Onderstaande is gekopieerd uit het ‘Speelwerkboek’, dat één van mijn studenten Gerda rond 2000 redactioneel gecompileerd heeft uit al mijn onderscheiden teksten ten dienste van de lessen op de Hogeschool voor natuurgeneeswijzen te Arnhem. Tegelijkertijd werkte Esther aan het ‘Handwerkboek’ en kreeg ook het ‘Hoofdwerkboek’ gestalte, uiteindelijk uitmondend in drie compilaties van her en der uitgeschreven lessen. Deze 3 ledige compilatie geeft deels een inkijk hoe ooit tastend in het ongewisse de zoektocht begon naar wat langzamerhand uitkristalliseerde in systeem dynamiek, maar deels ook zeer onvolledig is en dus ook verwarring teweeg kan brengen, als het gaat om inzicht te krijgen in hetgeen we op deze website trachten vorm te geven. Vandaar bepaal zelf waar je wil beginnen aan het begin en of aan het eind van deze decennia lange zoektocht, immers in het willen leren, bepaalt eenieder haar eigenste leerweg en leerdoel, om al of niet zich te laten leiden door haar eigenste leerproces en of door de geboden leerinhoud. De reden o.a. om het hier te plaatsen, is enerzijds de laagdrempelige insteek en anderzijds het aanreiken van de eerste basale noties omtrent het toen gebezigde diagram als een systemisch te vormen mind-map.
Het leren werken met het diagram (nu weer in bewerking onder eigen redactie)
Alfons Vandeursen heeft jaren onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om mentale processen aan het diagram te relateren. Hij zag zich in toenemende mate in deze structuur denken, zonder dat hij zich bewust was van wat hij nu exact aan het doen was. Hij zag het in aanvang als een vruchtbare wijze om ingewikkelde denkoperaties in beeld te brengen. In feite schoolde hij zich als beelddenker in een geheel eigen didactiek om een analytisch begrippelijk denkproces om te zetten in een beeldelijk synthetisch denkproces. Om ook anderen te leren hoe met het diagram te leren werken, vormt het uitgangspunt van een nieuwe didactiek, waarin het leren denken in begrippen en het leren denken in beelden, middels het diagram, opnieuw aan elkaar gerelateerd dient te worden. Het diagram functioneert in deze als een systeem dynamisch veld, dat de vele bestaande modellen op een interactieve wijze zou kunnen bemiddelen, teneinde een functionele in-/uitwisselbaarheid te kunnen bevorderen. De bestaande modellen blijven in hun formulering en toepassing veelal steken in een statisch model, een plaatje. Men bleef veelal op het niveau van de inhouden steken en kon de overstap niet maken naar de processen van het denken zelf. De aan het denken inherent ten grondslag liggende systematiek van de beweging, komt op een methodische wijze in het diagram aan de orde. Doel van onderzoek is om de ordeningswetmatigheden van het denken op te sporen en systematisch te verbinden met de werking van het diagram als een systeem dynamisch werktuig.
Het diagram als denkveld brengt de bewegingen van het denken in kaart. Het poogt de werkelijkheid te representeren middels het in kaart brengen van denkbewegingen. Het denken vormt in haar analytisch vermogen ook een noodzakelijk tegendeel: het synthetisch vermogen. Het diagram analyseert en synthetiseert.
Het objectiviteitsstreven heeft de willekeur willen uitsluiten voor zover die met het subject kan binnen sluipen. In die zin moest er geleerd worden middels begripsvorming recht te doen aan het object middels de feiten. Maar het objectiviteitsstreven moet daar niet eindigen, aangezien daar waar het subject radicaal buiten spel is gezet juist de willekeur buiten het subject om kan binnen sluipen. De willekeur moet bestreden worden door het subject niet uit te sluiten, maar door het subject juist in te sluiten en om te vormen tot een onbaatzuchtige en onbevangen openheid voor het wat. Dit vraagt een zich in willen zetten voor de goede zaak: dat vraagt om een ‘Uw wil geschiedde’. Daartoe moet niet alleen het denken geschoold worden, maar evenzeer de wil. Zonder wilsscholing geen denktucht en zonder denkscholing geen wilstucht. Ziehier het denken en willen als elkaars tegendeel. Het is het zoeken naar een ethisch gefundeerde houding. In en met het diagram leren werken is dan ook niet mogelijk zonder het ter hand nemen van de persoonsvorming.
Om de beweging van en in het denken op een juiste wijze te kunnen verstaan is het van belang om deze te koppelen aan de door Plato verwoorde beweging van de ziel als het door zich zelf bewogene als intrinsieke bron en beginsel van alle ziele beweging. Deze zelfbeweging van de ziel manifesteert zich in alle zielsvermogens en wel die van het willen, voelen en denken. Het diagram is voor haar functioneren ten diepste afhankelijk van deze drieledige systematiek van de zielsvermogens. Op haar beurt brengen deze zielsvermogens deze systematiek aan het licht in de vorm van levende patronen: symbolen, beelden, modellen, plaatjes en metaforen. Willen we deze zelfbewegingssystematiek als een integrale drieledige zielssystematiek opnieuw leren verstaan dan is het niet mogelijk om lichaam, ziel en geest in hun onderlinge bewegingsdynamiek buiten beschouwing te laten. Het leren werken met het diagram vraagt een herintreden van het subject. Immers met het uitsluiten van het subject is ook een einde gekomen aan alle zelfbeweging. Leren is niet mogelijk zonder onze drie zielsvermogens, willen, voelen en denken, in te zetten. We zien dat daar ook drie woorden van afgeleid kunnen worden: volitioneel, emotioneel en rationeel. Al deze drie vermogens dienen in het leerproces betrokken te worden.
De mogelijkheid van het diagram verschijnt met de heropleving van het subject als persoon. Persoon verstaan als per-sonnare, dat wat er doorheen kan klinken verstaan als zelfbeweging. Het zelf vormt bron en beginsel van de persoonsvorming, uitgroeiend tot het vormen van een zelfbeeld en het in werking zetten van het ego, het kleine ik, het verwerven van een identiteit als ondeelbaar met zichzelf samenvallend individu, uitmondend in het tot stand brengen van authenticiteit in een autonome ik-positie waarin het zichzelf kan stellen en zichzelf tevens kan opgeven: het grote ik. Deze persoonlijke ontwikkelingsweg moet opnieuw in de systematiek, methodiek en logiek van het diagram bron en beginsel van werking krijgen. Deze werking kunnen we op het spoor komen door opnieuw de vorm van het beeld op ons te laten inwerken.
De werking van het diagram wordt pas zichtbaar in het kunnen hanteren van het diagram. Buiten dit hanteren is er geen toegang, aangezien het diagram pas kracht van werking krijgt in een subject betrokken strategie. Het subject moet opnieuw aangesproken worden als drager van de denkbewegingen in het diagram. Dat wat in het subject leeft wordt zichtbaar in de mate hij zijn eigen processen weet te situeren in het diagram. Het komt erop aan om jezelf op een juiste wijze als instrument operationeel te maken in een persoonlijk handelen.
Het diagram in werking
Het diagram is in wezen een vrij simpele oervorm. Het is een cirkel die in eerste instantie via een horizontale lijn en een verticale lijn in vier vlakken wordt verdeeld, de zogenaamde kwadranten. Met diagonale lijnen kunnen deze kwadranten nogmaals worden verdeeld tot acht gelijke delen. Iedere punt, lijn, of vlak heeft een speciale betekenis en functie. In zijn oervorm is dit diagram leeg en moet nog ingevuld gaan worden met woorden, met begrippen.
Er zijn een aantal manieren waarop de woorden in het diagram geplaatst kunnen worden. Ten eerste kun je het diagram gebruiken om bestaande modellen compatibel te maken met het diagram. Dat heeft als voordeel dat je moeilijke ingewikkelde processen vrij gemakkelijk voor jezelf helder kunt krijgen door ze in het diagram te zetten. Door zo meerdere modellen in het diagram over te zetten krijg je dat de verschillende modellen niet alleen compatibel zijn met het diagram, maar ook met elkaar. Door middel van het diagram krijg je zo een doorkijk door alle modellen heen. Je kunt zo ontdekken dat je leerstijl (D.Kolb) te maken heeft met je biografie (C.Buhler) en je basisangsten (F.Riemann) en dat de rol(len) die je speelt in een team (M.Belbin) en hoe je handelt in verschillende stijlen (R.Ouinn) samenhangt met de manier waarop je communiceert met anderen (T.Leary) enz. Je kunt ieder valide model vertalen naar het diagram. Als je de grondstructuur van het diagram beheerst, kun je zo vele ingewikkelde processen en modellen in één oogopslag in beeld brengen.
Je kunt het diagram ook gebruiken als een therapeutisch instrument. Je kunt de patiënt een aantal sleutelwoorden die met zijn ziekte te maken hebben op verschillende manieren in het diagram laten zetten. Een van die manieren is uitgeschreven in het hoofdstuk ‘De mythische worp’. De patiënt heeft middels de woorden die hij in het diagram heeft gezet zijn ziekte als het ware in een soort verborgen taal op tafel gelegd. Alle woorden samen vormen een beeld en dat beeld moet nog ontcijferd worden. Je gaat nu samen met de patiënt naar zijn diagram kijken en al doende ga je het diagram ‘lezen’. Dit ontcijferen van het diagram kun je nooit alleen, maar zal altijd in samenspraak met de patiënt moeten gebeuren. Want het diagram heeft wel een groot aantal grondposities, maar het is tegelijkertijd een dynamisch veld waar niet alleen inhouden tellen, maar ook betrekkingen. Dit vergt training om daarin als therapeut vaardig te worden. Je moet als therapeut niet alleen de grondposities leren kennen van het diagram, maar tegelijkertijd ook leren om door het diagram heen te bewegen. Het diagram is geen statisch model, maar een dynamisch model. Als je als therapeut met het diagram leert werken kun je de patiënt helpen zicht te krijgen op zijn ziekte.
Zoals je het diagram kunt gebruiken om zicht te krijgen op de problematiek van een patiënt, kun je dit eveneens doen om zicht te krijgen op problemen die kunnen spelen in organisaties. Zowel voor het niet functioneren van individuele teamleden, als voor het niet functioneren van bepaalde afdelingen. Het diagram is daar uitermate voor geschikt omdat het zeer ingewikkelde processen op een vrij simpele manier in beeld kan brengen.
Er zijn ook een aantal creatieve ontwikkelingscursussen geschreven met als diagram als ondergrond. Deze cursussen werden bezocht door allerlei mensen die creatief bezig wilden zijn en tegelijkertijd ook zicht wilden krijgen op allerlei patronen die steeds weer in hun leven naar voren kwamen. Men werkte met de vier beeldvormen, te weten: tastbeeld, klankbeeld, woordbeeld en zinnebeeld. Door middel van drama, dans, muziek, zang, gedichten en schilderijen kwamen de cursisten dan tot een creatie, die samen met de cursusleider diagrammatisch werd ‘gelezen’.
Er is door alfons veel onderzoek gedaan over hoe kinderen en studenten zowel in begrippen alsook in beelden konden leren denken. Iedereen weet wel wat het betekent om in begrippen te denken, maar dat je ook in beelden kunt denken is lang niet zo’n bekend gegeven. Je zult in dit boek dan ook hoofdstukken tegen gaan komen over hoe je weer kunt leren om in beelden te denken door bijvoorbeeld weer gevoelig te worden voor het symbool.
