oost / Autonoom / handelen / kennis / kennis toepassen

Zuid / Discentrisch / willen / kunnen / kennis ontwikkelen

West / Heteronoom / voelen / kunst / kennis combineren

Noord . Concentrisch / denken / kennen / kennis borgen

Alternatieve invullingen.

Link naar de website m.b.t. bovenstaande schema.

Inhoud en betrekking irt in/uitwerkingen

4 in/uitwerkingen staan op het verlengde van het statische kruis (gerelateerd aan inhoud en betrekking)

* Een uitwerking verhoudt zich tot een inhoud en beeldt een heel punt. (blauw)

* Een inwerking verhouden zich tot een betrekking en beeldt heel een kwadrant. (rood)

4 bronpunten worden uitgebeeld door 4 in/uitwerkingen.

Deze 4 wind-in/uitwerkingen zijn:

* zuidoost (ZO)

* zuidwest (ZW)

* noordwest (NW)

* noordoost (NO).

4 uitwerkingen van de windstreken

Inhoud heeft een betrekking in de ruimte

* zuidoost (ZO):

* zuidwest (ZW):

* noordwest (NW):

* noordoost (NO):

4 uitwerkingen (inhouden) / Aggregatietoestand / Elementen / Rijken / Wezensleden

ZO / Plasma / Vuur / Mens / Ik-organisatie

ZW / Gas / Lucht / Dier / Astraal lichaam

NW / Vloeistof / Water / Plant / Ether-lichaam

NO / Vaste stof / Aarde / Mineraal / Fysiek lichaam

Alternatieve invullingen.

In het dynagram kunnen afhankelijk van de ingevoegde data ook processen op deze 4 elementen geplaats worden. Deze gaat vaak 1 richting op beginnend bij vuur. Deze processen hebben een functioneel mythische optiek.

Af en toe zie je een dynagram met een cyclus in een tegenovergestelde richting, waar dat inhoudelijk en procesmatige aan de orde komt, zoals bij de wezensleden. Primair blijft dan een functioneel mytische optiek waarin kosmomorf / subject betrokken gekeken wordt naar de wereld om hem heen. (de hemel boven en de aarde onder). De kleuren blijven dan ook nog blauw en bronpunten blijven in dynagram positie.

4 inwerkingen van de windrichtingen

Betrekking heeft een inhoud in de tijd.

* zuidoost (ZO):

* zuidwest (ZW):

* noordwest(NW):

* noordoost (NO):

4 inwerkingen (betrekkingen) / De aard van de betrekking / Elementaire werkingen / Graden van beweging / Action research

ZO / autonoom discentrisch / vuur / actie / open dating

ZW / heteronoom discentrisch / lucht / reactie / axial dating

NW / heteronoom concentrisch / water / interactie / conceptual dating

NO / autonoom concenteisch / aarde / transactie / functional dating

Alternatieve invullingen, linken.

Alternatieve coördinaten:

In een gram zijn er tal van mogelijke alternatieve coördinaten. Deze coördinaten blijven zich verhouden tot de 8/9 bronpunten.

Coördinaten in relatie tot de te onderzoeken data

De woorden/begrippen van de te onderzoeken data verhouden zich in een gram tot cruciale en alternatieve coördinaten.

Binnen de gegeven data zoek je naar bepaalde woorden/begrippen, die je, overeenkomstig hun dynamieken, aan een of andere coördinaat kan relateren. Een belangrijke vraag is dan ook: Welke begrippen lichten op? Afhankelijk van wat je wilt onderzoeken kan een woord/begrip op een cruciale coördinaat of een alternatief coördinaat komen te staan.

Binnen systeem dynamiek hanteren we bronpunten als ‘middens’ (windstreken en windrichtingen) en ’tussens’ (in/uitwerkingen), maar of bepaalde data zo uitgesplitst kunnen worden hangt mede af van hun eigen aard en/of werkelijkheid.

Afhankelijk van je referentie kader, de context, de logische klasse en de nog verdere te onderzoeken data met hun coördinaten, verhoudingen, verbanden en raakvlakken. Kunnen binnen 1 gram en bij meerdere verschillende grammen, dezelfde woorden/begrippen op een ander bronpunt/coördinaat komen te staan.

Een begrip (woord) kan meerdere betekenissen hebben. Elke betekenis kan een andere ‘interne dynamiek’ weergeven. Bijvoorbeeld het begrip ‘water’ die in verschillende culturen wordt gebruikt om een bepaalde ‘dynamiek’ weer te geven. ‘Water’ bekeken vanuit de filosofie van Aristotelis draagt een andere interne dynamiek uit, dan ‘water’ bekeken vanuit bijvoorbeeld de Chinese filosofie en andere optieken. Ook binnen in een cultuur kunnen verschillende stromingen ontstaan, waardoor hetzelfde begrip onderling kan verschillen in hun betekenis en van hun interne dynamiek. Dit kan tijdens het onderzoek ,maar ook voor de lezer van een gram verwarring geven. Dit vraagt steeds weer te beginnen met een schone lij. Welk begrip licht op? En met welke ‘interne dynamiek’?

Inhoudsopgave

Inleiding