Bovenstaande is maar een greep uit de mogelijkheden om met het diagram te werken. De toepasbaarheid van het diagram is immens. Iedere vraag, ieder probleem, ieder ingewikkeld proces is middels het diagram inzichtelijk te maken. Dit vraagt echter mensen die met het diagram willen leren werken. Dit vraagt scholing. Het vraagt de bereidheid van mensen om zich inhoudelijk te verdiepen in de zogenaamde sleuteldiagrammen en slotdiagrammen. Het vraagt ook de bereidheid om zichzelf daarin als subject mee te nemen. Jij wordt zelf het instrument dat al gaande de scholing je zodanig leert uitzuiveren dat je als instrument ook zuiver de ‘beelden’, lees diagrammen, leert lezen. Het leren werken met het diagram is niet te leren uit dit boek. Dit boek is alleen maar een manier om je te laten zien welke voorwaarden nodig zijn om met het diagram te leren werken. Maar als je niet de scholing gaat om je te leren bewegen in het diagram zal je ieder diagram in dit boek als plaatje gaan gebruiken. Pas als je de dia-grammatische scholing gaat zal je begrijpen dat diagrammen als beelden gebruikt moeten worden en hoe je dat dan moet doen. Daar waar je de diagrammen als plaatjes gaat gebruiken doe je onrecht aan het dia-grammatisch denken en zal je de processen ook niet zuiver in beeld krijgen.
Ordening en structuur van het diagram
Om met het diagram te kunnen werken is het goed vooraf iets over de ordening en structuur van dit diagram (beeldveld) uit te leggen.
Het diagram vormt letterlijk de context waarin het denkproces gevisualiseerd kan worden. Denken is een proces op grond waarvan de mens kan ordenen en structureren. Al het denken, wil het iets kunnen bedenken, moet afgrenzen. Datgene wat je wilt bedenken moet afgebakend worden. Je kunt niet alles tegelijk bedenken. Het diagram brengt dit in beeld door het veld af te bakenen in de vorm van een cirkel. Op dit afgebakend (speel)veld kan het spel van het denken (concipiërend) zich voltrekken. Dit speelveld heeft het karakter van een diagram. Om die reden zou je het ook een beeldveld mogen noemen. Een andere typering is blikveld, je kunt in één oogopslag het te denken veld overzien.
De ordening van het veld wordt gekenmerkt door een aantal principes die de ordening nader concretiseren tot een beeldveld, een diagram.
Het speelveld is afgebakend door een cirkel. Deze cirkel visualiseert zowel de ruimte waarbinnen gedacht moet worden als de tijd waarin het denkproces zich beweegt.
De tijd.
Denken is een na denken, het één na het ander denken, van het één naar het ander. Denken beweegt zich in de tijd. In de cirkel, met de wijzers van de klok meebewegend, kan de denker achtereenvolgens het denkproces in de tijd uitzetten. Het denkproces beweegt zich in een cirkel/spiraal. Voor de goede verstaander in de hermeneutische cirkel. Je zou dat ook de cirkel kunnen noemen van het leren. Kolb formuleerde zo een leercirkel en hij gaf daarin aan dat dat leren gekenmerkt wordt door vier stappen: doen bezinnen denken beslissen. We kunnen dat in het diagram in beeld brengen.
De ruimte.
Denken gaat altijd ergens over. Wat wil je bedenken? In de cirkel komt de denker in een ruimtelijk veld waarin hij de begrippen aantreft waarover hij wil denken. Die begrippen kan je wel zomaar ergens in de cirkel plaatsen, maar dan weet je nog niet in welke relatie die begrippen tot elkaar staan. Om een ingewikkeld probleem te kunnen bedenken moet je het aantal begrippen zover mogelijk reduceren. Een voorlopig zinvol aantal vind je door op de cirkel 4 punten op te zoeken en die zodanig met elkaar te verbinden dat die twee stralen met elkaar een rechte hoek vormen. De ene straal vormt de vertikaal en de andere straal vormt de horizontaal. Met dit kruis wordt de ruimte overzichtelijk ingedeeld in vier velden.
Deze ruimte kun je nog verder indelen, door in alle hoeken van het kruis een straal te tekenen en wel zodanig dat de hoek van 90 graden verdeeld wordt in twee van 45 graden. Kijken we goed naar deze acht stralen, dan zien we, wanneer we de uiteinden van het eerste kruis met elkaar verbinden een ruit (rechthoekig) ontstaan, wanneer we de uiteinden van het tweede kruis verbinden, dan zien we een vierkant ontstaan.
Welnu de diagonalen van de ruit vormen in wezen een +, een rechtopstaand kruis. Op de uiteinden van deze diagonalen, de hoekpunten van de ruit zetten we altijd die vier begrippen neer die substantieel zijn voor het te denken probleem. Letterlijk datgene wat we theoretisch willen doordenken.
De diagonalen van het vierkant vormen een x, een liggend kruis. Op de uiteinden van deze diagonalen zetten we die begrippen neer die uiteindelijk onze positie, ons standpunt, weergeven. Letterlijk datgene wat we in praktijk willen brengen.
Het denken bedenkt, heeft een inhoud, deze inhoud is ruimtelijk weer te geven. Het denken is een nadenken, het nadenken en het na elkaar denken beweegt zich in de tijd.
De regels van het diagram
* Verdwijn- en verschijnpunten.
Een van de regels van het diagram is om te kijken naar verdwijn- en verschijnpunten.
Een woord dat in het diagram is geplaatst vormt een punt. Maar met het punt verschijnt ogenblikkelijk de periferie (de cirkel). Het is niet om het even waar een woord, een punt, in het diagram verschijnt. Het woord, de punt, krijgt door zijn positie een lading, een kleuring, mee. Waar komt die inkleuring vandaan? Je moet gevoelig worden voor de lading van een punt of punten. Wat staat centraal in het diagram, wat is het meest bepalende punt, wat is het middelpunt? Je zult merken dat zo’n punt meteen een relatie aangaat met zijn omgeving, met andere punten. Zo’n middelpunt kan in relatie tot de cirkel op verschillende posities staan. Het is niet zomaar om het even waar de punt staat. Een punt (woord) midden in de cirkel heeft een totaal andere lading als een punt op het noordpunt of zuidpunt. Je kunt de dynamiek beleven door er simpelweg naar te kijken.
Bij een punt heb je ogenblikkelijk een tweeheid. Je kunt op zoek gaan naar met wat voor dynamiek je te maken hebt. Is het een verschijnende bron of is het een verdwijnende punt? Als in het ene iets verschijnt (bv beeld) dan verdwijnt er iets in het andere (bv begrip). Je kunt in je omgeving op zoek gaan naar dat soort verdwijn- en verschijnpunten. Stel je bijv. een vogel voor die op een tak zit. Een andere vogel komt aanvliegen en wil op dezelfde plaats op de tak gaan zitten. Nu moet de ene vogel verdwijnen opdat de andere vogel kan verschijnen. Zo kun je door in je omgeving op zoek te gaan gevoelig worden voor verdwijn- en verschijnpunten. Belnagrijk is om te gaan onderzoeken hoe die punten zich tot elkaar verhouden.
Je kunt in het diagram 3 verdwijnpunten vinden en drie verschijnpunten.
Alle verdwijnpunten hebben een aanzuigende werking, gaan naar het centrum toe.
In het noordpunt zie je een verdwijnpunt. Denk maar aan het puntige denken, de koude, het stellen van de norm etc.
Ook zie je een verdwijnpunt op het oostpunt. Denk maar aan de droogte, begrip, kennis etc.
Precies tussen die twee verdwijnpunten vind je het derde verdwijnpunt in het rechts-boven kwadrant. Denk maar aan de beslisser, de authenticiteit, het rationeel doel model etc. Waar twee subjecten op geestelijk niveau comuniceren moet men het centrum bewaren.
Je ziet dat woorden die daar geplaatst worden naar een punt toegaan. Je kunt niet beslissen zonder puntig te zijn, zonder je IK in te zetten enz.
Alle verschijnpunten gaan juist naar de periferie. Er is sprake van een uitstromen, een uitdijen. Hier wordt juist het centrum opgegeven.
Op het zuidpunt zie je een verschijnpunt. Denk maar aan de warmte, het doen, het participerende proces etc.
Ook zie je een verschijnpunt op het westpunt. Denk maar aan het natte, het beeld, de kunst etc.
Precies tussen die twee verschijnpunten vind je het derde verschijnpunt in het links-onder kwadrant. Denk maar aan het voelen, de zomer, het element lucht etc. Waar twee subjecten op fysiek niveau communiceren moet het centrum worden opgegeven.
Bij verdwijnpunten moet ik mijn centrum bewaren. Bij verschijnpunten moet ik mijn centrum opgeven.
Je moet op zoek gaan naar verbindingen tussen verdwijn- en verschijnpunten. Dat zijn de paden waarlangs je kunt lopen. Zo zie je dat er 5 paden zijn waarlangs je kunt lopen van verdwijnpunt naar verschijnpunt en andersom.
De eerste route is over de verticaal, van noordpunt naar zuidpunt en andersom.
De tweede route is over de horizontaal, van westpunt naar oostpunt en andersom.
De derde route is van oostpunt naar zuidpunt en andersom, via het rechts-onder kwadrant.
De vierde route is van westpunt naar noordpunt en andersom, via het links-boven kwadrant.
De vijfde route is van het links-onder kwadrant naar het rechts-boven kwadrant en andersom, via de diagonaal.
Opvallend is dat de zelf-as, van het rechts-onder kwadrant naar het links-boven kwadrant en andersom geen route heeft van verdwijn- en verschijnpunten. Hier loopt de zelf-as dwars door beide kwadranten met wel een route, de ene van het oostpunt naar het zuidpunt en visa versa en de andere van het westpunt naar het noordpunt en visa versa. Daarentegen vind je in het links-onder kwadrant en rechts-boven kwadrant geen route lopen van het zuidpunt naar het westpunt en visa versa en van het noordpunt naar het oostpunt en visa versa. Hier zie je de route lopen via de diagonaal, de IK-as.
Bovenstaande laat dus zien dat je woorden in het diagram kunt gaan plaatsen door gevoelig te worden of het verdwijn- of verschijnpunten betreft. Daarnaast kun je zien hoe woorden zich tot elkaar verhouden door op zoek te gaan naar de combinatie van verdwijn- en verschijnpunten. Een verdwijn- en verschijnpunt over de verticaal heeft bijvoorbeeld een hele andere lading dan een verdwijn- en verschijnpunt over de horizontaal.
* Het diagram antropomorf verstaan.
Een andere regel van het diagram is dat we de opbouw van het diagram antropomorf moeten verstaan, dat wil zeggen dat het diagram letterlijk de mens weerspiegeld.
Boven in het diagram vinden we alles wat te maken heeft met het hoofdgebied van de mens; het kunnen denken, het hebben van ideeën zijnde een geestelijk wezen etc.
Onder in het diagram vinden we de basis, de grond onder zijn voeten, datgene wat concreet vorm krijgt.
Links en rechts van het diagram, aan de uiteinden van de horizontaal vinden we de twee evenwichtspunten waarmee de mens vorm kan geven aan het bestaan.
De horizontaal weerspiegelt letterlijk de tijd en wel van links naar rechts, van verleden naar toekomst. In het midden waar de verticaal (die de mens weerspiegelt), de horizontaal doorsnijdt, vinden we het heden.
Zo zien we dat de horizontaal staat voor de tijd en dat in dit verband de verticaal staat voor de ruimte. Immers de mens kenmerkt zich door zijn verticale rechtopgaande houding.
De horizontaal en de verticaal vormen samen het rechtopstaand kruis ook wel substantieel kruis genoemd. Op het uiteinden van het substantiële kruis plaatsen we vaak die begrippen die het karakter van een substantief hebben. Met een zelfstandig naamwoord bepalen we niet zozeer het proces wat we willen bedenken als wel de inhoud.
Op het liggende kruis ook wel andreaskruis genoemd plaatsen we die woorden, die meer het proces tot uitdrukking brengen. Het liggende kruis treffen we aan als diagonalen in de betreffende kwadranten die door het substantiële kruis gevormd worden. Woorden die het proces aangeven proberen we veelal als werkwoorden op de uiteinden van het liggende kruis te positioneren.
* 4-ledige structuur in het lichamelijke.
Daar waar we zoeken naar de 4-ledige structuur hebben we het over over het antropomorf zijn van het menselijk lichaam.
Je zoekt hier naar verbanden tussen de woorden op het substantiële kruis die vooral om inhoud gaan en je zoekt naar verbanden tussen de woorden op het andreaskruis die vooral een proces aangeven. Je zoekt hier een 4-ledige structuur van 4 woorden. Te denken valt bijvoorbeeld aan woorden die inhoud aangeven zoals droog, (oostpunt), warm, (zuidpunt), nat (westpunt) en koud (noordpunt). Of je denkt aan woorden die een proces weergeven zoals actie (r-o), reactie (l-o), interactie (l-b) en transactie (r-b) De 4-ledigheid kan samen met een woord in het midden van het diagram 5-ledig worden. Het midden is dan de (menselijke) spil waarom alles draait. Te denken valt bijvoorbeeld aan het kernwoord kennen, met daaromheen de woorden, erkennen (noord of r-b), verkennen (oost of r-o), bekennen (zuid of l-o) en herkennen (west of l-b)
* 3-ledige zielebeweging.
Een mens heeft ook een zielebeweging van het denken, voelen en willen. Deze zielebeweging is drie-ledig en dus gaan we op zoek naar drie woorden die bij elkaar horen. Dit kunnen de woorden denken, voelen en willen zijn, maar ook het mythische, ontologische en functionele denken of het bewuste, halfbewuste en onbewuste. We kunnen woorden die de zielbeweging aangeven op verschillende manieren in het diagram plaatsen. We kunnen deze woorden plaatsen we op de uiteinden van de verticaal met het derde woord in het midden. Ook kunnen we de woorden op de uiteinden van de horizontaal plaatsen met het derde woord opnieuw in het midden. Daarnaast kunnen we de zielebeweging zichtbaar maken door de woorden in de kwadranten te plaatsen waarbij we van rechts-boven kwadrant, linksomgaand over de cirkel, via het links-boven kwadrant naar het links-onder kwadrant gaan. In het rechts-onder kwadrant onstaat dan de vrouwelijke zielevonk. Of we gaan van het rechts-onder kwadrant, rechtsomgaand over de circel, via het links-onder kwadrant naar het links-boven kwadrant. In het rechts-boven kwadrant ontstaat dan de mannelijke geestelijke vonk.
* 2-ledige geestelijke werking.
De 2-ledige menselijke geestwerking kenmerkt zich door de dualiteit. Er is geen sprake van een midden zoals we dat bij de zielebeweging wel zagen. We zoeken dus naar twee woorden die ten opzichte van elkaar een dualiteit aangeven. We kunnen deze dualiteiten op verschillende manieren in het diagram terugvinden. Op de uiteinden van de verticaal zoals geest (noord) en lichaam (zuid)of op de uiteinden van de horizontaal zoals beeld (west) en begrip (oost). Daarnaast kun je de dualiteit starten op het oostpunt als elkaars tegendeel die via de circel zich splist in een linksomgaande en rechtsomgaande beweging zoals de woorden antipathie en sympathie, opponerende beweging en participerende beweging, waarneming en gewaarwording etc.
* De diagrammen analoog aan elkaar.
Als je een aantal basidiagrammen kent die compatibel zijn gemaakt aan elkaar via bovenstaande basisregels kun je ook die kennis gebruiken om andere diagrammen te leren verstaan. Zo kun je allerlei bestaande modellen omzetten naar de diagrammatische vorm. Kolb heeft het in zijn leercircel bijvoorbeeld over de doener. Diagrammatisch wordt de doener in het rechts-onder kwadrant gezet. Als we dan naar de persoonsvorming kijken kunnen we in dat recht-onder kwadrant ook het zelf zetten, datgene wat uitstroomt, net als de doener dus in beweging komt. In de 4 graden van de bewegingsintensivering zien we daar dan ook de actie staan. Bij Riemann kunnen we dus de angst om jezelf te verliezen (uit te stromen) in het rechts-onder kwadrant zetten. Je kunt zo allerlei woorden in het rechts-onder kwadrant gaan zetten, zoals bijvorbeeld het vuur-element Bij vuur denk je aan enthousiasme, het uitstromen vanuit je bron en het willen, want om iets te willen moet je gaan doen, moet je in actie komen. Zo kun je via het diagram een doorzicht gaan krijgen op allerlei niveau’s. Je kunt op die manier allerlei disciplines ten opzichte van elkaar leren begrijpen. Daar waar in de persoonsontwikelling in de fase waarin het zelf (rechts-onder kwadrant) tot ontwikkeling komt een verstoring optreedt zie je mogelijk die verstoring ook terugkeren op andere niveau’s van het rechts-onder kadrant. Of mogelijk zie je ook een koppeling met het tegenoverliggende gebied. Dit omdat een woord, een punt nooit op zichzelf staat, maar ook altijd een relatie heeft met een andere punt of punten.
Jezelf als speler ontwikkelen op het diagrammatisch speelveld
Je zou het diagram kunnen zien als een speelveld. Een speelveld waarop je een spel kunt spelen. Maar je kunt het niet hebben over een speelveld (rechts-boven kwadrant) zonder speler (rechts-onder kwadrant). Speelveld en speler zijn een onmiddellijke eenheid en zijn elkaars tegendeel. Het leren werken met het diagram vraagt dan ook dat jij als speler het speelveld betreed. Je moet durven spelen, je over durven geven aan de beweging van het spel. Het diagram uitleggen is niet gemakkelijk, want in al zijn eenvoud is het diagram tegelijkertijd toch ook heel complex. Deze complexiteit houdt verband met die beweging. Als men een spel speelt, wordt men regelmatig verrast door de wendingen die het spel kan aannemen. Deze onvoorziene wendin¬gen vragen om nieuwe inzichten en al werkend aan een mogelijke oplossing vormt men nieuwe kennis omtrent dat spel. Al spelend kun je de spelregels leren doorgronden.
Er zijn twee leerroutes. Je hebt de route van de spelregels (links-boven kwadrant) en je hebt de route van de speelregels (links-onder kwadrant). Dit is afhankelijk van wie jij als persoon bent. Je maakt gebruik van jouw specifieke manier van leren. Een doener zal rechtsom gaand in het diagram gewoon maar beginnen met spelen. Hij leert al doende het spel kennen. De denker zal linksom gaand in het diagram eerst iets van de spelregels af willen weten en zal op die manier het spel proberen te begrijpen. Speelregels en spelregels vormen een bemiddelende eenheid en zijn elkaars tegenstelling.
De route van de spelregels zal gekozen worden door die mensen die de posities duidelijk willen hebben. Zij oriënteren zich op het substantiële kruis. Zij nemen het IK als uitgangspunt. Zij moeten nog in beweging komen, komen vanuit de vorm naar de beweging. Leerdoel is om de posities te verhelderen.
De route van de speelregels zal gekozen worden door die mensen die eerst het proces willen ervaren. Zij oriënteren zich op het andreaskruis. Zij nemen het ZELF als uitgangspunt. Zij beginnen met de beweging en komen uit bij de vorm. Leerdoel is om de beweging uit te zuiveren.
Deze voorkeer van routes heeft alles te maken met hoe jij als persoon in elkaar zit. Je kiest de route die bij jou past. Je bent geen gevangene van het systeem, maar je kiest je eigen weg. De ene route is niet beter dan de andere alleen maar anders. Uiteindelijk zullen beiden routes resulteren in het kunnen spelen van het spel, lees het kunnen werken met het diagram.
Omdat het leren werken met het diagram zo duidelijk vraagt dat jij je als speler aan dit proces overgeeft, betekent dat tegelijkertijd dat het diagram dus heel duidelijk gerelateerd is aan de persoonsvorming. Het leren werken met het diagram is een scholing waar je tegelijkertijd ook aan je eigen persoonsvorming werkt. Het is een uitzuiveringsproces dat zich vertaald naar een zuiverheid van het willen en een helderheid van het denken die zich in het diagram bevinden op de zelf-as. Tegelijkertijd is het de sereniteit van het voelen en de integriteit van het handelen die zich bevinden op de IK-as van het diagram. Het is simpel gezegd; het werken aan jezelf. Dit kun je uitsplitsen in 8 leerdoelen en ook in het diagram positioneren. Het is in wezen het diagram van de speler die in het zuidpunt is aanbeland.
Het eerste leerdoel is het leren leven in het hier en nu. We positioneren dit leerdoel op het oostpunt. Het is verbonden met het eerste chakra. Het lijkt een simpel gegeven om in het hier en nu te leven, maar in de praktijk blijkt het toch heel wat moeilijker te zijn dan we denken. Hoe vaak zijn we in onze gedachten niet bezig met de toekomst? We ontvluchten de werkelijkheid door ons een toekomst voor te spiegelen die een beter scenario laat zien dan waar we ons op dit moment in bevinden. We vergeten echter dat iedere toekomst wordt geschapen door ons handelen in het hier en nu. Anderszins kunnen we ook blijven hangen in het verleden. Het handelen in het hier en nu wordt verlamd door wat we in het verleden hebben meegemaakt.
Het tweede leerdoel is mild en aanraakbaar worden. We positioneren dit leerdoel op het einde van de diagonaal van het rechts-onder kwadrant. Dit leerdoel is verbonden met het tweede chakra. Mild en aanraakbaar worden betekent een je openstellen. Maar je kunt je pas open stellen voor de andere als er een basis is van vertouwen. Dat basic-trust gevoel heeft ook alles te maken met het oer-vertrouwen dat je vanuit je kind-zijn hebt ervaren. Je kunt niet mild en aanraakbaar worden als de ander je niet het gevoel geeft dat je hem of haar kunt vertrouwen. In deze tijd is er veel angst om ons nog open te stellen met het gevolg dat we steeds meer vervreemd raken van onszelf, de ander, de natuur. We kunnen niet meer vanuit onze creatieve bron leven, leven niet meer vanuit het centrum van ons wezen en ervaren steeds meer een gevoel van eenzaamheid.
Het derde leerdoel is geduldig worden. We positioneren dit leerdoel op het zuidpunt. Dit heeft te maken met het derde chakra. Het is een tot staan komen, vertrouwen op je eigen kracht. Het is geen vechten, maar ook geen vluchten. Het is een geduldig wachten op wat er op je afkomt en dan handelen gelijk de situatie dat van je vraagt. De chinezen hebben daar de prachtige term ‘wu wei’ voor, wat zoveel betekent als handelen zonder te handelen. Je houding is rechtop maar ontspannen, is tegelijkertijd alert en sensitief.
Het vierde leerdoel is om te leren denken met je hart. We positioneren dit leerdoel op het einde van de diagonaal van het links-onder kwadrant. Dit heeft alles te maken met de vierde chakra. Je gaat uit van de verbinding. De ander, het andere is geen object, geen ding, maar door je ermee te verbinden wordt het subject. Je gaat de relatie aan. Het is vanuit een innerlijke rust en vrede met de ander kunnen communiceren. Hart en geest zijn volledig aanwezig in de ontmoeting met de ander, het andere.
Het vijfde leerdoel is om te leren verantwoording te dragen voor je eigen leven. We positioneren dit leerdoel op het westpunt. Dit heeft te maken met de vijfde chakra. Bij alles wat ons overkomt wijzen we maar al te graag naar de ander, de ander heeft het gedaan, de ander is verantwoordelijk voor alle ellende die ons is overkomen. Maar door de ander verantwoordelijk te stellen kunnen we niet verder, blijven we in de slachtofferrol zitten en worden we onmachtig iets aan de situatie te veranderen. Daar waar we echter de omstandigheden als een gegeven accepteren wat hier en nu in ons leven plaatsvindt en waar we ons mee uiteen te zetten hebben, houden we de regie van ons eigen leven in handen. We gaan iedere crisis dan meer en meer zien als een kans op verandering, om innerlijke groei door te maken. Daarvoor moeten we echter de crisis onder ogen zien en de intentie hebben om ons leven in het hier en nu te veranderen.
Het zesde leerdoel is om je bewust te worden van je innerlijke schoonheid. We positioneren dit leerdoel op het einde van de diagonaal van het links-boven kwadrant. Dit heeft te maken met het zesde chakra. Wij zijn wie wij geloven te zijn. Waarom zou je niet geloven dat je prachtig bent? Nelson Mandela heeft daar een prachtig gedicht over geschreven, het gaat als volgt:
Als de zon
Onze diepste angst is niet dat we onmachtig zouden zijn.
Onze diepste angst betreft juist onze niet te meten kracht.
Niet de duisternis, maar het licht in ons is wat we het meeste vrezen.
We vragen onszelf af:
“Wie ben ik wel om mezelf briljant, schitterend, begaafd, geweldig te achten?”
Maar waarom zou je dat niet zijn?
Je dient de wereld niet door jezelf klein te houden.
Er wordt geen licht verspreid als de mensen om je heen
hun zekerheid ontlenen aan jouw kleinheid.
We zijn bestemd om te stralen, zoals kinderen dat doen.
We zijn geboren om de glorie die in ons is te openbaren.
De glorie is niet slechts in enkelen maar in ieder mens aanwezig.
En als we ons licht laten schijnen, schept dat voor de ander
de mogelijkheid hetzelfde te doen.
Als we van onze diepste angst bevrijd zijn,
zal alleen al onze nabijheid anderen bevrijden.
Het zevende leerdoel is eerlijk worden. We positioneren dit leerdoel op het noordpunt. Dit heeft te maken met het zevende chakra. Door het werken aan jezelf zul je op den duur voorbij de tegenstelling van object en subject geraken. Je bent samengevallen met de ander, het andere. Onrecht doen aan de ander, oneerlijk zijn tegen de ander betekent ook jezelf onrecht aandoen, ook oneerlijk zijn tegenover jezelf. Recht doen aan de ander, eerlijk zijn tegen de ander betekent ook recht doen aan jezelf, eerlijk zijn tegenover jezelf.
Het achtste leerdoel is groeien door los te laten en je open te stellen voor wat er op je afkomt. We positioneren dit leerdoel op het einde van de diagonaal van het rechts-boven kwadrant. Het leven is niet star, het leven is doorlopend aan verandering onderhevig. Het is steeds een proces van loslaten en weer oppakken. Dit steeds weer kunnen loslaten zorgt
ervoor dat we niet verstarren, niet dogmatisch worden. Het geeft ons de kans om te veranderen, te groeien, nieuwe dingen te scheppen.
Het leren werken met het diagram is een weg gaan. Een subject-betrokken participerende weg. Jij participeert, neemt deel aan die ontwikkelingsweg. Je neemt jezelf daarin mee, vertrekt vanuit verwondering en interesse, de wil om te leren en te groeien. Je gaat die weg niet alleen, je gaat die weg samen met anderen.
Vaardig worden door middel van oefening
Om met het diagram te leren werken moet je gaan oefenen. Zonder oefening zul je nooit vaardig worden. Om met het diagram te kunnen werken moet je twee vaardigheden oefenen, te weten:
• oefeningen die je gevoelig maken voor de vorm
• oefeningen die je gevoelig maken voor de beweging
Mensen die hun ingang hebben in de waarneming zullen al van nature gevoelig zijn voor de vorm. Zij zoeken naar ordening en structuur. Zij vertrekken vanuit een vast punt en komen vanuit dat punt in beweging.
Mensen die hun ingang hebben in de gewaarwording zullen al van nature gevoelig zijn voor de beweging. Gewaarwording is een innerlijke beweging. Zij komen vanuit die beweging tot een vorm. Het diagram komt voort uit het leven van alledag. Je vindt daar alle bewegingen die je ook in het diagram kan terug vinden.
Zowel het vormgevoelig worden alsook het gevoelig worden voor de beweging is een noodzakelijk pad om met het diagram te leren werken. Zoek jouw ingang om in het diagram te komen. Het diagram ontsluit zich pas als jij je in het diagram gaat verplaatsen. Zoek je ingang en leer van de ingangen van de ander.
Gevoelig worden voor de vorm betekent dat je op zoek gaat naar de primaire vormen. Waar vindt je de cirkel, het vierkant, de driehoek? Je kunt die vormen buiten je zoeken in de omgeving, maar ook in jezelf, in je lichaam. En je kunt die vormen terugvinden in het diagram. Ga na wat die vormen je doen, wat je eraan ervaart.
Op zoek gaan naar de beweging betekent dat je op zoek gaat naar de verschillende manieren van bewegen. Je kunt die beweging zowel intern als extern vinden of anders gezegd met je uiterlijke zintuigen en met je innerlijke zintuigen. Hier zie je al meteen een splitsing in waarnemen en gewaarworden. De beweging kan naar binnen en naar buiten gaan. Je kunt de beweging linksomdraaiend en rechtsomdraaiend uitvoeren en er is een beweging van heen en weer. Zoek die bewegingen op, doe ze na en vindt ze ook terug in het diagram.
Er zijn 4 fases om je tot het diagram te gaan verhouden. Deze fases zijn:
Fase 1 is het je bekennen tot het diagram
Fase 2 is het gaan herkennen
Fase 3 is het erkennen
fase 4 is het verkennen
Het vraagt oefening om vaardig te worden in het diagrammatisch werken. Dit vraagt dat je jezelf als speler inzet, het leren werken met het diagram is immers een subjectbetrokken weg. Je kunt dus niet vanaf een afstandje al kijkende vaardig worden in het leren werken met het diagram. Het vraagt dat jij je gaat bekennen tot het diagram. De 1e fase is dus een fase van: ‘roep maar’. Essentieel is echter dat je iets roept. Heel veel mensen vertrouwen hun eerste impulsen niet meer en zijn bang om nog iets te roepen. Dit laat al zien dat het leren werken met het diagram, het je bekennen tot het diagram, open gaan staan voor het diagram, alleen maar kan als er een basic trust gevoel is. Het diagram spreekt de primaire ervaringen aan en heeft dus ook alles te maken met jou als persoon. Daar waar in een groep iemand zich niet wil bekennen tot het diagram ontbreekt het hem blijkbaar aan het noodzakelijke basic trust gevoel. Tegelijkertijd kan de groep ook verstoord raken door iemand die zich niet wil bekennen tot het diagram omdat daardoor het ook voor de groepsleden moeilijker kan worden zich nog open te durven stellen. Een open stellen kan alleen maar als er een basis van gelijkwaardigheid bestaat en men met respect naar elkaar kan kijken en omgaan. Daar waar iemand zich buiten de groep plaatst door zich niet tot het diagram te bekennen (om welke reden dan ook) heeft het ook effect op de groep. Het is dus een noodzakelijk stap dat je voordat je besluit om met het diagram te leren werken dat je voor jezelf bepaalt of je jezelf ook als speler in wilt zetten. Ben je bereid die subjectbetrokken weg te gaan en je tot het diagram te bekennen?
De vier graden van bewegingsintensivering
Om met het diagram te leren werken moet je in beweging komen. Er bestaan hele oude regels over de intensiteit van beweging die nog steeds geldig zijn. Ze zijn afkomstig van Aristoteles. Deze regels geven 4 graden van intensiteit aan: Kinesis, dynamis, energeia en entelecheia.
1. kinesis (denk aan cinema = beweging)
Het gaat hier om het opstarten van actie. Het is een vorm van tastenderwijs op gang komen, zonder uitgesproken doel. Je komt in beweging, maar je weet nog niet waar je naar toe gaat. In elke beweging zit de ziel verborgen, want het is de ziel die iemand in beweging brengt, ergens naar toe. Denk aan het Duitse woord ziel, wat doel of bestemming betekent. In de allereerste actie kan in principe het doel al waargenomen worden, maar meestal kunnen we pas achteraf zien wat een bepaalde beweging ons gebracht heeft. Hoewel het opstarten van de actie een autonoom gebeuren is – niet afhankelijk van iets anders dan zichzelf – kan de actie wel getriggerd worden door de ander, als die je “iets doet”.
In deze fase start of verlamt de actie.
2. Dynamis
Als de actie ongehinderd door mag stromen dan verliest de actie zich in de ruimte. Dat is ook het geval als anderen zonder enige kritiek meedoen. Maar als er reactie komt en actie botst tegen reactie, dan krijg je spanning, een krachtveld. De actie slijt aan de reactie en dat maakt het scherper, doelgerichter èn intensiever. Tegenwerping dwingt iemand om zich af te vragen wat hij precies wil en of het de moeite waard is om door te zetten. Als iemand er niet in slaagt om deze spanning uit te houden en hij laat zich terugfluiten, dan wordt toch de actie geïntensiveerd, zij het dat deze nu opgeslagen wordt in het lichaam, wat te voelen is als een innerlijke spanning. Er wordt als het ware een voorraad aan actie aangelegd die later benut kan worden om sterker door te zetten.
In deze fase gaat het erom om zowel de eigen actie als de reactie serieus te nemen en te honoreren. Als de actie de reactie of de reactie de actie overweldigt, dan valt het krachtveld weg. Maar als je je opent voor wat je zelf wilt èn opent voor de vormende tegenkracht van de reactie dan daalt de geest in en bekrachtigt de ziel. Deze geestkracht is dynamis. Het is als het ware de innerlijke vonk die ontwaakt om de actie alsnog te bekrachtigen.
3. Energeia
Als de vonk is overgeslagen – ja, wij gaan samen aan de slag – komt er een wisselwerking van actie en reactie op gang. De energie komt vrij en gaat stromen. Dit is energeia.
Hoe harmonischer, hoe vloeiender de wisselwerking, hoe meer energie er vrij komt. In de tweede fase kun je doodmoe worden als de spanning wordt opgebouwd, maar in de derde fase krijg je energie.
Hier kom je op het nivo van de relatie, waarbij de interactie in een vrij tussengebied plaats vindt. Je verbindt je met elkaar op een gebied dat je met elkaar wil delen, maar een ieder mag zelf bepalen wat hij erin doet. Mijn actie kan geen bepaalde reactie afdwingen. Je geeft elkaar de vrije keuze en op een gegeven moment krijg je zicht op het doel. Je komt er achter wat het doel was van de interactie.
4. Entelecheia
Als het doel zichtbaar is geworden kan het iets tot stand brengen. Er vindt transactie plaats. De beweging voltooit zichzelf in zijn doel. En dit is entelecheia (telos is doel) De beweging is nu gestorven, maar komt in het doel wat bereikt is weer tot leven. Het heeft zich verzelfstandigd.
Was het doel in de kinesis verborgen, in de dynamis voelbaar, in de interactie zichtbaar, in de entelecheia wordt het bereikt.
Iemand voelt zich bijvoorbeeld een leraar, komt in beweging en gaat zijn actie, het lesgeven uitvoeren. Hij komt mensen tegen die het maar niks vinden wat hij leert en dat dwingt hem zich af te vragen wat hij precies wil overbrengen en of zijn lessen wel waardevol genoeg zijn om door te zetten. Dan komen er leerlingen die hem gaan bevragen en er komt interactie op gang. Aldoende wordt zo duidelijk wat er geleerd kan worden en als de lessen zo uitgezuiverd zijn dan wordt de beweging van de leraar overgenomen door de leerling. De leerling wordt nu op zijn manier bewogen om het zoekproces voort te zetten. De beweging van de leraar heeft zich in de ander omgezet in een eigen beweging. De aktie van de leraar heeft zijn doel bereikt.
Je kunt natuurlijk ook met een expliciet doel in actie komen. De inhoud (=het doel) en de beweging worden dan aan elkaar gekoppeld. Je vraagt je af wat je precies wil bereiken en vervolgens plan je de stappen die je daarvoor moet zetten.
Maar je beweegt je dan andersom. Je begint met de fase 4 en gaat vervolgens rechtsom door de cirkel. De transactie is een bevel geworden en de interactie is niet meer vrij. Het is een vertrekken vanuit de ik-positie. Als je echter vanuit je zelf-positie start kom je in een bewegingscyclus terecht die een intrinsieke lading heeft. Bij elke volgende stap neemt de energie toe. De beweging kost tijd, maar hij krijgt een synergie, een meerwaarde. Als je vanuit je ik start kom je in een bewegingscyclus terecht die een extrinsieke lading heeft. Bij elke volgende stap neemt de energie af.
De mythische worp
Een schitterende manier om je tot het diagram te leren bekennen is door de mythische worp. Je kiest een probleem waar je tegenaan loopt. Zo’n probleem mag van alles zijn, van nagelbijten tot problemen met je baas, zolang het maar een probleem is dat hier en nu speelt. En zoals je je tot het diagram moet bekennen is het ook noodzakelijk dat je je tot je probleem bekent. Dat lijkt simpel, maar niets is minder waar. We leggen maar al te vaak het probleem bij de ander en doen uitspraken als; wat is mij toch allemaal aangedaan, ik heb altijd pech, het is niet mijn schuld enz. Het is verantwoordelijkheid gaan nemen voor je probleem maar ook weten dat je de oplossing al in je draagt. De eerste stap is dat je je eigen pijn gaat aankijken. Dat betekent dat je aandachtig moet worden, je open moet gaan stellen voor je eigen pijn. Het is het helemaal op jezelf teruggeworpen worden, je pijn gewaar worden en dat uithouden. En dat uithouden is essentieel om een goede worp te krijgen. Want in dat terughouden staan er krachten in je op, door het terughouden staat het diagram in je op.
Je krijgt alle ruimte om je eigen tijd te nemen, maar het is wel belangrijk dat je die tijd gebruikt. Met andere woorden, als je je niet bekent tot je probleem dan gebruik je de tijd niet in het uithouden van je probleem, maar dan vlucht je voor je probleem. Maar daar waar je het probleem aankijkt mag je alle tijd nemen die je nodig hebt. Je raakt al uithoudende steeds meer gevangen in je probleem, het probleem gaat zich meer en meer aan je opdringen. Je gaat op je probleem zitten broeden en je doet uitspraken als; ik kan geen kant meer op, ik zie het niet meer zitten, ik raak steeds verder in de put enz. Je voelt hoe de spanning steeds groter wordt en het uithouden wordt steeds moeilijker en onaangenamer. De wens is dan ook om uit die put te klauteren, om verlost te worden van die spanning, om het probleem aan de kant te schuiven. Maar paradoxaal genoeg is ieder gevoel van meer en meer in de put zakken een vorm van progressie en iedere poging om de put te verlaten een vorm van regressie. Juist in het leren terughouden ontwaken de innerlijke zintuigen. Het is het uitzitten van je probleem. In deze fase mag je dan ook niet hulp gaan zoeken bij een ander en met de ander over je probleem gaan praten. In deze fase is het essentieel dat je het in je eentje redt. Het is continue op jezelf teruggeworpen worden. Het probleem doorspreken met een ander, het aan het bewustzijn laten komen doet je niet veranderen. In deze fase van het bekennen tot je probleem zit je helemaal in de mythische fase. In de mythische fase zoek je niet naar een verklaring. Je zoekt echter wel naar woorden die met je probleem samenhangen en je zoekt vooral naar sleutelwoorden.
Deze woorden kunnen op allerlei manieren bij je naar boven komen. Dat heeft helemaal te maken met wie jij als persoon bent. Iedere manier is goed zolang de woorden maar zijn ontstaan vanuit een je bekennen tot je probleem. Je bent gewoon geduldig aan het verzamelen, aan het sprokkelen, aan het zoeken naar de woorden. En als je dan zo’n 4 tot 8 sleutelwoorden hebt gevonden blijf je nog een tijdje aandacht schenken aan die woorden. In deze fase mag je ook nog sleutelen aan die gevonden woorden, misschien moet er toch nog eentje weg of juist eentje bij. Maar er komt een moment dat je voelt, weet, dat je de juiste woorden hebt. Deze woorden ga je nu uitschrijven op kleine papiertjes. En in het terughouden is het diagram in je opgestaan en is het veld door je terughouding zo energetisch geladen dat je de woorden kunt gaan werpen. En dit werpen moet je ook met volle aandacht doen en met de intentie dat het diagram je woorden zal ontvangen.
Je neemt de worp dan ook zoals het gevallen is. Dus als de woorden op zijn kop liggen neem je dat ook serieus, hetzelfde geldt als woorden op elkaar vallen enz. Neem de posities zoals de woorden vallen exact zo over. In de worp is nu de hele beweging van je probleem tot vorm gekomen in een beeld. De beweging van het mythisch bewustzijn is een onmiddellijke eenheid. In de beweging ben je altijd zelf bij betrokken. Het is altijd verbonden met je wil en je lijf. De worp is een actueel gebeuren waarin vanuit de beweging, middels de terughouding, steeds meer verdichting ontstond tot de uiteindelijke vorm van woorden die in de ruimte zijn gevallen en tot beeld zijn verworden. Het is een beeld dat tegenover je staat en wat je nu kunt gaan lezen, wat je nu tot bewustzijn kunt tillen. Hier eindigt dan ook vooralsnog het mythische deel en gaan we naar het ontologische deel. Op het moment dat je de worp hebt geworpen is je probleem nog ingesloten. Het is verworden tot een statische vorm die ontsloten moet gaan worden. Je gaat dus van het insluiten naar het ontsluiten, van vorm weer naar beweging. Dit ontsluiten van het probleem doe je samen met een ander of met anderen. Het is een samen zoeken naar wat nog verborgen is in het beeld. Dit ontsluiten kan alleen maar in een respectvolle interactie met elkaar. Het is een ieders waarneming, gewaarwording serieus nemen, maar steeds ook weer terug naar diegene die geworpen heeft om te verifiëren wat de ander met een bepaald woord heeft bedoeld etc. Het is op zoek gaan naar analoge diagrammen, maar deze wel op een dynamische manier gebruiken. De worp is heilig en er mag nooit voorbij gegaan worden aan de worp en de werper. Zo een worp, of gegooid diagram, laat zich altijd lezen, maar alleen maar als het op een respectvolle manier gebeurd in interactie met de werper. Voor het lezen heb je immers ook de werper nodig en deze zal niets laten zien als hij niet respectvol wordt benaderd. Een gegooid diagram is niet te ontsluiten zonder de werper en de werper zal ook zijn eigen gegooide diagram niet kunnen ontsluiten zonder de ander(en). Dit leren lezen van dergelijke diagrammen vraagt om oefening en vraagt om het bekend zijn met de diverse sleuteldiagrammen..
In het ontologische deel ga je nu je probleem uitschrijven. Het verhaal ordent. Het is een verkennen wat nog redelijk veilig is. Het komt uit jezelf, maar is nog geen tegenover. Je komt verwijd op papier in het verlengde van jezelf. Je moet nog los komen van je tekst. Iedere tekst laat analogieën zien, situaties die hetzelfde onderliggende patroon laten zien, maar deze worden nog niet gezien zolang je niet los bent van je tekst. Voor dit loskomen moet je opnieuw de onderliggende mythische stroom oppakken. Je moet opnieuw op zoek naar de sleutelwoorden. Uiteindelijk is het van belang een tegenover te creëren. Het moet uit je verwijderd worden zodat je er zicht op kan krijgen.
Bovenstaande laat dus twee startmomenten zien waarop je ingang krijgt tot je probleem. Je kunt beginnen met het zoeken naar sleutelwoorden en die in een mythische worp in beeld brengen en dat dan uit gaan schrijven. Of je begint met het uitschrijven van je probleem en gaat dan alsnog op zoek naar de sleutelwoorden. Er is zelfs een derde manier die ons brengt bij het functionele. In het functionele deel heb je de vrijheid de woorden al voelend, willend of denkend in het diagram te plaatsen.
Vier sleuteldiagrammen in één slotdiagram
Elk diagram is een poging om iets in de ruimte en tijd te plaatsen. Maar niet één diagram staat op zichzelf. Het is steeds diagram in diagram in diagram. Elk punt in een diagram kan ook weer een nieuw diagram worden. Je moet steeds ook kijken hoe de inhouden en de processen zich ten opzichte van elkaar verhouden. Het is steeds een kijken hoe het ene diagram functioneert in relatie tot een ander diagram. Wij willen die verbanden zichtbaar maken en doen dat door steeds 5 diagrammen bij elkaar te brengen. We doen dat door het zoeken naar een slotdiagram, waarin we in de verschillende kwadranten van dat slotdiagram 4 sleuteldiagrammen plaatsen. Het is als een sleutel die in het slot past en samen een diagram oplevert die functioneel wordt en waarmee je kunt werken. Het gaat erom om schema’s dynamisch te maken. Functionele diagrammen zijn dan ook dynamisch. Het zorgt er ook voor dat een diagram niet als een plaatje gebruikt gaat worden, immers het diagram dat je gebruikt moet in verhouding staan met de andere sleuteldiagrammen en slotdiagram.
Onderzoek is enerzijds gericht op het vinden van sleuteldiagrammen en anderzijds op het vinden van slotdiagrammen. De sleuteldiagrammen moeten zich tot het slotdiagram verhouden. Een slotdiagram is als een oerconcept en je hebt dan ook veel minder slotdiagrammen dan sleuteldiagrammen. In een slotdiagram zijn meerdere sleuteldiagrammen mogelijk. Je moet er echter steeds op blijven letten dat de sleuteldiagrammen in het juiste kwadrant geplaatst worden. Er kan heel gemakkelijk sprake zijn van één slotdiagram en twee of meer verschillende functionele diagrammen doordat er in het slotdiagram meerdere sleuteldiagrammen geplaatst kunnen worden afhankelijk van de situatie waar je het diagram voor wilt gebruiken.
We volgen in het diagrammatisch denken de 4 mythische regels:
1. alles hangt met alles samen
2. zo boven zo beneden, zo beneden zo boven
3. het pars pro toto principe, elk deel representeert het geheel
4. het geheel is meer dan de som der delen
Het diagrammatisch denken is een subjectbetrokken denken. Dit betekent dat je jezelf dus ook meeneemt in dat denken. Je verandert je denken niet zomaar. Zo jij je ontwikkeld hebt, zo leer je ook en zo je leert, zo denk je. Dat is een proces uitgezet in de tijd. Denken en leren is gekoppeld aan wie jij als persoon bent. Om je denken te veranderen moet je dus terug naar hoe je leert en moet je terug naar hoe jij je als persoon ontwikkeld hebt. In iedere fase zul je hetzelfde patroon tegen gaan komen. Veel doe je onbewust. Je moet je bewust worden dat er overal structuur in zit en dat de verschillende fases met elkaar verband houden. Er is een persoonsontwikkeling, een leerontwikkeling, denkregels etc. Die verbanden zijn verloren gegaan en via het diagram kunnen die verbanden weer zichtbaar gemaakt worden.
Het diagrammatisch denken hanteert een aantal grondwoorden. Deze grondwoorden moet je leren kennen. Heel vaak zijn de grondwoorden per twee gekoppeld en dus duaal, denk aan woorden zoals participerend en opponerend, objectbetrokken en subjectbetrokken, analyse en synthese etc. Je moet gevoelig worden voor het zoeken naar zo’n koppeling van woorden. Je moet steeds op zoek naar een woord dat past bij een ander woord. Sommige grondwoorden zijn gekoppeld per drie zoals geest, ziel en lichaam, of denken, voelen, willen. Dit zijn polariteiten. En je kunt ook vier of zelfs vijf woorden vinden die bij elkaar horen. Deze zet je dan in de kwadranten en het vijfde woord in het midden.
Je zou het ook uit kunnen leggen aan de hand van de woorden begripsdenken en beelddenken.
Een beeldenker ziet altijd verbanden. Alles hangt met alles samen. Hij ziet eerst het geheel en gaat pas later naar de delen. Een begripsdenker ziet stukjes. Ieder deel staat op zichzelf. Hij zoekt eerst de delen en gaat pas later alle stukjes met elkaar verbinden.
Dat heeft gevolgen hoe men het leert werken met het diagram. Om diagrammatisch te kunnen denken moet je zowel in begrippen kunnen denken alsook in beelden. Voor een begripsdenker kan een sleuteldiagram heel goed op zich staan. Hij wil in eerste instantie allerlei sleuteldiagrammen los van elkaar in zich opnemen zonder zich nog te hoeven bezighouden met de onderlinge verbanden. Hij kan met één zo’n sleuteldiagram al een proces in beeld brengen. Voor een beelddenker staat niet één sleuteldiagram op zich. Hij ziet meteen het verband met andere sleuteldiagrammen en wil dus ook die verbanden meteen zichtbaar gemaakt zien. Hij heeft het nodig om een doorzicht te krijgen tussen de verschillende sleuteldiagrammen. Dat betekent dat dat ene diagram hem meteen op het spoor brengt van andere sleuteldiagrammen en dus in bepaalde patronen op verschillende niveau’s van ontwikkeling. Datzelfde geldt voor de woorden die worden gebruikt. Voor een begripsdenker kan een woord heel goed op zichzelf staan. Een woord als kennen roept allerlei associaties op waarop hij door kan vragen. Een beelddenker zoekt meteen een woord dat daaraan tegengesteld is en zal dus uitkomen bij het woord kunnen. Een beelddenker zoekt steeds naar woorden die bij elkaar horen.
Een diagrammatisch denker gaat nog verder. Hij zoekt niet alleen naar het doorzicht tussen de verschillende sleuteldiagrammen, maar zoekt ook naar een overkoepelend slotdiagram. Op die manier wordt voor hem een diagram dynamisch en functioneel. Een diagrammatisch denker zoekt niet alleen naar woorden die bij elkaar horen, maar wil die woorden ook in het diagram plaatsen. Hij kan dus bijvoorbeeld naast de woorden kennen en kunnen ook nog de woorden kennis en kunst in één diagram plaatsen. Maar hij kan ook het woord kennen uitkristalliseren in de woorden erkennen, bekennen, herkennen en verkennen en dus van dat ene woord een nieuw diagram maken. Zijn plaatsing van de woorden in het diagram kan zelfs nieuwe woorden opleveren die helemaal nog niet in het Nederlands bestaan, of hij zoekt hulp bij bijvoorbeeld het Grieks of Latijn om de verbanden tussen de woorden zichtbaar te maken. Woorden plaatsen in het diagram is niets anders dan de woorden in de ruimte zetten. Ieder woord neemt zijn eigen ruimte in in het diagram. Die plaatsing in het diagram is niet willekeurig, maar volgt een ordening. Verplaats je één woord, dan heeft dat meteen gevolgen voor de plaatsing van andere woorden. Bijvoorbeeld in het geval van bovenstaand woord ‘kennen’. Kennen wordt in verband gebracht met denken en komt in het diagram dus bovenaan te staan. Een diagram kun je immers antropomorf verstaan en denken doe je met je hoofd, een hoofd zit boven en vandaar de plaatsing bovenin het diagram. Het woord kunnen heeft te maken met vaardigheid, met doen. Doen staat tegenover het denken en dus onderaan in het diagram t.o.v. het denken. Je zou ook kunnen zeggen: doen doe je met je lijf, iets krijgt vorm, je zet iets op aarde en dus weer antropomorf gezien dus logisch dat dat woord onderin het diagram komt te staan. Zo heeft ieder woord een logische plaats in het diagram. Tot zover nog vrij simpel, maar wat als je nu het woord ‘kennen’ gaat uitsplitsen in de vier andere woorden. Waarom staat nu erkennen bovenin het diagram, bekennen onderin etc. Dit nu volgt allerlei wetmatigheden die je moet leren zien. Dat is het leren diagrammatisch denken.
Maar de verschillende manieren van denken van leren heeft dus ook consequenties voor de manieren waarop het diagram moet worden overgebracht. Het diagram vraagt immers zowel een ontwikkeling in het begripsdenken als in het beelddenken. Nu zal een begripsdenker in eerste instantie bij meerdere diagrammen geen enkel zicht hebben tussen de verbanden van die verschillende diagrammen. Hij maakt zich diagram voor diagram eigen en zal pas veel later de verbanden kunnen leggen. Te vroege pogingen om hem een doorzicht te geven tussen de verschillende diagrammen zal hem enkel maar in de war brengen. Hij wil bouwsteen voor bouwsteen aangereikt krijgen.
Een beelddenker echter wil meteen het hele bouwwerk aangereikt krijgen. Hij wil vooral de verbanden zichtbaar hebben en gaat later wel naar de individuele bouwstenen. Het diagrammatisch leren denken is echter beiden. Men moet zowel in begrippen leren denken alsook in beelden. Dit betekent dat een begripsdenker problemen krijgt op die momenten dat de verbanden zichtbaar gemaakt worden en een beelddenker in de problemen komt als hij terug moet naar de begrippen. Of met andere woorden gezegd: een begripsdenker wil naar de vorm, een beelddenker wil naar het proces. Maar beiden zijn in het diagrammatisch denken belangrijk en beiden moeten dus zichtbaar worden. Ditzelfde probleem zie je ook al meteen in de plaatsing van de woorden in een diagram. Een begripsdenker wil weten waar iets moet staan. Hij wil posities innemen en raakt in de war als de posities veranderen. Een beelddenker zoekt naar processen, hij wil helemaal geen positie innemen, wil steeds in beweging blijven. Een diagrammatisch denker zoekt naar een dynamiek tussen die twee en dus zijn er vaste posities die in een bepaalde context echter heel gemakkelijk kunnen veranderen en dus dynamisch zijn. De posities in het diagram zijn zoals al gezegd niet zomaar willekeurig, maar kunnen tegelijkertijd echter wel veranderen, zijn niet statisch. Ziehier de problemen en de misverstanden die kunnen ontstaan als je met het diagram gaat leren werken. Een begripsdenker moet leren bewegen, een beelddenker moet leren tot vorm komen.
Waarneming versus gewaarwording
Waarneming en gewaarwording als tegendeel op het oostpunt
Waarneming en gewaarwording kunnen in het diagram als tegendeel starten op het oostpunt.
Waarneming, door Leibniz perceptie genoemd, volgt de antipathische stroom.
Gewaarwording, door Leibniz apperceptie genoemd, volgt de sympathische stroom.
Apperceptie betekent dat er iets aan toe is gevoegd. Jij als subject voegt iets toe aan het object. Als je gaat waarnemen gaat er intern (gewaarwording) iets plaatsvinden. De waarneming komt binnen en heeft ogenblikkelijk een impact. De waarneming drukt iets af in je ziel. De waarneming wordt los zand zonder de gewaarwording. We kunnen niet waarnemen zonder apperceptie. De apperceptie is heel lang ontkend. Een indruk kun je alleen hebben zolang je met het uiterlijke object in contact bent. De indruk van buitenaf, de wisselwerking tussen buiten en binnen houdt direct op wanneer je je zintuigen van het object afwendt. En toch nemen wij iets van deze ervaringen mee van de buitenwereld, iets wat wij naderhand nog weten. We kunnen ons het object nog voorstellen, maar dit speelt zich nu helemaal in het innerlijk af en behoort dus tot ons zieleleven. Het moet zich innerlijk afspelen, want als het tot de buitenwereld behoorde, konden wij het niet innerlijk meenemen. Je moet dus twee dingen onderscheiden:
I. dat wat zich heeft afgespeeld tussen de ziel en de buitenwereld als zintuiglijke waarneming.
II. dat wat je losmaakt uit de wisselwerking met de buitenwereld en in de ziel meeneemt en wat je gewaarwording noemt.
Onze gewaarwordingen doen wij op in wisselwerking met de buitenwereld, en ze worden vervolgens in ons innerlijk zo omgevormd dat ze in ons verder leven. Een zintuiglijke waarneming waarbij we alleen maar gedachteloos naar iets staren maakt natuurlijk ook een indruk, maar als we alleen maar naar iets staren, blijft er van de indruk niets in ons zieleleven hangen. We moeten de indruk van binnenuit tegemoet treden met de kracht van onze aandacht. Hoe groter onze aandacht is, des te gemakkelijker neemt de ziel de zintuiglijke ervaring als voorstelling in de herinnering mee.
Waarneming en gewaarwording zijn elkaars tegendeel en starten diagrammatisch dan ook op het oostpunt. De hele beeldvorming begint dan ook als een dualiteit tussen waarneming en gewaarwording. De gewaarwording is subjectbetrokken. De waarneming is objectbetrokken. Waarnemen doe je met behulp van de opponerende strategie. Je kunt niet waarnemen als je er niet tegenover gaat staan. Dit waarnemen gebeurt buiten jezelf. Als tegendeel positioneren we de waarneming linksomgaand tegenbewegend in het diagram via de noordpool.
Gewaarworden is een innerlijk voelen. Het is de participerende strategie. Dit gewaarworden gebeurt binnen in jezelf. Als tegendeel positioneren we de gewaarwording rechtsomgaand meebewegend in het diagram via de zuidpool. Bij de overgave aan een waarneming kun je niet tegelijkertijd met jezelf bezig zijn. Het zijn ogenblikken van grote intentionele aandacht. De aandacht is of op het object gericht of op de eigen gewaarwording; meestal schommelt zij heen en weer.
De uiterlijke waarneming en de innerlijke gewaarwording zijn beiden vermogens. De kunst is om te leren pendelen tussen waarnemen en gewaarworden. Je pendelt tussen buiten (waarneming) en binnen (gewaarwording). Of anders gezegd, je pendelt tussen een vrij IK en een vrij ZELF. Het is een naar buiten kijken en een naar binnen kijken. In het naar buiten kijken doe je indrukken op en in het naar binnen kijken zie je afdrukken van jezelf. Het is een toelaten en weer loslaten. Het is een dynamiek van heen en weer.
Jij bent de pendel. Maar een pendel hoort leeg te zijn. Hoe meer geschoold je bent in je waarneming en gewaarwording des te zuiverder zal de pendel werken. Dat betekent dat de persoonlijke ontwikkelingsweg die iemand is gegaan mee wordt genomen in die pendelbeweging. Het is een exact naar buiten gaan, maar ook een exact naar binnen gaan. Je moet de spanning, de dynamiek tussen waarneming en gewaarwording proberen te onderhouden. Waarneming en gewaarwording gaan als het ware in gesprek met elkaar. Beide functies zijn van even groot belang. De wisselwerking tussen wat je waarneemt en gewaarwordt is bepalend voor het succes. Het moet een onderhoudend gesprek worden en het moet niet zo zijn dat een van de functies probeert de andere functie er onder te houden.
Als jij de pendel bent, wie is dan de pendelaar? De pendel is een zeer gevoelig instrument en dat betekent dus dat je die sensibiliteit bent gaan bezitten om als pendel werkzaam te kunnen worden. Maar de pendel is leeg en ook al functioneert de pendel tussen het IK en het ZELF, dan nog is het niet het IK en het ZELF die pendelt. Hier doet dan ook de geestwerking zijn intrede. Je hebt aan jezelf gewerkt, bent een eigen ontwikkelingsweg gegaan en hebt daarnaast ook gewoon pure kennis opgedaan. Kortom, bloed, zweet en tranen hebben rijkelijk gestroomd. En in die weg van transpiratie is het instrument dat jezelf bent, gevormd tot een kostbaar en uniek instrument. En nu is het de inspiratie die het instrument doet klinken.
En daar sta je dan, met niets meer in te brengen dan het instrument dat je zelf bent geworden. En er rest je in het contact met de ander niets anders dan erop te vertrouwen dat de pendel zijn werk zal doen. Het is het punt dat je nederig je hoofd buigt en zegt: “Niet mijn wil geschiedde, maar de Uwe.” En de enige belemmering voor het optimaal gebruik maken van die pendel is als jij die pendel wilt gaan sturen. Niet jij stuurt, maar het stuurt in jou.
We zijn begonnen om de waarneming en de gewaarwording in het diagram, te positioneren op het oostpunt als elkaars tegendeel. De waarneming volgt dan de linksomgaande beweging en de gewaarwording de rechtsomgaande beweging. Maar je kunt termen zoals waarneming en gewaarwording op verschillende manieren in het diagram plaatsen. Dit heeft te maken met de context waaruit wordt geschreven.
Je kunt waarneming en gewaarwording bijvoorbeeld ook uitzetten in een eigen diagram. Waarneming of perceptie (Leibniz) staat dan op het oostpunt, aan de begripskant. Waarneming is een of/of situatie. Locke sprak van sensations.
Gewaarwording of apperceptie (Leibniz) staat dan op het westpunt, aan de beeldkant. Gewaarwording is een en/en situatie. Locke sprak van reflections. Reflections is het inprenten van de waarneming op het etherlichaam.
Alleen die voorstellingen die zo zijn opgenomen dat ‘het ik’ erbij was kan de mens zich in het gewone leven herinneren. Onze herinnering gaat in het verleden net zo ver terug als dat we als kind een ik-bewustzijn begonnen te ontwikkelen. De allereerste indrukken uit de kindertijd blijven buiten het geheugen. Voor het tweede of derde levensjaar nam het kind onbewust de indrukken op (en heeft daar geen herinneringen aan). Pas als het een ik-bewustzijn begint te ontwikkelen begint het kind alles te verbinden wat het van buitenaf opneemt. Tevoren was het zogezegd met het hele voorstellingsleven verweven.
Steiner maakt een onderscheid tussen onverwerkte waarnemingen, die hij ‘indrukken’ noemt, en verwerkte waarnemingen die hij ‘voorstellingen’ noemt. Je houdt alles terug aan verworven kennis en kunde, en staat volledig open voor nieuwe ervaringen. Deze kunnen dan een diepe indruk maken. Maar een mens laat zich niet alleen bepalen en vormen door een dergelijke indruk. Die indruk wordt op eigen kracht verwerkt en verenigt zich tenslotte met het eigen wezen van de mens. Een herinnering is dan ook allerminst een kopie van een waargenomen situatie. Ik herinner me van een gebeurtenis iets anders dan een ander. Dit komt omdat ik mijn persoonlijke kleuring aan dit fenomeen meegaf.
Volgens Steiner verhuizen alle indrukken en voorstellingen uit de ziel naar het ether- of levenskrachtenlichaam. Dit betekent dus dat we het etherlichaam kunnen zien als de drager van het geheugen. Indrukken en voorstellingen moeten wel naar elders verhuizen, opdat de ziel weer vrij komt voor nieuwe indrukken, nieuwe oordelen, nieuwe gedachten, nieuwe wilsimpulsen De ziel moet ter wille van de gezondheid kunnen vergeten wat ze heeft meegemaakt. Tegelijkertijd echter moet zij tot deze vergeten levenservaringen, dus tot de wereld van het verleden, de weg terug kunnen vinden, zij moet ze zich wanneer nodig weer herinneren.
Een gezond mens sluist dus, aldus Steiner, alle jarenlang verzamelde indrukken, dus al zijn ervaringen door naar het levenslichaam. Ze worden daar meegenomen in de daar heersende activiteit: de ritmische aansturing van de fysiologische processen, van de stofwisseling, de ademhaling, de lichaamsdoorwarming etc. Zo slaan onze levenservaringen langzaam maar zeker neer in het bouwwerk van onze lichamelijkheid.
Deze stelling van Steiner heeft verstrekkende implicaties voor ons begrip van de werking van omgevingssituaties. Want als alle opgedane indrukken samensmelten met het levenskrachtenlichaam en doorwerken in de fysiologische processen, dan wordt het levenskrachtenlichaam in de loop van je leven steeds meer bepaald en gevormd door de som van alle opgedane levenservaringen. Dan is aan het einde van een leven de buitenwereld tot binnenwereld geworden tot in de fysiologische, orgaanvormende krachten.
Steiner beschrijft bijvoorbeeld hoe jarenlange depressiviteit de vitale opbouwprocessen van de lever aantast, maar ook omgekeerd, hoe een musicerende omgeving innerlijke beweeglijkheid oplevert. Steiner gaat hier principieel verder dan de huidige trauma-psychologie ons leert. Daar wordt ook geconcludeerd dat emotionerende gebeurtenissen begeleid worden door fysiologische processen, en dat die op den duur in allerlei lichamelijke klachten en symptomen kunnen uitmonden.
Als een feit je onaangenaam raakt, krijg je een verwringing van de feiten omdat je zelf verwrongen bent. Steeds weer teruggaan naar de waarneming doet zuiveren. De gewaarwording wordt steeds opnieuw getoetst aan de waarneming. Het zijn waarnemingen die door zintuiglijke prikkels van buitenaf op gang zijn gebracht en vervolgens in ons innerlijk verwerkt zijn. Zij zijn van waarnemingen gewaarwordingen geworden en leven verder in wat van die gewaarwordingen in ons achterblijft. Het zieleleven van de mens is van meet af aan geen eenheid, maar meer zoiets als een dramatisch strijdtoneel, waarop voortdurend tegenstellingen met elkaar in gevecht zijn.
Plato geloofde dat de ziel op een gevangen vogel lijkt, die pas vrijkomt bij het overlijden. Hildegard, de mystica uit de twaalfde eeuw had echter een andere opvatting. Volgens haar zit de ziel niet in het lichaam, maar het lichaam in de ziel. Meester Eckhart zegt dat we pas een ziel hebben als we een veld worden waarin Gods erbarmen werkzaam is. Ziel is dus erbarmen, het werk van erbarmen. Mystici worden gezien als de kunstenaars van de ziel. Daarom voelen mensen die de ziel weer serieus beginnen te nemen zich zo aangetrokken tot mystici.
Het uitzuiveren van de waarneming en het uitzuiveren van de gewaarwording vraagt om scholing. Dit uitzuiveren van de waarneming en het uitzuiveren van de gewaarwording kun je ook weer in een eigen diagram uitzetten. De waarneming zet je dan op het noordpunt en de gewaarwording op het zuidpunt. Waarneming heeft alles te maken met het inzetten van de antipathiekracht. Wil je zicht op iets krijgen, een probleem helder krijgen, dan moet je het buiten je plaatsen om het te kunnen doordenken. Dit vraagt dus denkkracht en vandaar de positionering op het noordpunt in het diagram.
Gewaarwording heeft alles te maken met het inzetten van de sympathiekracht. Je moet de verbinding aan kunnen gaan met het object en dit vraagt een wilsbeweging en vandaar de positionering op het zuidpunt in het diagram.
Zo op het eerste gezicht lijken waarneming en gewaarwording dus gemakkelijk uiteen te leggen in een antipathische kracht en een sympathische kracht. In het diagram zou je dan de antipathische astrale krachten vanuit het oostpunt kunnen laten vertrekken ten dienste van de waarneming. Je zou vanuit datzelfde oostpunt ook de sympathische etherische krachten kunnen laten vertrekken ten dienste van de gewaarwording. Dit is de positie die we beschrijven als we waarneming en gewaarwording als elkaars tegendeel laten vertrekken vanuit het oostpunt. Maar waarneming is niet alleen maar het inzetten van de antipathische astrale krachten zoals gewaarwording ook niet alleen maar het inzetten is van sympathische etherische krachten.
Als je iets te weten wilt komen over het object dan moet je het gadeslaan met alle intensiteit die in je is. Er is sprak van volledige aandacht. Als je ergens volledige aandacht aan schenkt, geeft dat het gevoel ergens om te geven en je kunt ergens niet echt om geven als je geen liefde voelt. Daar waar je de ander of het andere met afkeuring en verzet benadert blijft het onbegrepen. Volledige aandacht geven betekent dan ook liefdevolle aandacht geven. Hier komt dus de sympathieregel om de hoek kijken en hier zet je dan ook je vrije etherkrachten in. In het diagram laten we deze sympathische vrije etherkrachten vertrekken vanuit het westpunt. Astrale krachten en vrije etherkrachten komen elkaar dan tegen in het noordpunt. De ander of het andere leren kennen vraagt dat je van de feiten uitgaat. Met andere woorden: je moet waarnemen en daarbij het feit, het werkelijke te zien krijgen, dat wat is. Inzicht in ‘dat wat is’ eist een geest die niet vooringenomen is. Alleen wanneer je geest vrij is van denkbeelden, is er ruimte voor ervaren. Het is een wijze van gadeslaan zonder dat er sprake is van een mening, zonder ver- of beoordeling. De ander of het andere gadeslaan, dat zien en daar werkelijk vertrouwd mee zijn, is onverenigbaar met iedere vorm van waardeoordeel. In de waarneming speelt dan ook het vermogen van de verwondering mee. De verwondering is de voorwaarde voor elke nieuwe zintuiglijke waarneming, elke nieuwe beweging van het denken en dientengevolge ook voorwaarde voor nieuwe kennis en nieuw inzicht. Hier zet je je IK in die pendelt tussen je vrije etherkrachten en je astrale krachten en op die manier til je de waarneming boven jezelf uit naar een uitgezuiverde waarneming. Deze uitgezuiverde waarneming plaatsen we dan op het noordpunt in het diagram.
Om iets nieuws te ontdekken moet je op eigen kracht van start gaan. De ander of het andere gewaar worden, er besef van hebben, zonder ook maar het geringste gevoel van beoordeling is heel erg moeilijk. Je moet voortdurend volledig sensitief zijn, dat betekent ontvankelijk zijn. Luisteren is op zich een daad van ontspannen loslaten. Als je naar iets luistert reageert je geest onmiddellijk met al zijn kennis, zijn gevolgtrekkingen, zijn meningen, zijn herinneringen aan wat voorbij is. Hij luistert in de hoop op toekomstig begrip. Eigenlijk luister je helemaal niet. Luisteren kun je alleen maar als je geest zwijgt, als er een moment van pauze is tussen wat er gezegd wordt en je reactie daarop. Precies in die pauze dat je geest even zwijgt, ontstaat helderheid. De kunst is dus om je reactie op dat wat er gezegd wordt op te schorten. Het komt erop aan dat je van jezelf loskomt en werkelijk naar datgene luistert wat de ander zegt. Om datgene wat de ander na aan het hart ligt werkelijk waar te nemen, moet je datgene wat jezelf na aan het hart ligt, ten minste gedurende enige tijd in jezelf tot zwijgen brengen.
Zoals we gezien hebben zetten we tijdens de waarneming zowel de antipathische astrale krachten in alsook de vrije etherkrachten. Het IK fungeert dan als pendel tussen die twee krachten om de waarneming uit te zuiveren. In de gewaarwording wordt het ZELF als pendel ingezet tussen de sympathische etherkrachten en de vrije astrale krachten om de gewaarwording uit te zuiveren. De uitgezuiverde gewaarwording positioneren we dan op het zuidpunt in het diagram.
Voorwaarde om mee te stromen met de sympathische etherkrachten is dat je je verbindt met het object. Hier ontstaat het subjectiviteitsprobleem, want tijdens deze verbinding bespeur je ook ogenblikkelijk gevoelens van sympathie en antipathie. Sympathie is het ja-gebaar van toewijding, overgave, zich verbinden. Antipathie is het nee-gebaar van afstand nemen, zich afsluiten, tegenover het andere of de ander gaan staan. In de gewaarwording moet je leren om die sympathie- of antipathiegevoelens, die zich van meet af aan willen uitspreken in oordelen en vooroordelen, terug te houden. Maar het terughouden betekent niet dat ze onderdrukt of verdrongen moeten worden. Het voelen moet uit het denkende, voorstellende en waarnemende begrijpen opbloeien, anders wordt het zeker zelfvoelend en egoïstisch gevormd. Het onreine voelen is al datgene wat in het bewustzijn als niet begrepen, half begrepen bestaat, dat wil zeggen datgene wat niet met kennislicht is doordrongen. Zoals we al gezien hebben blijven de allereerste indrukken uit onze kindertijd buiten ons geheugen. Pas als het een ik-bewustzijn begint te ontwikkelen begint het kind alles te verbinden wat het van buitenaf opneemt. Dit betekent dus dat als we in onze gewaarwording enkel maar blijven meestromen met de etherkrachten, dat alle indrukken dan net als bij het jonge kind met ons voorstellingsleven worden verweven. We moeten dus hier onze vrije astrale krachten inzetten om de gewaarwording ook naar het bewustzijn te tillen. De scholing zit in de kunst om de gevoelens uit te zuiveren. Dat is net zo belangrijk als het exact en uitgezuiverd waarnemen.
Je moet leren deze vooroordelen bewust te worden en uit te spreken. In het uitspreken is er voor de ander de mogelijkheid van het weerwoord. Maar dit vraagt om een dialoog waar je je ook echt via de ontmoeting in de ander wil inleven. Van een subjectieve bevangenheid moet je je ontwikkelen naar een objectieve subject-doorleefde ontvankelijkheid. Elk levend beeld wordt uit het gevoel geboren. De intensief doorleefde beelden zijn nu zodanig bezield dat hij van binnenuit iets kan ervaren van wat van buitenaf in de vorm wil verschijnen. De geïntensiveerde beelden verdichten zich dusdanig, dat zich daarin iets kan openbaren. Het is de kunst om die beelden te leren lezen.
Hoogmoedshouding versus deemoedshouding
Wij onderscheiden met Buijtendijk twee elementaire grondhoudingen: de hoogmoedshouding en de deemoedshouding. Vanuit de hoogmoedshouding ontstaat de landkaart van het hebben. Haar karakteristieken zijn uitzuigen, bevechten, heersen en onderwerpen. De drager van de hoogmoedshouding gaat verwoestend te keer. Aangezien hij alleen vanuit zijn IK kan opereren en steeds meer bezig is zijn territorium aan het uitbreiden, moet hij noodzakelijk in conflict komen met een ander IK, dat evenzeer is op het vergroten van zijn territorialiteit. Alles wat geen weerstand bieden kan, moet wijken voor dit geweld. Hier geldt het adagium: na mij de zondvloed. Niemand zal zich hier graag in willen terugkennen, helaas doen wij er allemaal min of meer aan mee.
Tegenover deze hoogmoedshouding staat de deemoedshouding. Vanuit deze grondhouding ontstaat de landkaart van het zijn. Hier geldt niet het principe van de uitsluiting maar die van de deelhebbing. De deemoedige mens tracht zich op harmonieuze wijze in te voegen in het hem omringende. Hij weet dat alles met alles samenhangt. Hij weet ook dat hij met alles en iedereen het leven moet delen. Dat betekent dat hij zich ook afhankelijk weet van al wat leeft. Hij zal als mens daarom moeten leren delen en geven. Maar daarom zal hij ook mogen nemen wat hem toekomt, gelijk het aloude gebaar van de zaaiende en maaiende boer, geven en nemen.
Alleen de mens die vanuit een ontvangende houding weet te leven, vindt de grond om met anderen uit ‘hetzelfde’ te leven en ernaar terug te keren. Dat vereist niet alleen een voortdurende inkeer, maar ook een voortdurend uitgaan naar. Het vereist een fundamenteel open staan voor alles en iedereen. De landkaart van het zijn wordt niet gekenmerkt door het tegen elkaar opbotsen van de gesloten kringen die zich alsmaar willen uitbreiden, maar door een spiraalvormige beweging. Een beweging binnen de gestelde grenzen van ons mens-zijn. Niet vervallend in dodelijk en gesloten herhalingen, maar een beweging waarin de mens zich altijd onderweg weet.
De leercirkel van Kolb in het diagram
Kolb onderscheidt in het leerproces vier fasen:
• de fase van het doen
• de fase van de reflectie
• de fase van het denken
• de fase van het beslissen
We zien onderaan in het diagram, op het zuidpunt, het concrete doen, de praktijk, de eerste fase in de leercirkel. Als we alsmaar doen dan lopen we vroeg of laat vast, van tijd tot tijd stelt de mens zich de vraag en hoe nu verder? Deze vraag is niet te beantwoorden zonder een re/flectere, zonder een terugbuigen naar het concrete doen, wat alweer in het verleden ligt.
Hier gaan we het diagram dan ook rechtsom verder waar de tweede fase, links van de horizontaal, op het westpunt, in het diagram geplaatst moet worden: de reflectie. In het terugbuigen proberen we helder te krijgen wat we eigenlijk gedaan hebben. Reflectie is het in ogenschouw nemen wat er zoal heeft plaatsgevonden. We proberen daar een beeld van te vormen. Links in het diagram op het westpunt vinden we het begrip ‘beeld’. Je ergens een beeld van vormen is niet mogelijk zonder een concrete praktijk, zonder de eraan ten grondslag liggende ervaring. Je poogt te komen tot een verstaan. Letterlijk: waar en wanneer stond je in deze praktijk: wat deed je daar en met wie: hoe gaf je daar vorm aan en waarom? In elke reflectie bedient de mens zich van vragen. Zo kunnen we al deze verschillende vragen heel eenvoudig in een diagram plaatsen. We noemen dat de vraagcirkel.
Heb je enigszins zicht gekregen op je eigen doen en laten, dan kan je vervolgens dat weer onderwerpen aan een systematisch na-denken. Dit vormt de derde fase in de leercirkel. Het woord denken plaatsen we bovenaan in de leercircel, op het noordpunt, tegenover het woord doen. Je ziet dat het een na-denken is. Je vertrekt vanuit datgene wat al is, maar je probeert op te sporen wat er nog aan schort of wat je alsnog zou willen verbeteren of veranderen. Dit nadenken heeft alles te maken met een theorie die je over de praktijk zou kunnen vormen. Deze theorie heeft tot doel om enig licht te brengen in de gerezen problemen die het praktisch voortgaan belemmeren.
In de reflectie kan naar boven komen wat goed is en wat minder goed is. Door de reflectie ga je afstand nemen van wat je doet en in het nadenken probeer je erachter te komen hoe dat komt. Krijg je zicht op mogelijke antwoorden of ideeën dan kan je vervolgens naar de vierde fase in de leercirkel, het beslissen. Dit woord plaatsen we rechts in het diagram, op het oostpunt, aan de rechtse kant van de horizontaal. Je kunt pas een beslissing nemen als je ook begrepen hebt wat daaraan ten grondslag ligt. Begrijpen wil zoveel zegen als grip krijgen op het probleem, op de situatie. Daarom is beslissen niet mogelijk zonder begrip.
Je ziet dat de leercirkel heel systematisch en logisch in het diagram geplaatst kan worden. Dat geldt evenzeer voor de vraagcirkel en de denkcirkel. Elk proces kan zodanig in het diagram geplaatst worden dat al die verschillende diagrammen in feite op elkaar gelegd kunnen worden en wel zo dat ze elkaar aanvullen. Hier wordt iets duidelijk van wat een diagram is. Het beschrijft een bepaald proces, brengt dat in een diagram en laat zien hoe dat samenhangt met andere in beeld gebrachte processen of diagrammen. In het woord diagram zit het woord dia en gram. Gram komt van grafisch, schrijvend in beeld brengen. Het woord dia betekent het vermogen hebben van doorzicht Door al die verschillende diagrammen heen, al die verschillende structuren, zie je eenzelfde wetmatigheid of ordening. Het is deze ordening die ten grondslag ligt aan al het denken en doen van de mens.
De vraagcirkel
In elke reflectie bedient de mens zich van vragen. Je poogt als mens te komen tot een verstaan. Letterlijk: waar en wanneer stond je in deze praktijk? Wat deed je daar en met wie? Hoe gaf je daar vorm aan en waarom?
We kunnen deze context ook vertalen met een aantal simpele woorden.
1. In het denken vraagt de mens altijd naar het wie/wat (waarover gaat het? en wie doet wat?).
2. De mens poogt er ook achter te komen dat zijn denken ergens over gaat, dat wat hij bedenkt is ook aanwijsbaar, aantoonbaar, dat (daarover gaat het! en waar en wanneer tref je het aan?).
3. De mens wil echter vooral bedenken hoe het in elkaar zit, hoe het met elkaar samenhangt, hij vraagt naar het hoe.
4. Tenslotte probeert de mens al denkend erachter te komen waarom dat zo is, hij vraagt naar het waarom.
Your Content Goes Here